ECLI:NL:GHAMS:2011:BV1402
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- J.C. Toorman
- W.J. Noordhuizen
- C.C. Meijer
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en de beoordeling van te goeder trouw zijn bij schulden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van X en Y, die verzocht hebben om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had hun verzoek afgewezen op grond van het feit dat zij niet te goeder trouw waren geweest bij het ontstaan van hun schulden. X en Y, afkomstig uit Soedan, hebben gesteld dat hun schulden zijn ontstaan door omstandigheden die buiten hun controle lagen, zoals het niet ontvangen van rekeningen tijdens hun verblijf in asielzoekerscentra en het gebrek aan begeleiding bij hun financiën. Ze hebben ook aangevoerd dat ze regelmatig geld naar familie in Soedan hebben gestuurd, wat hen in een slechte financiële situatie heeft gebracht.
Het hof heeft de argumenten van X en Y beoordeeld en geconcludeerd dat zij onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest bij het ontstaan van hun schulden. De stelling dat hun begeleider rekeningen niet had voldaan, werd niet met bewijs onderbouwd. Bovendien hebben zij niet aangetoond dat zij de omstandigheden die hebben geleid tot hun schulden onder controle hebben gekregen. Het hof oordeelde dat het feit dat zij nog steeds geld moeten lenen en dat er meerdere incassoprocedures lopen, niet wijst op een verbetering van hun financiële situatie.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van X en Y om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof benadrukte dat de schuldenaar moet aantonen dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw is geweest, wat in dit geval niet is aangetoond. De beslissing van de rechtbank blijft dus in stand, en X en Y hebben geen recht op schuldsanering.