parketnummer: 23-000780-10
datum uitspraak: 4 mei 2011
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-528389-09 tegen
[Verdachte ],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
thans gedetineerd in P.I.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 januari 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 juni 2010, 15 oktober 2010, 9 november 2010 en 20 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd – voor zover in hoger beroep nog aan het oordeel van het hof onderworpen - dat
primair:
hij op of omstreeks 25 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, op die [slachtoffer] is/zijn toegelopen en/of die [slachtoffer] heeft/hebben aangesproken en/of heeft/hebben vastgepakt, waarna hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer] (met een vuurwapen) in zijn borst en/of rug en/of duim, althans in het lichaam heeft/hebben geschoten; (art. 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk vier, in elk geval een of meer kogelwond(en) en/of een verbrijzelde duim, in elk geval zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door opzettelijk met een vuurwapen in de borst en/of de rug en/of een duim van die [slachtoffer] te schieten; (art. 302 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- kan niet in stand blijven, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 25 mei 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een vuurwapen in zijn borst en rug en duim heeft geschoten.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van de verweren
Door de raadsvrouw zijn verweren gevoerd zoals aangegeven in de pleitnota welke in het dossier is gevoegd. Zij heeft – zakelijk weergegeven - gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de verklaring van [getuige] niet voor het bewijs mag worden gebruikt nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest [getuige] als getuige te horen. Subsidiair heeft zij gesteld dat de verklaring van [getuige] te onduidelijk is om voor bewijs te dienen. [getuige] heeft de verdachte van zijn foto herkend en aangegeven dat de verdachte “[R.]” wordt genoemd. Niet staat echter vast dat [getuige] in zijn verklaring de verdachte bedoelt wanneer hij het over “[R.]” heeft; [getuige] heeft immers ook verklaard dat er ter plekke een “Afrikaanse [R.]” aanwezig was. Dat betekent volgens de raadsvrouw dat er onvoldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen in het dossier zitten om tot een veroordeling te komen, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gesteld, in aanvulling op haar schriftelijk requisitoir, dat in het dossier is gevoegd, dat de verklaring van [getuige] wel voor het bewijs kan worden gebruikt nu er meermalen gepoogd is [getuige] als getuige te horen, maar deze niet vindbaar is gebleken. Naast hetgeen vanwege de raadsheer-commissaris is ondernomen, heeft het openbaar ministerie meermalen aan de politie verzocht pogingen te doen [getuige] te traceren. Er is geen reden te twijfelen aan zijn verklaring dat de verdachte die hij “[R.]”noemt, op de plaats delict aanwezig was, nu deze verklaring wordt bevestigd door onder meer de verklaring van [slachtoffer]. Voor bewijsuitsluiting is derhalve geen plaats.
Het hof oordeelt als volgt.
[getuige] is driemaal door de raadsheer-commissaris opgeroepen als getuige te verschijnen, waarvan éénmaal met een bevel medebrenging. Ook het hof heeft hem doen oproepen voor de zitting van 9 november 2010 en tevens diens medebrenging gelast. Uit het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 7 maart 2011 blijkt dat [getuige] volgens het GBA is geëmigreerd met bestemming onbekend. Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2011 heeft het hof met de verdediging en de advocaat-generaal vastgesteld dat niet te verwachten is dat de getuige binnen afzienbare termijn kan worden gehoord, temeer niet omdat [getuige] ook niet heeft gereageerd op de voor die zitting vanwege de advocaat-generaal uitgebrachte oproepingen.
Dat betekent niet dat zijn bij de politie afgelegde verklaring(en) niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Wel zal het hof deze met behoedzaamheid gebruiken en dient een eventuele veroordeling niet in hoofdzaak op zijn verklaring(en) te worden gebaseerd. Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt, wordt het verweer verworpen.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat direct na het schietincident door het slachtoffer [slachtoffer] aan verbalisant [ verbalisant] is verklaard (doorgenummerde pagina 5) dat de schutter een Antilliaanse jongen is met dreadlocks tot aan zijn kont, ongeveer 1.60/ 1.65 meter lang. Op 27 mei 2009 voegt hij daaraan toe “slank postuur maar wel met body, armen met volume”. [broer slachtoffer], de broer van het slachtoffer verklaart direct na het incident aan verbalisant [verbalisant] (doorgenummerde pagina 2) dat de schutter mogelijk “[J.]” zou heten. [Broer slachtoffer ] geeft daarbij nog bijzonderheden over de persoon van deze [J.]. Deze bijzonderheden, te weten dat hij een aantal jaren had vastgezeten voor berovingen en dat hij nu sinds een half jaar op vrije voeten was, kunnen gelet op het uittreksel justitiële documentatie van 11 april 2011 waarover het hof beschikt, passen bij de verdachte die ook zelf heeft verklaard dat hij in 2008 heeft vastgezeten als verdachte in een moordzaak. [Broer slachtoffer ] omschrijft de schutter als een Antilliaanse jongen van ongeveer 24 jaar oud, kleine man, ongeveer 1.70 meter met opvallend lange rasta’s tot op zijn billen. [Broer slachtoffer] heeft in zijn verklaring van 27 mei 2009 uitgelegd dat hij de verdachte niet kent, maar dat een vriend van hem, die met “[J.]” had vastgezeten, ongeveer een half jaar geleden aan hem deze [J.] had aangewezen. [Broer slachtoffer ] heeft contact opgenomen met die vriend die hem vertelde dat de bedoelde [J.] “[W.]” als achternaam had. Het hof stelt vast dat er fonetisch grote gelijkenis is tussen “[W.]” en “[Naam verdachte] . [Broer slachtoffer ] heeft dat aan zijn broer, het slachtoffer, verteld. [L.] heeft daarop verklaard dat hij die [J.] van gezicht kent uit de gevangenis. Onderzoek heeft nadien uitgewezen dat de verdachte en het slachtoffer gedurende korte tijd beiden gedetineerd waren in PI Almere-Binnen, HvB2. Gelet op hun detentiesituatie, zoals weergegeven op doorgenummerde pagina 101, is niet onaannemelijk dat zij elkaar daar hebben gezien. Aan [broer slachtoffer ] is vervolgens de foto van de verdachte getoond en hij heeft bevestigd dat dat de persoon was die hij bedoelde met “[J.]” en die had geschoten. Anders dan de raadsvrouw in navolging van de rechtbank stelt, is deze bewijsconfrontatie die diende ter bevestiging van de door [broer slachtoffer ] verschafte gegevens, toelaatbaar voor het bewijs. Ook op dit punt wordt het verweer verworpen. Daarna is een fosloconfrontatie gehouden waarbij de foto van de verdachte door het slachtoffer [L.] is aangewezen als de persoon die op hem had geschoten. [L.] omschrijft bij de rechter-commissaris op 3 november 2010 de schutter als volgt:”Hij had rasta haar tot ver over de schouder, mooi figuurtje, getraind, atletisch, een baardje. Hij was niet al te lang”.
De eveneens bij de schietpartij aanwezige [getuige 3] heeft in de fosloconfrontatie de verdachte niet herkend. Hij geeft (doorgenummerde pagina 69) wel een omschrijving van de schutter:”Antilliaanse jongen, 1.65-1.70 meter lang, lang rasta haar tot over zijn schouders bij elkaar gebonden op zijn achterhoofd, normaal postuur”. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte beaamd dat hij aan bovenvermelde omschrijvingen kan voldoen .
Reeds op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen, te weten het proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2009, de verklaring van [broer slachtoffer ] en de herkenning van de foto van de verdachte, de verklaring van [L.], diens aangifte en het resultaat van de fosloconfrontatie met [L.] in onderling verband bezien met de verklaring van [getuige 3] en het aantreffen van de munitie, alsmede de letselverklaring (NB doorgenummerde pagina 244) kan het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Gelet hierop komt aan de verklaring van [getuige] slechts een beperkte en ondersteunende betekenis toe ten aanzien van de rol van de verdachte.
Over de betrouwbaarheid van [getuige]s verklaring merkt het hof het volgende op.
[getuige] is op 11 juli 2009 als verdachte gehoord (doorgenummerde pagina 215 e.v.). Hij is niet echt genegen te verklaren, hetgeen- zoals ook de raadsvrouw heeft opgemerkt- tot enige warrigheid in de formuleringen van de vraagstellingen heeft geleid. Zakelijk weergegeven heeft [getuige] bevestigd dat hij op 25 mei 2009 bij [T.]’s aanwezig was bij een ruzie tussen twee groepen. Tot de ene groep behoorde [G.] (het hof begrijpt: [getuige 3]) en tot de andere groep behoorde [J./ D. B.] en in die groep bevond zich iemand met lange rasta’s. Als hem in dat verband een foto wordt getoond van de verdachte en gevraagd wordt wie dat is, verklaart [getuige]: “[R.], [J.]. Hij was beneden (het hof begrijpt: bij [T.]’s) met [J.] aan het praten en die andere Afrikaanse jongens.” [getuige] verklaart dat hij wel “het gestruggel” van [J.] en een andere lichte jongen met het slachtoffer heeft gezien op het parkeerdak dat vooraf ging aan de schietpartij; [getuige] stond toen samen met [G.], de andere [R.] jongen en een Afrikaanse vriend van [J.]. Op de vraag of hij het vuurwapen heeft gezien, zegt [getuige]: “ Ik zag dat [R.] zijn hand in zijn rechterzak had en met die lichte jongen naar links rende”. Op de vraag of hij het slachtoffer kent, zegt [getuige]: “Ik ken hem van gezicht. Ik heb gehoord dat een jongen van Almere, een broer van [R.], is neergeschoten. Het hof merkt op dat door verbalisant [verbalisant ] (doorgenummerde pagina 2) is waargenomen dat [broer slachtoffer] een mager postuur heeft en rasta haren, bijeengebonden in een elastiekje.
Naar het oordeel van het hof kan de verklaring van [getuige] niet anders worden begrepen dan dat de verdachte op 25 mei 2009 bij [T.]’s aanwezig was en daar contact had met de groep die ruzie had met de groep van het latere slachtoffer en na de schietpartij is weggerend, waarbij [getuige] niet het vuurwapen zegt te hebben gezien, maar wel dat de verdachte toen zijn rechterhand in zijn zak had. Anders dan de raadsvrouw, leest het hof niet uit zijn verklaring dat er een derde, onbekend gebleven, Afrikaanse jongen met lange rasta haren in die groep van [J.] aanwezig was. [getuige] kan met “die andere [R.]” in dit verband geen ander hebben bedoeld dan [broer slachtoffer]. Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat de foto van de verdachte niet aan [getuige] had mogen worden getoond omdat de verdachte niet van Afrikaanse afkomst is en - zo begrijpt het hof- die herkenning niet voor het bewijs mag worden gebruikt, mist het verweer naar het oordeel van het hof feitelijke grondslag en wordt verworpen. Het hof merkt ten overvloede op dat voor zover de raadsvrouw meent er slechts in de “Afrikaanse” groep sprake was van Gucci-tassen. Dit berust evenwel op een niet nauwkeurige lezing van het dossier. Ook (tenminste) het slachtoffer en [broer slachtoffer] hadden een Gucci-tas bij zich (doorgenummerde pagina‘s 047 en 050) .
De conclusie moet derhalve zijn dat de verweren van de raadsvrouw, ook in onderling verband bezien, worden verworpen.
De verdachte heeft ontkend dat hij het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Hij heeft daartoe aangevoerd (doorgenummerde pagina 346) dat hij op 25 mei 2009 niet bij [T.]’s is geweest, maar die middag vanaf 12.00, 13.00 of 14.00 uur tot het begin van de avond met [Q. C.] op de barbecue bij zijn moeder is geweest op een adres aan de Kneppelweg. Hij is volgens zijn eigen zeggen in die tijd slechts heel even weggeweest naar de Groesbeekdreef. Zijn moeder heeft bij de rechter-commissaris op 21 januari 2010 bevestigd dat de verdachte met zijn vriend die dag op de barbecue was. Zij denkt dat hij vanaf omstreeks 15.30 uur doorlopend aanwezig is geweest. [C.], op 3 november 2010 door de rechter-commissaris gehoord, bevestigt dat hij in het voorjaar van 2009 zo’n vier keer met de verdachte op een barbecue bij zijn moeder is geweest. Uit zijn verklaring begrijpt het hof dat op de bedoelde dag hij met de verdachte tussen 12.00 en 15.00 uur werd uitgenodigd en dat zij toen meteen naar de barbecue zijn gegaan.
Het hof acht niet uitgesloten dat de verdachte met [C.] op 25 mei 2009 op een barbecue bij zijn moeder is geweest. Gelet op de onduidelijkheid over moment waarop de verdachte precies op die barbecue is aangekomen en of hij wel of niet in de tussentijd is weggeweest, sluit zijn aanwezigheid daar het plegen van het ten laste gelegde feit op het parkeerdek bij de Amsterdamse Poort niet uit.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op een openbaar toegankelijk parkeerdek driemaal met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer], hem daarbij rakend in zijn borstkas, de duim van zijn rechterhand en zijn onderrug. De verdachte heeft niet geschroomd het derde schot te lossen toen [slachtoffer] van hem trachtte weg vluchten. De verdachte heeft [slachtoffer]’s lichamelijke integriteit op ernstige wijze geschonden en het is geenszins aan het handelen van de verdachte te danken geweest dat [slachtoffer] deze aanslag heeft overleefd.
Naast de gevolgen voor [slachtoffer] – de duim van zijn rechterhand functioneert niet goed en hij wordt volgens zijn slachtofferverklaring van 21 oktober 2010 geplaagd door zowel lichamelijke als geestelijke klachten – heeft de verdachte omstanders geconfronteerd met de toepassing van extreem geweld. Het is een feit van algemene bekendheid dat het zien van deze taferelen nog lange tijd na dato gevoelens van angst en onrust bij hen kan oproepen. Ook draagt deze schietpartij bij aan het negatieve imago van Amsterdam Zuidoost, een wijk waar vaker dan gemiddeld in Amsterdam personen het slachtoffer worden van vuurwapengeweld.
De verdachte heeft ontkend het feit te hebben gepleegd en uit het dossier valt niet met zekerheid op te maken waarom de zaken op 25 mei 2009 zo uit de hand zijn gelopen. Vast staat dat het handelen van de verdachte ten zeerste dient te worden afgekeurd en zwaar dient te worden bestraft, temeer omdat de verdachte blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 april 2011 eerder ter zake van geweldsmisdrijven is veroordeeld, welke veroordelingen hem er kennelijk niet van hebben kunnen weerhouden zich schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.A. Holthuis en mr. A. Beijer, in tegenwoordigheid van mr. W. Blaak, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 mei 2011.
Mrs. Gonggrijp-Van Mourik en Beijer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.