ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0062

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001903-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne in Nederland

In deze zaak, die bekendstaat als de Megazaak Costa, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1957 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 10 kilogram cocaïne in Nederland op 4 september 2009 te Schiphol. De verdachte ontkende op de hoogte te zijn geweest van de drugshandel en voerde aan dat zijn verklaringen onder druk waren afgelegd. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de invoer van cocaïne en een ondersteunende rol had gespeeld. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, maar het hof besloot de straf te verlagen naar vier jaar en zes maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn rol in de zaak. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten. De in beslag genomen voorwerpen werden verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na meerdere zittingen en op basis van diverse bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken en getuigenverklaringen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001903-10
datum uitspraak: 28 november 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 2 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-801425-09 tegen
[verdachte],
geboren te [land] op [1957],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Rijnmond, HvB De Schie Rotterdam te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 8 en 19 maart 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 20 april 2011, 4 mei 2011, 24, 27 en 28 oktober 2011 en 21 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit (zaaksdossier C4)
hij op of omstreeks 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.032,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.
Bespreking van verweren
De raadsman heeft het volgende naar voren gebracht. De verklaring van de verdachte bij de KMar van 8 oktober 2009, onder meer inhoudend dat hij dacht dat een ontmoeting in Paratrixie in Den Haag op 4 augustus 2009 over drugs ging, is slechts ingegeven door het feit dat in het hem op 7 oktober 2009 uitgereikte bevel tot inverzekeringstelling de tegen hem bestaande verdenking van overtreding van de Opiumwet was vermeld. Het is dan ook volstrekt begrijpelijk dat hij daarna heeft verklaard dat hij denkt dat de ontmoeting iets met drugs te maken had. Uit zijn verklaring blijkt niet dat hij hiervan ten tijde van de ontmoeting zelf wetenschap had.
De observaties, noch de telefoontaps mogen als belastend worden geïnterpreteerd, nu de verdachte slechts af en toe als snorder heeft gefungeerd en de telefoongesprekken die hij met medeverdachten heeft gevoerd betrekking hadden op voetbalscouting.
Indien het hof tot strafoplegging besluit moet in het kader daarvan worden meegewogen dat er slechts sprake is van voorwaardelijk opzet.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft in de bewuste verklaring van 8 oktober 2009 - zakelijk weergegeven - het volgende gezegd:
"[A.] en [F.] zouden naar Sint Maarten gaan. Ze hebben me niet verteld waarom ze zouden gaan, maar ik denk dat het te maken heeft met drugs. Ze deden een beetje geheimzinnig. Ze waren erg intiem en afgezonderd aan het praten."
Naar het oordeel van het hof legt de verdachte in deze verklaring uit dat hij dacht dat de reis naar Sint Maarten met drugs te maken had, omdat genoemde medeverdachten er geheimzinnig over deden en intiem en afgezonderd aan het praten waren. Dat de verdachte dus slechts pas later op deze gedachte is gekomen door het bevel tot inverzekeringstelling acht het hof niet aannemelijk.
Daarnaast leidt het hof uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte op de hoogte was van de "ins en outs" rondom de invoer van de cocaïne en daarbij een - ondersteunende - rol heeft gespeeld. Zijn opzet is daarmee gegeven. Dat hij slechts als snorder heeft gefungeerd en dat de telefoongesprekken over iets anders gingen dan verdovende middelen is in het licht van het voorgaande geenszins aannemelijk geworden.
De verweren worden verworpen.
Bewijsmiddelen
Het hof neemt over de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals weergegeven onder 4.1 van haar vonnis van 2 april 2010, met uitzondering van:
- het op pagina 2 e.v. van het vonnis aangeduide proces-verbaal van verhoor van [K.] van 16 september 2009, voor zover dit inhoudt diens verklaring naar aanleiding van een tapgesprek van 18 augustus 2009 te 16.44 uur:
"Ik weet niet wat [F.] bedoelt met trouwen."
- het op pagina 8 en 9 aangeduide proces-verbaal van observatie (dossierpagina C4.393), voor zover dit inhoudt na de zinsnede: "Op 4 september 2009 zag(en) ik/wij verbalisanten dat":
"[G.] op de Overtoom te Amsterdam uit de Golf stapt en in de richting van het Vondelpark te Amsterdam rent (12.09 uur);
[G.] twee witte papieren van het formaat A4 geeft aan een onbekende man in het Vondelpark te Amsterdam (12.11 uur)
[G.] en de onbekende man samen kijken op een wit papier (12:12 uur)."
en met toevoeging van:
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur, waarin [K.] uit belt naar NNman (het hof: van wie later wordt vastgesteld dat het [verdachte] betreft) (dossierpagina C4.382), vertaald door de beëdigde tolk [E.G.], en aan het hof overgelegd op 31 oktober 2011, inhoudende een nadere uitwerking van de schriftelijke weergave van een tapgesprek als opgenomen op pagina 14 van het vonnis, te weten:
Vraag: Komt het woord sleutelfiguur in het tapgesprek voor?
Antwoord: Nee het woord sleutelfiguur komt niet voor in het tapgesprek. Echter, het woord sleutel wel.
Vertaling: man: Ja, [(R...)]. [(R...)] is een... [(R...)] is een...een...een...een...hele sleutel daar jongen.
Bewijsoverweging:
Op grond van bovenvermelde alinea gaat het hof er van uit dat er - zakelijk weergegeven - is gezegd dat [(R...)] of [(R...)], waarmee [A.] wordt bedoeld, daar een sleutel is, te weten een man met een belangrijke rol.
- de verklaring van de getuige [G.] zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik heb als verdachte onder meer het volgende verklaard. Ik heb ontmoetingen gehad met onder meer [H.]. Die ontmoetingen gingen over drugs. De eerste ontmoeting vond plaats in het BovenIJ-ziekenhuis in Amsterdam-Noord. Daar was aan de orde wanneer de drugs zouden aankomen en om hoeveel kilo's het ging. Het zou binnenkort gebeuren. De tweede ontmoeting was bij de McDonald's. Op 4 september 2009 heb ik [H.] gesproken, dat was de derde ontmoeting. Toen heb ik doorgegeven dat het goed was. Ik handhaaf deze verklaring ook als getuige.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 september 2009 om 06:28 uur, waarin [K.] wordt gebeld door [F.] (dossierpagina C4. 382), inhoudende voor zover relevant:
[F.] zegt dat die man het gestuurd heeft via zijn mailadres. Hij heeft het niet via [K.] zijn mailadres gestuurd.
[K.] zegt ok.
(...)
[F.] vraagt hoe [K.] het aan Bo zal geven.
[K.] zegt dat hij het even zal doen.
[F.] zegt dat [K.] op zijn ([F.]) mailadres moet gaan.
[K.] zegt ja, ja, ja, dadelijk.
- de verklaring van de getuige [F.] ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik ben naar Sint Maarten gegaan om illegale zaken te regelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(Zaaksdossier C4)
hij op 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.032,60 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met verbeurdverklaring van de in beslag genomen en nog niet aan de verdachte teruggegeven voorwerpen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen behoudens ten aanzien van de in dat vonnis vermelde opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij heeft voorts gevorderd dat de beslissing van de rechtbank in eerste aanleg ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen wordt overgenomen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. De verdachte en zijn mededaders hebben in totaal ongeveer 10 kilogram cocaïne binnen Nederland gebracht.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De hoeveelheid waarvan hier sprake is, was van een zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de rol die hij heeft vervuld in verhouding met datgene wat daaromtrent ten aanzien van de andere betrokken in de zaak "Costa" kan worden vastgesteld. Het hof ziet de rol van de verdachte als ondersteunend. Voorts heeft hof rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals weergegeven in het op 12 februari 2010 door de Reclassering Nederland opgemaakte rapport en met het feit dat hij blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 oktober 2011 in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof komt tot oplegging van na te melden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die op grond van het voorgaande lager is dan door de advocaat-generaal gevorderd. Naar het oordeel van het hof kan evenwel niet worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf van een kortere duur dan vier jaren, zoals door de raadsman bepleit. De ernst van het feit noopt hier bepaaldelijk toe.
Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- telefoontoestel, merk Nokia, kleur zwart, opschrift Vodafone e010101 (nummer 1)
- telefoontoestel Samsung, kleur zwart, e010102 (nummer 2)
- telefoontoestel Samsung SGH-C170 (nummer 7)
- simkaart, gnaman telecom, imsinr 8931162111186285554, e010301 (nummer 14).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. L.A.J. Dun en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2011.