ECLI:NL:GHAMS:2011:BV1278

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.074.848
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ontbonden huwelijksgemeenschap en nalatenschap met betrekking tot vruchtgebruik en overbedeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een geschil over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de daarin begrepen nalatenschap van de erflater, die op 1 april 1992 is overleden. De appellant, de zoon van de erflater, heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, waaronder zijn moeder, met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap en de gevolgen van een testamentaire beschikking. De erflater had in zijn testament een vruchtgebruik en een overnamerecht aan zijn echtgenote, de geïntimeerde sub 2, verleend, wat leidde tot een complexe situatie rondom de vorderingen van de appellant. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellant afgewezen, wat hem noopte om in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep heeft de appellant vier grieven ingediend, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de geïntimeerde sub 2 niet gehouden was om de waarde van de overgenomen goederen in te brengen in de nalatenschap. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de geïntimeerde sub 2, omdat hij niet de bewindvoerder had gedagvaard. Het hof heeft verder vastgesteld dat de grieven van de appellant niet slagen, en dat de omzetting van de vordering van de appellant in een vordering uit geldlening niet onrechtmatig was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak van het hof benadrukt de juridische complexiteit van nalatenschappen en de rol van testamentaire beschikkingen in de verdeling van goederen. Het hof heeft de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig afgewogen en de juridische gevolgen van de testamentaire bepalingen in het licht van het burgerlijk recht beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.074.848
(zaaknummer/rolnummer rechtbank 263435/HA ZA 09-548)
arrest van de vierde civiele kamer van 20 december 2011
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.H.J. Damminga,
tegen:
[geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.P.H. Jacobs,
en
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.H. Teusink.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 10 juni 2009 en 16 juni 2010 die de rechtbank Utrecht tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerden (hierna ook te noemen: [geïntimeerde sub 1] respectievelijk [geïntimeerde sub 2]) als gedaagden heeft gewezen. Van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploten van 15 september 2010 [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] aangezegd van dat vonnis van 16 juni 2010 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [geïntimeerde sub 2] vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de proceskosten in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 1] de grieven bestreden en nieuwe producties in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van de gronden, en [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, althans diens vorderingen zal afwijzen met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit hoger beroep.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 2] de grieven bestreden en een productie in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het beroep ongegrond zal verklaren en het bestreden vonnis, zo nodig onder verbetering van gronden zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
2.4 Ter zitting van 29 augustus 2011 hebben partijen de zaak doen bepleiten door hun advocaten. Mr. Damminga heeft bij brief van 12 augustus 2011 aan de advocaten van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en aan het hof een kopie van de beschikking ontslag/benoeming bewindvoerder over de goederen van [geïntimeerde sub 2] van 27 juni 2011 van de rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn gezonden.
2.5 Ten slotte heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1 Op 1 april 1992 is [de erflater] (verder ook te noemen: de erflater) overleden met achterlating van zijn echtgenote, [geïntimeerde sub 2], met wie hij in gemeenschap van goederen was gehuwd, en zijn enige zoon [appellant].
3.2 Bij zijn testament van 15 oktober 1991 heeft de erflater, voor zover hier van belang, de volgende beschikkingen gemaakt:
"2. Voor het geval ik mocht overlijden vóór mijn echtgenote, mevrouw [geïntimeerde sub 2], en met achterlating van één of meer afstammelingen, beschik ik als volgt:
A. VRUCHTGEBRUIK
Ik legateer aan mijn voornoemde echtgenote, vrij van successierechten, het vruchtgebruik van mijn gehele zuivere nalatenschap, met uitzondering van het hierna sub B bepaalde, doch met inbegrip van hetgeen terzake in mijn nalatenschap moet worden ingebracht. Indien zij het vruchtgebruik aanvaardt wordt zij als erfgename van mijn nalatenschap uitgesloten.
(…)
B. OVERNAMERECHT
Ik legateer voorts aan mijn genoemde echtgenote de eigendom van al mijn onroerende en/of roerende zaken die zij zal verkiezen, onder de verplichting tot inbreng in mijn nalatenschap van de waarde daarvan ten tijde van mijn overlijden. Deze waarde zal door partijen in onderling overleg worden vastgesteld, of – bij gebreke van overeenstemming – op de wijze als bij de wet is bepaald voor boedelscheiding waarbij minderjarigen zijn betrokken. Het aldus door mijn echtgenote verschuldigde is, in verband met het hiervoor sub A bepaalde, niet opeisbaar en renteloos tot het einde van het vruchtgebruik.
(…)
5. BEWIND
Ik stel al hetgeen mijn zoon, [appellant] (…) uit mijn nalatenschap verkrijgt, onder bewind en bepaal ten aanzien van dit bewind het navolgende:
1. het bewind vangt aan op de dag van mijn overlijden en eindigt zodra de onder-bewindgestelde de leeftijd van vijfenveertig jaar heeft bereikt (…)
(…)
5. het bewind is uitsluitend ingesteld in het belang van de onder-bewindgestelde;
(…)
Tot bewindvoerder benoem ik de heer [geïntimeerde sub 1] (…)"
3.3 Bij notariële akte van 1 februari 1994 zijn [geïntimeerde sub 2] en [appellant] overgegaan tot de beschrijving en verdeling van de door het overlijden van de erflater ontbonden huwelijksgemeenschap en van zijn daarin begrepen nalatenschap. [geïntimeerde sub 2], in de akte aangeduid als comparante sub 1, heeft deze akte voor zich en als schriftelijk gevolmachtigde van [appellant] getekend. [geïntimeerde sub 1], in de akte aangeduid als comparant sub 2, trad bij deze akte op als bewindvoerder krachtens testament over het erfdeel van [appellant] in de nalatenschap van diens vader. In deze akte hebben zij, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
(…)
"Krachtens de bepalingen van het versterferfrecht en ingevolge gemeld testament heeft erflater als zijn enige erfgenaam achtergelaten zijn voornoemde zoon, onder bezwaar van het levenslang recht van vruchtgebruik ten behoeve van de comparante sub 1 genoemd.
(…)
De comparante sub1 heeft het aan haar vermaakte legaat van alle goederen naar keuze, tegen inbreng van de waarde, aanvaard, en wel ten aanzien van alle goederen; dit legaat zal niet formeel worden afgegeven doch geëffectueerd worden door toedeling als vermeld op de aan deze akte gehechte beschrijving en berekening.
De comparante sub 1 heeft het aan haar vermaakte legaat van het recht van vruchtgebruik eveneens aanvaard; de afgifte van dit legaat zal evenmin op de formele wijze geschieden, doch geëffectueerd worden op de wijze zoals vermeld op gemelde beschrijving en berekening."
Vervolgens hebben [geïntimeerde sub 2] en [appellant] alle goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap toegedeeld aan [geïntimeerde sub 2] en voor zoveel nodig aan haar geleverd onder de verplichting voor haar alle schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap te voldoen en zijn nog het volgende overeengekomen:
"De comparanten, handelend als gemeld, verklaarden dat in verband met bovenstaande verdeling de comparante sub 1 is overbedeeld met een waarde van eenmiljoen zevenenzeventigduizend vijfhonderddrieëntwintig gulden en zeventig cent
(f 1.077.523,70), berekend op de wijze zoals in de aan deze akte gehechte beschrijving en berekening is vermeld, als gevolg waarvan zij een schuld heeft aan haar zoon, de volmachtgever, van eenmiljoen zevenenzeventigduizend vijfhonderddrieëntwintig gulden en zeventig cent (f 1.077.523,70). De vordering van de volmachtgever op de comparante sub 1 wegens haar overbedeling is, volgens de bepalingen van erflaters voormeld testament, niet opeisbaar en renteloos tot aan:
- de dag van het overlijden van mevrouw [geïntimeerde sub 2] voornoemd;
- (…)
Voorts verklaarden de comparanten sub 1 en 2, handelend als gemeld, dat zij bij deze afstand doen (afstand om baat) van het gemelde vorderingsrecht van de volmachtgever wegens gemelde overbedeling van de comparante sub 1, terwijl daartegenover de comparante sub 1 de verplichting op zich neemt tot betaling van eenmiljoen zevenenzeventigduizend vijfhonderddrieëntwintig gulden en zeventig cent (f. 1.077.523,70) aan haar zoon, de volmachtgever, uit hoofde van per een april negentienhonderdtweeënnegentig renteloos ter leen ontvangen gelden, en wel onder dezelfde bedingen die van toepassing waren op de vordering wegens overbedeling van de comparante sub 1. Onverminderd het hiervoor bepaalde zal de vordering direct opeisbaar zijn, zonder dat enige aanmaning, ingebrekestelling en/of rechterlijke tussenkomst is vereist in geval van faillissement van de schuldenares, bij haar aanvraag tot surséance van betaling, dan wel bij beslag op één of meer van haar goederen; bovendien zal de schuld te allen tijde aflosbaar zijn."
3.4 [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart:
1. (a) dat [geïntimeerde sub 1] is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder doordat hij zijn medewerking heeft verleend aan een zodanige verdeling van de door het overlijden van [de erflater] ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, waarin [appellant] was gerechtigd, dat daarbij de met het recht van vruchtgebruik bezwaarde vordering die [appellant] op [geïntimeerde sub 2] had wegens overbedeling van laatstgenoemde teniet is gegaan en waarbij die vordering is geconverteerd in een vordering uit geldlening
en (b) dat [geïntimeerde sub 1] jegens [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] als gevolg daarvan heeft geleden of nog zal lijden;
2. (a) dat [geïntimeerde sub 2] bij de verdeling van de nalatenschap in strijd heeft gehandeld met de aan haar door [appellant] verleende volmacht doordat zij haar medewerking heeft verleend aan een zodanige verdeling van de door het overlijden van [de erflater] ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, waarin [appellant] was gerechtigd, dat daarbij de met het recht van vruchtgebruik bezwaarde vordering die [appellant] op [geïntimeerde sub 2] had wegens overbedeling van laatstgenoemde teniet is gegaan en waarbij die vordering is geconverteerd in een vordering uit geldlening en (b) dat zij aansprakelijk is voor de schade die [appellant] als gevolg daarvan heeft geleden of nog zal lijden.
Hij heeft verder gevorderd dat de rechtbank op de voet van artikel 3:45 BW de rechtshandeling waarbij zijn met vruchtgebruik bezwaarde vordering op [geïntimeerde sub 2] teniet is gegaan en is omgezet in een vordering uit geldlening vernietigt met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de proceskosten.
3.5 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
3.6 Op 5 september 2011 is [geïntimeerde sub 2] overleden.
4. De grieven
[appellant] heeft de volgende grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd.
Grief 1.
Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.3 overwogen: "Hij (hof: [appellant]) heeft daartoe aangevoerd dat uit de onder 2.2 weergegeven bepalingen van het testament volgt dat [geïntimeerde sub 2] de waarde van de door haar in eigendom overgenomen zaken daadwerkelijk diende in te brengen en dat zij (slechts) het vruchtgebruik over het aldus gevormde vermogen had. Die uitleg volgt de rechtbank niet. Nu over de inbreng in het testament expliciet is opgenomen dat het aldus verschuldigde in verband met hetgeen over het vruchtgebruik is bepaald niet opeisbaar is, is naar het oordeel van de rechtbank voorzien in de mogelijkheid dat de inbrengverplichting leidt tot een (niet opeisbare) vordering."
Grief 2
Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 overwogen (post alia): "Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden aangenomen dat het gevolg van een recht van vruchtgebruik op een vordering ten behoeve van de schuldenaar is, dat het verschuldigde bedrag niet door de schuldenaar kan worden verteerd. Het recht van vruchtgebruik ten behoeve van de schuldenaar zou dan in feite een vorm van zekerheid voor de schuldeiser inhouden en dat is niet te rijmen met de aard van vruchtgebruik als beperkt recht. Dat betekent dat niet valt in te zien dat [appellant] in de situatie zonder omzetting minder of geen risico liep dat – bij overlijden van [geïntimeerde sub 2] – zijn vordering niet kan worden voldaan en dat hij door de omzetting in een nadeliger positie is komen te verkeren. Of bij overlijden van [geïntimeerde sub 2] zijn vordering zal kunnen worden voldaan is in beide situaties – met en zonder overlijden – even onzeker".
Grief 3
Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 overwogen: "Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het primaire verweer slaagt. Dat [appellant] door de omzetting in een nadeliger positie verkeert is niet komen vast te staan en een ander belang bij zijn vordering is gesteld noch gebleken. Daarom valt niet in te zien dat [appellant] voldoende belang heeft bij een oordeel over de vraag of [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben mogen meewerken aan de totstandkoming van de omzetting en/of door het bewerkstelligen van de omzetting onrechtmatig dan wel Paulianeus hebben gehandeld en zullen zijn vorderingen worden afgewezen."
Grief 4
Ten onrechte heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Ten aanzien van [geïntimeerde sub 2] is een meerderjarigenbewind ingesteld. Artikel 1:441 lid 1 BW bepaalt dat de bewindvoerder tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt. [appellant], die het bewind kende, had in dit hoger beroep niet [geïntimeerde sub 2], maar de bewindvoerder moeten dagvaarden. Nu hij dat niet heeft gedaan zal het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen [geïntimeerde sub 2].
4.2 In zijn toelichting op grief 1 stelt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat [geïntimeerde sub 2] een bedrag ter grootte van de vordering minus het door [appellant] verschuldigde successierecht op een bankrekening had moeten zetten, omdat de vordering van [appellant] op [geïntimeerde sub 2] aan het vruchtgebruik is onderworpen. Wat er verder ook zij van deze stelling, nu het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen [geïntimeerde sub 2] en deze grief alleen betrekking heeft op [geïntimeerde sub 2] en niet op [geïntimeerde sub 1], behoeft deze grief geen verdere beoordeling.
4.3 Ter toelichting op grief 2 en 3 stelt [appellant] het volgende. De erflater had blijkens zijn testament de onmiskenbare bedoeling om zijn echtgenote verzorgd achter te laten en aan zijn zoon de waarde van de erfenis toe te bedelen. [geïntimeerde sub 2] had als vruchtgebruikster het gebruik van de goederen van de nalatenschap, in dit geval de vordering wegens overbedeling, maar diende dat goed tegelijkertijd in stand te houden. De erflater heeft aan haar niet de bevoegdheid tot vertering toegekend. [geïntimeerde sub 1], handelend als testamentair bewindvoerder, en [geïntimeerde sub 2], handelend als gevolmachtigde van [appellant], hebben afstand gedaan van de vordering wegens overbedeling en een nieuwe vordering gecreëerd. Zij hebben dusdoende onrechtmatig gehandeld jegens [appellant]. Er is verschil in de positie van [appellant] als hoofdgerechtigde van een met vruchtgebruik bezwaarde vordering wegens overbedeling en als schuldeiser van de door omzetting ontstane en niet aan vruchtgebruik onderworpen vordering uit geldlening. Alleen in het eerste geval is er geen verteringsbevoegdheid en heeft [appellant] de mogelijkheid te vorderen dat aan hem als hoofdgerechtigde het beheer van de vordering wordt toegekend of dat het vruchtgebruik onder bewind wordt gesteld.
4.4 Het hof overweegt als volgt. [geïntimeerde sub 2] heeft gebruik gemaakt van het haar bij testament verleende overnamerecht (legaat). Zij heeft aldus jegens de nalatenschap een recht op afgifte (levering) gekregen van alle goederen die tot de nalatenschap van de erflater behoren onder de verplichting de waarde daarvan in te brengen in de nalatenschap. Alvorens afgifte van dit legaat mogelijk is, dient de ontbonden huwelijksgemeenschap te worden verdeeld, zodat kan worden vastgesteld welke goederen tot de nalatenschap behoren. In de akte van verdeling hebben [geïntimeerde sub 2] en [appellant] mede ter uitvoering van dat legaat alle goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap aan [geïntimeerde sub 2] toegedeeld, zodat tot de nalatenschap slechts behoort een vordering wegens overbedeling van [geïntimeerde sub 2], die [appellant] (met medewerking van [geïntimeerde sub 1]) en [geïntimeerde sub 2] hebben vastgesteld op f 1.077.523,70. In de akte van verdeling is verder vermeld dat [geïntimeerde sub 2] het aan haar gemaakte legaat van het vruchtgebruik eveneens heeft aanvaard en dat de afgifte van dit legaat niet op formele wijze zal geschieden, maar zal worden geëffectueerd op de wijze zoals is vermeld in de beschrijving en berekening die aan de akte van verdeling is gehecht. In die beschrijving en berekening wordt uitgerekend en vermeld dat [appellant] een vordering van f 1.077.523,70 op [geïntimeerde sub 2] heeft. In die beschrijving wordt, zo constateert het hof, op geen enkele manier gerept over het vruchtgebruik. Het hof moet daarom vaststellen dat [geïntimeerde sub 2] het legaat van vruchtgebruik wel heeft aanvaard, maar dat het niet aan haar is afgegeven. Dat betekent dat nimmer vestiging van het vruchtgebruik heeft plaatsgehad en dat de grieven 2 en 3 alleen al falen, nu deze zijn gebaseerd op de stelling dat een met vruchtgebruik bezwaarde vordering is omgezet in een niet met vruchtgebruik bezwaarde vordering.
4.5 Ook indien het hof veronderstellenderwijs met [appellant] ervan zou uitgaan dat het vruchtgebruik wel was gevestigd, kan dat niet leiden tot een ander oordeel. In dat geval had [appellant] vóór de omzetting een renteloze vordering van f 1.077.523,70 op [geïntimeerde sub 2] die pas opeisbaar was bij haar overlijden, hertrouwen en opname ter verzorging in een verpleeginrichting of bejaardenoord. Het vruchtgebruik van [geïntimeerde sub 2] op die vordering zou, anders dan [appellant] kennelijk meent, niet inhouden dat zij als schuldenaar van de vordering gehouden zou zijn het bedrag van de vordering op een bankrekening te storten en dat bedrag op die bankrekening te houden. Het testament van de erflater verplicht haar wel tot inbreng van de waarde van de aan haar gelegateerde goederen, maar bepaalt ook dat het aldus door haar verschuldigde niet opeisbaar en renteloos is tot het einde van het vruchtgebruik. Door de omzetting verkrijgt [appellant] een renteloze vordering van f 1.077.523,70 op [geïntimeerde sub 2] die niet alleen opeisbaar is bij haar overlijden, hertrouwen en opname ter verzorging in een verpleeginrichting of bejaardenoord, maar ook in geval van faillissement, surseance van betaling en beslag op een of meer van haar goederen. Naar het oordeel van het hof komt [appellant] daardoor eerder in een betere dan in een slechtere positie te verkeren. Hij hoeft immers niet meer te dulden dat een ander een beperkt recht (vruchtgebruik) heeft op zijn vordering en de mogelijkheden voor het opeisen van de vordering zijn verruimd. Indien mocht blijken dat de vordering van [appellant] uiteindelijk niet kan worden voldaan, bestaat er naar het oordeel van het hof geen enkel verband tussen de omzetting en de schade die [appellant] daardoor lijdt.
4.6 Grief 4 bestaat uit twee onderdelen. [appellant] beoogt, zo stelt hij, met deze grief de rechtsstrijd in eerste aanleg in volle omvang aan het hof voor te leggen, maar preciseert deze grief verder niet, zodat deze alleen daarom al geen doel kan treffen. Nu [appellant] ook in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld is er geen aanleiding de veroordeling van [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg te vernietigen.
4.7 De overige stellingen van [appellant] behoeven geen beoordeling meer, nu dit niet kan leiden tot een ander oordeel.
4.8 Nu de grieven niet slagen, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] als de in het ongelijk gesteld partij veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen [geïntimeerde sub 2];
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 16 juni 2010;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] begroot op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 314,- voor griffierecht en aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] begroot op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 314,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.H.A. Moes en W.D. Kolkman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011.