parketnummer: 23-001716-10
datum uitspraak: 28 november 2011
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 2 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-801424-09 tegen
[verdachte],
geboren te district Suriname (Suriname) op 22 november 1958,
adres: [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 4 en 19 maart 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 20 april 2011, 4 mei 2011, 24, 27 en 28 oktober 2011 en 21 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadslieden naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1: (zaaksdossier C4)
hij op of omstreeks 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.032,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2: (zaaksdossier C8)
hij op of omstreeks 7 oktober 2009 te Den Haag een of meer wapens van categorie II onder 4, te weten een merkloos vuurwapen (schietpen), kaliber .22 short, en/of munitie van categorie III, te weten 9, althans een hoeveelheid, kogelpatronen van het merk Remington UMC, kaliber .22 short, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.
De verdediging heeft aangevoerd dat aan de tapverslagen van telefoongesprekken,waaraan de verdachte niet heeft deelgenomen, geen bewijskracht mag worden toegekend, nu het 'andere geschriften' betreft als bedoeld in artikel 344 lid 1 sub 5° Wetboek van Strafvordering (Sv) en de verdediging bezwaar maakt tegen de weergave van die gesprekken door de tolk die de betreffende gesprekken uit het Surinaams heeft vertaald. Na beluistering van de cd-roms van die gesprekken is gebleken dat genoemde weergave in ieder geval in twee gevallen onvolledig is geweest. Ook zijn die verslagen van gesprekken - voor zover daar de namen [bijnamen]/[bijnamen]/[bijnamen]/[bijnamen] vallen - onvoldoende om de betrokkenheid van de verdachte uit af te leiden.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat geen sprake is geweest van bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachte en de overige verdachten. Zij heeft hieromtrent gesteld dat de verdachte weliswaar fout heeft gehandeld door zich met de andere deelnemers te bemoeien en problemen op te lossen, maar dat dit hooguit medeplichtigheid oplevert.
Het hof overweegt als volgt.
Ook schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344 lid 1 sub 5° Sv kunnen als bewijsmiddelen worden gehanteerd, mits in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Niet valt in te zien, waarom dat niet zou kunnen met betrekking tot de tapverslagen van gesprekken, waaraan de verdachte niet heeft deelgenomen. Door de verdediging is onvoldoende aangevoerd om grond te bieden voor twijfel aan de juistheid van de weergave van deze gesprekken in het dossier. Dat deze weergave op twee punten minder volledig zou zijn geweest, is daartoe in elk geval niet voldoende. Het is immers niet ongebruikelijk noch onjuist dat slechts die passages van de gesprekken in een dossier worden opgenomen, die relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek. Voor zover de verdediging heeft geconstateerd dat relevante passages uit die gesprekken onvertaald zijn gebleven of ten onrechte niet aan het dossier zouden zijn toegevoegd, had het op haar weg gelegen (tijdig) vertaling van die passages en toevoeging aan het dossier daarvan te verzoeken. De verdediging heeft dit echter nagelaten. Hetgeen de verdediging heeft gesteld omtrent de inhoud van de passages, zoals hiervoor verwoord, en de weggelaten passages - te weten dat daarin werd gerefereerd aan ene 'Blakka' die een persoon 'daarnaar toe' heeft gezonden en dat de verdachte heeft gezegd dat hij geen geld heeft om wie dan ook te helpen - geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.
Anders dan de verdediging is het hof voorts van oordeel dat uit de bewijsmiddelen in voldoende mate blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [F.], [K.], [W.], [H.], [A.], [L.] en [G.] om de bewezen verklaarde hoeveelheid cocaïne in Nederland in te voeren en verwijst daarnaar. Heel sprekend in dat verband acht het hof het afgeluisterde telefoongesprek van 24 augustus 2009 om 21:30 uur, waarin de verdachte [F.] en [A.] aanspreekt op het (tot dan toe) niet doorgaan van 'de trouwerij', hen erop wijst dat hij ervoor gezorgd had en moeite had gedaan dat 'dat ding' zou plaatsvinden en dat zij hem nu in de problemen brachten doordat zij hem vertelden dat 'het' niet door zou gaan. Het hof gaat er, mede gelet op het overige bewijsmateriaal in dit zaaksdossier, van uit dat de verdachte in dit gesprek codetaal gebruikte en in werkelijkheid doelde op het transport van cocaïne dat uiteindelijk op 4 september 2009 plaatsvond. De verweren worden daarom verworpen.
Bewijsmiddelen
Het hof neemt over de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals weergegeven onder 4.1 van haar vonnis van 2 april 2010, met uitzondering van:
Ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier C4):
- het op pagina 3 van het vonnis aangeduide proces-verbaal van verhoor van [K.] van 16 september 2009, voor zover dit inhoudt diens verklaring naar aanleiding van een tapgesprek van 18 augustus 2009 te 16.44 uur:
"Ik weet niet wat [F.] bedoelt met trouwen."
- op pagina 9 aangeduide proces-verbaal van observatie (dossierpagina C4.393), voor zover dit inhoudt na de zinsnede: "Op 4 september 2009 zag(en) ik/wij verbalisanten dat":
"[G.] op de Overtoom te Amsterdam uit de Golf stapt en in de richting van het Vondelpark te Amsterdam rent (12.09 uur);
[G.] twee witte papieren van het formaat A4 geeft aan een onbekende man in het Vondelpark te Amsterdam (12.11 uur)
[G.] en de onbekende man samen kijken op een wit papier (12:12 uur)."
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011 - zakelijk - inhoudende voor zover hier relevant:
"Ik heb telefoongesprekken gevoerd met [F.] toen hij op Sint Maarten was. Ik ben in die gesprekken boos op hem geworden omdat hij zoveel kletste. Hij kwam bij [bijnamen]. Ik heb een telefoongesprek met hem gehad toen [A.] net op Sint Maarten was aangekomen."
- de verklaring van de getuige [W.], zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Op de vraag van [F.], hoe ik zou vertalen: 'aman na sroto' (het hof begrijpt: de Surinaamse woorden die voorkomen in de schriftelijke weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur tussen [W.] en [K.], welk gesprek door de rechtbank als bewijsmiddel is gehanteerd) antwoord ik: 'die man is de sleutel'.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur, waarin [K.] uit belt naar NNman (het hof: van wie later wordt vastgesteld dat het [W.] betreft) (dossierpagina C4. 382), vertaald door de beëdigde tolk [E.G.], en aan het hof overgelegd op 31 oktober 2011, inhoudende een nadere uitwerking van de schriftelijke weergave van een tapgesprek als opgenomen op pagina 14 e.v. van het vonnis, te weten:
Vraag: Komt het woord sleutelfiguur in het tapgesprek voor?
Antwoord: Nee het woord sleutelfiguur komt niet voor in het tapgesprek. Echter, het woord sleutel wel.
Vertaling: man: Ja, [(R...)]. [(R...)] is een... [(R...)] is een...een...een...een...hele sleutel daar jongen.
Bewijsoverweging:
Op grond van bovenvermelde alinea gaat het hof er van uit dat er - zakelijk weergegeven - is gezegd dat [(R...)] of [(R...)], waarmee [A.] wordt bedoeld, daar een sleutel is, te weten een man met een belangrijke rol.
- de verklaring van de getuige [G.], zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik heb als verdachte onder meer het volgende verklaard. Ik heb ontmoetingen gehad met onder meer [H.]. Die ontmoetingen gingen over drugs. De eerste ontmoeting vond plaats in het BovenIJ-ziekenhuis in Amsterdam-Noord. Daar was aan de orde wanneer de drugs zouden aankomen en om hoeveel kilo's het ging. Het zou binnenkort gebeuren. De tweede ontmoeting was bij de McDonald's. Op 4 september 2009 heb ik [H.] gesproken, dat was de derde ontmoeting. Toen heb ik doorgegeven dat het goed was. Ik handhaaf deze verklaring ook als getuige.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 september 2009 om 06:28 uur, waarin [K.] wordt gebeld door [F.] (dossierpagina C4.382), inhoudende voor zover relevant:
[F.] zegt dat die man het gestuurd heeft via zijn mailadres. Hij heeft het niet via [K.] zijn mailadres gestuurd.
[K.] zegt ok.
(...)
[F.] vraagt hoe [K.] het aan Bo zal geven.
[K.] zegt dat hij het even zal doen.
[F.] zegt dat [K.] op zijn ([F.]) mailadres moet gaan.
[K.] zegt ja, ja, ja, dadelijk.
- de verklaring van de getuige [F.], zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik ben naar Sint Maarten gegaan om illegale zaken te regelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1: (zaaksdossier C4)
hij op 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.032,60 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2: (zaaksdossier C8)
hij op 7 oktober 2009 te Den Haag een wapen van categorie II onder 4, te weten een merkloos vuurwapen (schietpen), kaliber .22 short, en munitie van categorie III, te weten 9 kogelpatronen van het merk Remington UMC, kaliber .22 short, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met beslissingen ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet aan de verdachte teruggegeven voorwerpen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen behoudens ten aanzien van de in dat vonnis vermelde opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij heeft voorts gevorderd dat het hof ten aanzien van het beslag dezelfde beslissingen neemt als de rechter in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. De verdachte en zijn mededaders hebben in totaal ongeveer 10 kilogram cocaïne binnen Nederland gebracht.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De hoeveelheid waarvan hier sprake is, was van een zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Tevens heeft de verdachte een schietpen en negen kogelpatronen voorhanden gehad. Een en ander weegt ten nadele van de verdachte mee bij de op te leggen straf, gelet op het onaanvaardbare risico dat aan het ongecontroleerde bezit ervan voor de veiligheid van personen kleeft, en de dreiging die daarvan in het algemeen uitgaat.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de rol die de verdachte heeft vervuld in verhouding met dat wat daaromtrent ten aanzien van de andere betrokken in het onderzoek "Costa" kan worden vastgesteld. Het hof ziet die rol als die van iemand die achter de schermen een organiserende en faciliterende rol speelde en derhalve als een belangrijke. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door hem ter terechtzitting op 27 oktober 2011 weergegeven. Ook betrekt het hof bij de strafoplegging dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 oktober 2011, meermalen tot langdurige gevangenisstraffen is veroordeeld wegens overtredingen van de Opiumwet.
In het nadeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met het feit dat hij in het onderzoek "Banksia" ter zake van onder meer overtreding van de Opiumwet op 2 april 2010 door dit gerechtshof is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren In afwachting van de behandeling van voornoemde strafzaak in hoger beroep, heeft de verdachte de onderhavige feiten begaan. Zelfs deze toen nog lopende strafzaak, waarin een aanzienlijke gevangenisstraf op het spel stond, heeft de verdachte er niet toe gebracht zich voortaan van zulke misdrijven te onthouden. Het hof rekent dit de verdachte aan. In het voordeel van de verdachte houdt het hof er echter anderzijds rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht thans van toepassing is, en meent het dat gelet op de duur van de in die Banksia zaak opgelegde straf daarvan een matigende invloed moet uitgaan op de thans op te leggen straf.
Het hof komt, alle omstandigheden in aanmerking nemend, tot oplegging van na te melden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die op grond van het voorgaande aanzienlijk lager is dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven telefoons. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit is begaan met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven schietpen. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- telefoontoestel, merk Gucci, kleur goud, met batterij en certificaat in kast woonkamer 2 (nummer 4)
- telefoontoestel, kleur zilver, aangetroffen aan de kapstok in de hoofdslaapkamer (nummer 8).
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- geheim schietwapen (schietpen) en 9 patronen (nummer 11).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- cd-rom met opschrift klpd aangetroffen in kastnummer 2 (nummer 10).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. L.A.J. Dun en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2011.