ECLI:NL:GHAMS:2011:BV6678

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.042.616-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie van hypotheekrecht en redelijkheid van veilingkosten in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, ging het om de executie van een hypotheekrecht en de redelijkheid van de veilingkosten die door de bank, ING Bank N.V., aan de hypotheekgevers in rekening werden gebracht. De hypotheekgevers, aangeduid als [geïntimeerden], hadden in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten, waarbij het hof op 2 augustus 2011 een tussenarrest had gewezen. In dit tussenarrest werd de eerste grief van de hypotheekgevers ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de hypotheekgevers met ING waren overeengekomen dat zij de in redelijkheid gemaakte veilingkosten voor hun rekening zouden nemen. Deze kosten mochten worden verrekend met de eerste betaling van € 200.000,= die door de hypotheekgevers was gedaan.

Het hof beoordeelde vervolgens de vraag of de door ING gemaakte veilingkosten redelijk waren. Hierbij werd gekeken naar de courtage die de makelaar, aangeduid als [B.], aan ING had gedeclareerd. Het hof concludeerde dat het afgesproken tarief van 1% bij een verwachte verkoopopbrengst van meer dan € 2.500.000,= niet ongebruikelijk was en dat de aanpassing naar 0,4% omdat de veiling geen doorgang had gevonden, ook niet onjuist was. Het hof hechtte waarde aan de uitspraak van de Centrale Raad van Toezicht, die bevestigde dat de gedragingen van de makelaar niet onaanvaardbaar waren naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de grieven van de hypotheekgevers falen en bevestigde het de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De hypotheekgevers werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door het hof werden begroot op € 2.940,00 aan verschotten en € 2.446,50 aan salaris advocaat. Dit arrest werd uitgesproken op 27 december 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonende te [woonplaats],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. P.F. Hopman, te Amsterdam.
1. Het verdere verloop van geding in hoger beroep
De partijen worden hierna andermaal (ook) [geïntimeerden], respectievelijk ING genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 2 augustus 2011 een tussenarrest gewezen, waaraan het hof zich houdt. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
Vervolgens hebben [geïntimeerden] bij akte blijk gegeven van hun zienswijze op de beslissing van de Centrale Raad van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Makelaars O.G. en Vastgoeddeskundigen NVM ondertekend op 20 april 2010, waarna ING bij antwoordakte heeft gereageerd.
Tenslotte hebben partijen andermaal arrest gevraagd op de stukken van het geding. De inhoud daarvan geldt als hier ingelast.
2. De verdere beoordeling
2.1 Bij voormeld tussenarrest heeft het hof de eerste grief van [geïntimeerden] ongegrond bevonden. Ten aanzien van de tweede grief van [geïntimeerden] heeft het hof geoordeeld dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerden] de door ING in het kader van de voorgenomen executieveiling van de woning van [geïntimeerden] in redelijkheid gemaakte veilingkosten voor hun rekening nemen en dat die kosten op de eerste door [geïntimeerden] gedane betaling van € 200.000,= in mindering mogen worden gebracht. Derhalve blijft ter beslissing nog over de vraag of de door ING gemaakte en aan [geïntimeerden] in rekening gebrachte veilingkosten in redelijkheid zijn gemaakt.
2.2 Deze vraag valt uiteen in twee onderdelen. Ten eerste is aan de orde de (sub-)vraag of de door de makelaar [B.] aan ING gedeclareerde courtage in de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou moeten worden geacht. Ten tweede is aan de orde of ING deze kosten zonder meer mocht doorberekenen aan [geïntimeerden]
2.3 In het verband van de eerste sub-vraag hecht het hof betekenis aan de hiervoor vermelde uitspraak van de Centrale Raad van Toezicht. Weliswaar gaat het bij de door dat college aangelegde maatstaf erom of de makelaar het vertrouwen in de makelaardij heeft ondermijnd en/of inbreuk gemaakt op de goede naam van de makelaardij, maar indien een gedraging van een makelaar bij diens dienstverlening onder de omstandigheden van het geval niet kan worden aanvaard uit een oogpunt van handhaving van de goede naam van de makelaardij, ligt het in de rede te oordelen dat die gedraging onder dezelfde omstandigheden evenmin aanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, en andersom: indien de eigen beroepsgroep de gedraging uit een oogpunt van handhaving van de goede naam van de makelaardij aanvaardbaar acht, dan ligt het evenzeer voor de hand een dergelijke gedraging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar te oordelen. Zulks in aanmerking genomen bestaat er grond om voor de inhoud van de op het onderhavige punt in Nederland levende rechtsovertuiging betekenis toe te kennen aan het standpunt van de Centrale Raad van Toezicht, dat luidt als volgt: “In de makelaardij is gebruikelijk dat de aan de makelaar voor zijn dienstverlening te betalen vergoeding een percentage betreft van de mede als gevolg van zijn bemoeiingen gerealiseerde opbrengst. Volgens mededeling van [de makelaar [B.], hof] is met de bank een tarief overeengekomen van 1% ingeval van een verwachte opbrengst van meer dan € 2.500.000,=. Een dergelijk tarief is in de makelaardij niet ongebruikelijk. Een aanpassing van dit tarief zoals in dit geval naar 0.4% omdat de executieveiling geen doorgang heeft gevonden, is evenmin ongebruikelijk en naar het oordeel van de Centrale Raad van Toezicht ook niet onjuist.[…]”.
2.4 Het hof neemt dit oordeel van de Centrale Raad van Toezicht over en maakt het tot het zijne. Het hof merkt de door de makelaar [B.] bij ING in rekening gebrachte courtage niet aan als over¬matig, zodat deze in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid jegens [geïntimeerden] niet onaanvaardbaar is. Dit wordt niet anders doordat [B.] bij een andere wijze van calculatie, bijvoorbeeld op basis van het aantal aan de werkzaamheden bestede uren vermenigvuldigd met een uurtarief, tot een andere declaratie zou zijn gekomen. Overige relevante omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
2.5 Ten aanzien van de tweede sub-vraag blijft het hof bij zijn reeds in het tussenarrest neergelegde oordeel dat partijen blijkens hun correspondentie zijn overeengekomen dat [geïntimeerden] de door ING in het kader van de voorgenomen executieveiling van de woning van [geïntimeerden] in redelijkheid gemaakte veilingkosten voor hun rekening dienen nemen en dat die kosten op de eerste door [geïntimeerden] gedane betaling van € 200.000,= in mindering mogen worden gebracht.
2.6 Ook de tweede grief is mitsdien tevergeefs voorgedragen.
3. Slotsom
De slotsom is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [geïntimeerden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 407924 /HA ZA 08-2592 gewezen, waarvan beroep;
verwijst [geïntimeerden] in de kosten van het appel en begroot die kosten, voorzover tot op heden aan de zijde van ING gevallen op € 2.940,00 aan verschotten en op € 2.446,50 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, E.M. Polak en E.J.H. Schrage en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2011 door de rolraadsheer.