parketnummer: 23-001472-10
datum uitspraak: 25 januari 2011
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2010 in de strafzaak onder de parketnummers 13-524432-09 en 13-443253-08 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres],
thans gedetineerd in RIJ..
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 maart 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 15 juli 2010 11 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 04 juni 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet één of meerma(a)l(en) die [slachtoffer] met een vleesvork en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/door de nek/hals en/of de long(en) en/of het hart heeft gestoken;
subsidiair
hij op of omstreeks 04 juni 2009 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) ingeklapte long(en) en/of één of meer steekwond(en) in de nek/long -en hartstreek, heeft toegebracht door deze [slachtoffer] opzettelijk één of meerma(a)l(en) met een vleesvork en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/door de nek/hals en/of de long(en) en/of het hart te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juni 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen die [slachtoffer] met een vleesvork in de nek en door de long en het hart heeft gestoken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een consistent ontkennende verklaring heeft afgelegd. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de door de rechtbank voor de bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen niet tot de conclusie kunnen leiden dat de verdachte de persoon is die zichtbaar is op de camerabeelden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ondanks de ontkennende verklaring van de verdachte komt het hof, net als de rechtbank, op grond van alle feiten en omstandigheden in het dossier en de eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep, tot de conclusie dat de verdachte en de persoon op de beelden gemaakt door een camera in de bus een en dezelfde persoon is.
Naast de waarneming van het hof dat de verdachte een sterke gelijkenis vertoont met de persoon die op de camerabeelden te zien is, is het volgende van belang.
De dader is aan de hand van foto’s van de camerabeelden van de steekpartij herkend als de verdachte door tenminste één verbalisant die nog geen maand daarvoor contact heeft gehad met de verdachte. Anders dan door de raadsvrouw is betoogd sluit de gezinsvoogd van de verdachte niet uit dat de persoon op tenminste één foto van de camerabeelden gelijkenis met de verdachte vertoont. Dat de biometrische gezichtsherkenning door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) niet kon worden uitgevoerd maakt dat niet anders.
Voorts is van belang dat op de jas van de verdachte en op het vest van het slachtoffer DNA-sporen zijn aangetroffen die over en weer matchen met de DNA-profielen van de ander. Weliswaar staat daarmee nog niet vast dat de verdachte ook de dader in kwestie is geweest, zoals ook door de raadsvrouw is betoogd, het vormt echter wel een aanwijzing in die richting. Nu ook de bij de verdachte in het bezit zijnde jas, trui, schoenen, het Hilfiger mapje en de telefoon grote gelijkenis vertonen met die van de dader van de steekpartij, zoals volgt uit de camerabeelden, terwijl voorts ook de verdachte gebeld werd op hetzelfde tijdstip als waarop de persoon op de camerabeelden bellend de bus binnenkwam, acht het hof genoegzaam aangetoond dat de verdachte en de dader van de steekpartij op de camerabeelden een en dezelfde persoon zijn. De verklaring van de verdachte dat hij niet de dader van het steekincident geweest kan zijn omdat hij op die dag om 17.00 uur in het Poortgebouw te Amsterdam moest zijn om te eten, sluit zijn betrokkenheid niet uit, aangezien het steekincident omstreeks 16.00 uur heeft plaatsgevonden.
. De vraag of de gelijkenis tussen de verdachte en degene die op de camerabeelden stekende bewegingen maakt naar het slachtoffer volledig is, hoeft ook naar het [slachtoffer]eel van het hof, niet beantwoord te worden. Het hof acht de hiervoor genoemde aspecten en omstandigheden reeds voldoende om te komen tot de vaststelling dat de verdachte de persoon is geweest die op de camerabeelden uit de bus is afgebeeld en het slachtoffer gestoken heeft, en derhalve om tot een bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde feit te concluderen.
Voorts is door de raadsvrouw subsidiair ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu hij niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven.
Het hof verwerpt, net als de rechtbank, ook dit verweer.
Uit de camerabeelden en de getuigenverklaringen volgt dat de verdachte met een soort vleesvork meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer. De verwondingen van het slachtoffer – twee steekgaten in de linker hartkamer – zoals volgt uit de medische verklaringen, wijzen niet alleen op steken in de richting van maar ook in het bovenlichaam van het slachtoffer. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat de verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer fatale steekwonden zou toebrengen. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden en/of grote slagaders. Dergelijke steken (met een vleesvork) leiden niet zelden tot de dood. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen, zodat er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde ver[slachtoffer]eeld tot een jeugddetentie voor de duur van 19 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarde toezicht Bureau Jeugd Noord-Holland, afdeling Jeugdreclassering, met verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht, gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van toezicht door Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering met verlening van hulp en steun ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht, een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 1 jaar subsidiair 12 maanden jeugddetentie, en gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] met een vleesvork meermalen in zijn bovenlichaam te steken. Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De omstandigheid dat het slachtoffer niet aan het steken is overleden is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte is te danken.
Dit geweld vond plaats op klaarlichte dag in een volle bus met een willekeurig gekozen slachtoffer. Derhalve vormt dit feit, naast de angst en het leed die het heeft toegebracht aan het slachtoffer, tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt het gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 december 2010 is de verdachte eerder ter zake van een geweldsmisdrijf veroordeeld.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof voorts rekening gehouden met de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in eerste instantie acht geslagen op een rapport betreffende de verdachte opgemaakt door H.E.W. Koornstra, psycholoog. In haar rapport van 6 november 2009 komt de deskundige tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale en narcistische trekken. Zijn geweten is volgens haar lacunair ontwikkeld en zijn empathische vermogens zijn zeer beperkt. Aan de basis van zijn ontwikkeling ligt vroege emotionele verwaarlozing die geleid heeft tot een basale onverstoorbaarheid. Hij staat egocentrisch en opportunistisch in het leven en laat zich niet beïnvloeden door anderen. De persoonlijkheid van de verdachte lijkt uitgekristalliseerd en hij lijkt – passend bij de problematiek – amper bestuurbaar. Dit impliceert reeds dat er geen sprake meer is van een kinderlijke ontwikkeling. Pedagogisch ingrijpen is aan hem niet (meer) besteed; hij laat zijn gedrag niet meer beïnvloeden. Op basis van deze ontwikkelingen stelt Koornstra voor om de verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten. Zij ziet af van een behandeladvies, wel raadt ze aan om reclasseringsbegeleiding op te leggen en hem op die manier de mogelijkheid te bieden een plek in de maatschappij te hervinden. De heer J. Mewe, jeugdreclasseerder, kon zich vinden in deze conclusie wat betreft de pathologie en het advies om de verdachte als volwassene te beschouwen.
Dit advies is echter achterhaald.
De rechtbank heeft dit advies van Koornstra niet overgenomen en de verdachte volgens het jeugdrecht berecht. Aan deze beslissing heeft de rechtbank het ongedateerde rapport van de Doggershoek naar aanleiding van de bespreking van het vierde perspectiefplan van 4 maart 2010, ten grondslag gelegd. Tijdens deze planbespreking is uitgebreid stilgestaan bij de behandelmogelijkheden voor de verdachte. De Doggershoek stelt zich op het standpunt dat de verdachte wel behandelbaar is en ziet vooruitgang bij hem. Gelet op de bevindingen stelt de Doggershoek dan ook dat het opleggen van een volwassendetentie de verdachte waarschijnlijk geen goed zal doen en dat hij dan zal verharden in antisociaal gedrag.
Op 15 juli 2010 is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geschorst teneinde een dubbelrapportage te laten opmaken door een psychiater en een psycholoog van het NIFP (niet zijnde H.E.W. Koornstra). Deze rapporten zijn opgemaakt door D. Breuker, gezondheidszorg- en forensisch psycholoog, en R.E. Breuk, kinder- en jeugdpsychiater. In hun rapporten, van 25 november 2010 respectievelijk 6 december 2010, komen deze deskundigen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een stoornis in de impulsbeheersing in de zin van een periodiek explosieve stoornis waarbij zich verschillende episodes hebben voorgedaan waarin hij zich niet heeft kunnen verzetten tegen agressieve impulsen en een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling met duidelijke narcistische trekken en in veel mindere mate antisociale trekken.
Uit het onderzoek komt naar voren dat er sprake is geweest van ouder-kindrelatieproblemen door de verstoorde communicatie, overprotectie en inadequate discipline in de thuissituatie. Een diagnose op de As II voor persoonlijkheidsstoornissen is uitgesteld omdat bij de verdachte de persoonlijkheidsontwikkeling op dit moment in volle gang is en nog niet uitgekristalliseerd en sprake is van een langdurend verblijf in een abnormale situatie (preventieve hechtenis), waardoor geen duidelijk en betrouwbaar persoonlijkheidsbeeld kon worden verkregen. Het beeld van de verdachte dat door psycholoog Koornstra is geschetst in haar rapportage uit 2009, wordt niet herkend in zijn functioneren. De antisociale en narcistische kenmerken die psycholoog Koornstra zag tijdens haar observaties en onderzoek bij de verdachte kunnen evenwel worden verklaard van uit een toen manifest toestandsbeeld met nog veel agressie, negatieve emoties en weinig beheersing hierover. Op basis van de voorgeschiedenis zijn er daarnaast onvoldoende belastende feitelijkheden en ontbreekt het daardoor ook aan een langdurig bestaand antisociaal en narcistisch gedragspatroon bij de verdachte om deze persoonlijkheidsstoornis vast te stellen. Ook het feit dat de verdachte nu in staat is voor lange tijd vast te houden aan een positieve gedragsontwikkeling, zonder ernstige terugval, staat in schril contrast met de aanwezigheid van dergelijke persoonlijkheidsproblematiek, omdat mensen met dit soort persoonlijkheidspathologie weinig ontvankelijk zijn op langere termijn voor een positieve gedragsbejegening in combinatie met een blijvende gedragsverandering, zoals wel bij de verdachte het geval is.
Deskundige Breuker is van oordeel dat, indien het ten laste gelegde wettig en overtuigend wordt bewezen, ondanks de ontkenning van de verdachte, op basis van de aanwezige stoornissen en hetgeen er bekend is over de delictkenmerken, het functioneren van de verdachte in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde en het verloop daarna tijdens zijn verblijf in de Doggershoek, wel een verband kan worden verondersteld met het plegen van het ten laste gelegde. Inherent aan de stoornissen zoals toentertijd bij de verdachte aanwezig , zijn episodisch forse problemen aanwezig geweest in de impulscontrole en agressieregulatie, tengevolge waarvan verschillende incidenten met een onvermogen zich te verzetten tegen agressieve impulsen hetgeen leidde tot ernstige gewelddaden, en zoals ook het plegen van het ten laste gelegde kan worden gezien als explosief agressief gedrag. De gewelddaden, zoals ook het plegen van het ten laste gelegde, moeten volgens Breuker niet worden gezien als acting-out gedrag ter vergelding van onlustgevoelens op basis van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis, maar eerder als tekortschietende controle en beheersing over te hoogopgelopen emoties inherent aan een periodieke explosieve stoornis en zich opstapelende stressfactoren waarmee hij werd geconfronteerd. De verdachte beschikte in de periode voorafgaande, tijdens en kort na het ten laste gelegde over te weinig gedragsalternatieven om zijn agressieve impulsen voldoende de baas te kunnen blijven en zo risicovol gedrag te kunnen afwentelen.
Als risicofactor voor een herhaling in de zin van het reageren op situaties met explosief agressief gedrag, is vooral de aanwezigheid van emotionele kwetsbaarheid, die onder toenemende externe druk en stress, kan opspelen. De verdachte zal in die situaties moeten leren om meer zicht en grip te krijgen op zijn emoties/agressie en deze op adequate wijze te hanteren zodoende risicovol gedrag af te wentelen. Tijdens zijn verblijf in de Doggershoek heeft hij laten zien dat hij inmiddels in staat is om zich voor langere tijd te beheersen. Dat zou betekenen dat hij voldoende gedragsalternatieven heeft aangereikt gekregen om ook explosief gedrag te voorkomen. De belaste voorgeschiedenis en verstoorde relatie met thuis zouden de verdachte echter weer uit emotioneel evenwicht kunnen brengen omdat er vermoedelijk nog veel onverwerkte woede in hem aanwezig is. Er zijn ook nog veel onbeantwoorde vragen waar hij mee rond loopt. Op basis van de voorgeschiedenis zal daarom intensieve systeemtherapie nodig zijn om te komen tot herstel van de verstoorde ouder-kindrelatie. De relatie met zijn vriendin en de aanwezigheid van een dochtertje behoeft ook aandacht. Indien wenselijk zal de verdachte gesteund moeten worden in zijn rol als opvoeder en vader. Daarnaast zal de verdachte ook in zijn relatie moeten leren conflicten op adequate wijze te hanteren. Een stabiel en regelmatig leven zal hier zeker ook aan kunnen bijdragen. Tot slot zal de verdachte begeleiding nodig hebben bij zijn terugkeer in de maatschappij, waar hij al lange tijd niet aan heeft deelgenomen.
De risicofactoren kunnen elkaar onderling negatief beïnvloeden. De beschermingsfactoren zijn minder lang aanwezig dan de risicofactoren en mede daarom wordt een stevig begeleidend kader nog geacht om recidive te voorkomen.
Beide deskundigen adviseren om, indien het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard, de verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten en hem als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte adviseren zij om de verdachte een intensief ambulant woon- en begeleidingstraject op te leggen bestaande uit het volgen van een nazorg- en preventietraject bij terugkeer in de maatschappij (Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer) van uit Spirit. Hieronder valt ook woonbegeleiding en toeleiding naar een leer/werktraject. Daarnaast wordt een ambulante behandeling geadviseerd bij een forensisch psychiatrische instelling als de Bascule, gericht op individueel niveau (zoals op verdere identiteitsontwikkeling en diagnostiek, versterken impulscontrole, agressieregulatie, conflicthantering), maar ook op systeembemiddeling (zoals op de ouder-kindrelatieproblemen en relationele ondersteuning). De deskundigen adviseren dan ook om het bovenstaande aan de verdachte op te leggen door middel van een gedragsbeïnvloedende maatregel.
Het jeugdstrafrecht biedt de rechter thans vele mogelijkheden wat betreft op te leggen straffen en maatregelen, waardoor een sanctie opgelegd kan worden die enerzijds geen afbreuk doet aan de ernst van het feit, maar anderzijds wel aansluit bij de persoon van de jeugdige verdachte. Het hof wijst in dit kader op de ook ter terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2011 uitgebreid aan de orde gekomen toepassing van de gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht., De heer J. Mewe heeft ter terechtzitting een toelichting en waar nodig een aanvulling gegeven op zijn adviesrapportage van 30 december 2010, waarin hij zich aansluit bij het advies van de deskundigen Breuk en Breuker tot oplegging van een maatregel betreffende het gedrag van de verdachte voor de duur van één jaar.. Deze maatregel dient volgens Mewe te worden ingevuld met deelname aan de begeleiding van het Leger des Heils – Vast &Verder en deelname aan de behandelmodules van de Doggershoek, danwel Triversum. Bij schrijven van 11 januari 2011 heeft drs. R. Kooistra, GZ psycholoog bij de Raad voor de Kinderbescherming – zo begrijpt het hof – geadviseerd tot het opleggen van een Gedragsbeïnvloedende Maatregel.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij inziet dat hij veel hulp nodig zal hebben als hij vrijkomt en daardoor erg gemotiveerd is om aan alle behandelingen in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel deel te nemen indien deze aan hem wordt opgelegd.
Het hof overweegt op grond van het bovenstaande als volgt.
Het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt vanwege de ernst een zeer forse straf. Het uitgangspunt is echter dat een minderjarige berecht wordt volgens het jeugdstrafrecht Het hof ziet, mede gezien het advies van de deskundigen, onvoldoende gronden voor toepassing van het volwassenenstrafrecht en overweegt dat een een forse jeugddetentie enerzijds en met de qua tijdsduur maximaal op te leggen gedragsbeïnvloedende maatregel anderzijds een combinatie van straf en een maatregel oplevert, die recht doet aan de ernst van het begane misdrijf en de persoon van de verdachte.
Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat, gelet op de inhoud van de voorliggende rapporten, de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Het hof acht, alles afwegende, gelet op de ernst van het misdrijf, op het feit dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van één jaaren daarnaast een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg Noord Holland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering passend en geboden
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 30 januari 2009, parketnummer 13/443253-08, ten aanzien van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren, afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77w,
77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte primair ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg voor een gedeelte toegewezen en voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € € 9.468,- zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De benadeelde partij heeft door middel van haar ter terechtzitting verschenen wettelijke vertegenwoordiger, mr. B.A.C. van Tuinen, gevorderd dat gezien de gedeeltelijke toewijzing van de vordering in eerste aanleg, in hoger beroep het gehele bedrag zal worden toegewezen.
De verdachte heeft de vordering betwist
De benadeelde partij heeft de vordering mondeling ter zitting en met schriftelijke bescheiden voldoende onderbouwd tot een bedrag van € 9.618,- Nu tegenover deze vordering slechts de enkele betwisting hiervan door de verdachte staat, naar het hof begrijpt omdat de verdachte ontkent het schadeveroorzakende feit gepleegd te hebben, en het hof tot een bewezenverklaring komt, ligt de vordering voor toewijzing vatbaar.
Het hof wijst de gevorderde materiële schade van 150 euro toe en zal de gevorderde immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van 6500 euro.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt daarbij de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg te Noord-Holland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door de afdeling Jeugdreclassering.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de maatregel zal bestaan uit:
- deelname aan de woonbegeleiding en toeleiding naar een leer/werktraject van het Leger des Heils – Vast & Verder, dan wel een soortgelijke instelling;
- deelname aan de behandelmodules (betreffende agressiebeheersing en systeembemiddeling) van de Doggershoek, dan wel Triversum in elk geval deelname aan door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte (ambulante) behandelingen bij door de jeugdreclassering aan te wijzen instellingen;
één en ander onder toezicht en begeleiding van Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een zwarte Nickelson jas met NY logo;
- een zwarte trui met felgekleurde opdruk;
- een paar witte Nike Air Max schoenen;
- een lederen Tommy Hilfiger portemonnee;
- een zwarte Vodafone zaktelefoon;
- een Sony Ericson zaktelefoon;
- een KPN simkaart;
- een Lycamobile simkaart;
- een zwarte riem;
- een blauwe broek.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie Amsterdam van 1 juli 2009, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 30 januari 2009, met parketnummer 13-443253-08 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het primair bewezen verklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te Amsterdam, een bedrag van € 6.650,00 (zesduizend zeshonderdvijftig euro), bestaande uit € 150,- materiële schade en € 6.500,- immateriële schade, te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot € 6.650,00 (zesduizend zeshonderdvijftig euro), bestaande uit: € 150,- materiële schade en € 6.500,- immateriële schade, zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 34 (vierendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.G.B. Heutink, mr. J.A.M. de Wit en mr. J.G.W. Willems-Morsink, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2011.
Mr. Willems-Morsink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.