ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001738
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne in Nederland

In deze zaak, die bekend staat als de Megazaak Costa, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 10.032,60 gram cocaïne op 4 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De verdachte heeft ontkend een actieve rol te hebben gespeeld en stelde dat hij naar Nederland was gekomen voor vakantie. Hij beweerde slechts als doorgeefluik te hebben gefungeerd in een netwerk van medeverdachten, waaronder [K.], [F.], [P.], [W.], [H.], [A.] en [G.]. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk een coördinerende rol had en nauw samenwerkte met de anderen om de cocaïne in Nederland in te voeren. Het hof verwierp het verweer van de verdachte en concludeerde dat zijn verblijf in Nederland niet uitsluitend voor vakantie was, maar ook voor overleg en onderhandelingen over de drugshandel.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg, namelijk zes jaar gevangenisstraf. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf vastgesteld op vijf jaar, waarbij de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

parketnummer: 23-001738-10
datum uitspraak: 28 november 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 2 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-840184-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens,
naar eigen zeggen verblijvende op het adres [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 10 en 19 maart 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 20 april 2011, 4 mei 2011, 24, 27 en 28 oktober 2011 en 21 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit (zaaksdossier C4):
hij op of omstreeks 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.032,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.
Bespreking van een verweer
De raadsman van de verdachte heeft het volgende naar voren gebracht.
De lezing van de verdachte moet worden gevolgd. Die lezing houdt in dat hij voor vakantie naar Nederland is gekomen. Hij heeft [F.] op Sint Maarten leren kennen en mocht in diens woning te Amsterdam verblijven. Hij is door [K.], een vriend van [F.], opgehaald van Schiphol en gebracht naar een bijeenkomst, waarbij hij geen (strafbare) rol had. Hij heeft weliswaar een aantal telefoongesprekken gevoerd, maar op grond daarvan kan hij hooguit als medeplichtige worden aangemerkt, nu hij ter zake slechts heeft gefungeerd als doorgeefluik. Niet bewezen kan worden dat hij nauw en volledig met de medeverdachten heeft samengewerkt.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte nauw en volledig heeft samengewerkt met [K.], [F.], [P.], [W.], [H.], [A.] en [G.] om de bewezen verklaarde hoeveelheid cocaïne in Nederland in te voeren. Dat zijn rol slechts die van incidentele boodschapper was volgt daaruit geenszins. Integendeel, het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte de contactpersoon was van de personen die op Sint Maarten de cocaïne leverden en aan boord van het vliegtuig plaatsten en dat hij naar Nederland is gekomen voor verder overleg en/of onderhandelingen. Dat hij zijn verblijf hier mogelijk ook deels benutte als vakantie doet daar niet aan af, nu niet aannemelijk is geworden dat het enige doel van de verdachte was om vakantie te houden in Nederland.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
Het hof neemt over de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals weergegeven onder 4.1 van haar vonnis van 2 april 2010, met uitzondering van:
- het op pagina 2 van het vonnis aangeduide proces-verbaal van verhoor van [K.] van 16 september 2009, voor zover dit inhoudt diens verklaring naar aanleiding van een tapgesprek van 18 augustus 2009 te 16.44 uur:
"Ik weet niet wat [F.] bedoelt met trouwen."
- het op pagina 8 aangeduide proces-verbaal van observatie (dossierpagina C4.393), voor zover dit inhoudt na de zinsnede: "Op 4 september 2009 zag(en) ik/wij verbalisanten dat":
"[G.] op de Overtoom te Amsterdam uit de Golf stapt en in de richting van het Vondelpark te Amsterdam rent (12.09 uur);
[G.] twee witte papieren van het formaat A4 geeft aan een onbekende man in het Vondelpark te Amsterdam (12.11 uur)
[G.] en de onbekende man samen kijken op een wit papier (12:12 uur)."
en met toevoeging van:
- de verklaring van de getuige [W.] zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant -zakelijk - inhoudende:
Op de vraag van [F.], hoe ik zou vertalen: 'aman na sroto' (het hof begrijpt: de Surinaamse woorden die voorkomen in de schriftelijke weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur tussen [W.] en [K.], welk gesprek door de rechtbank als bewijsmiddel is gehanteerd) antwoord ik: 'die man is de sleutel'.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur, waarin [K.] uit belt naar NNman (het hof: van wie later wordt vastgesteld dat het [W.] betreft) (dossierpagina C4. 382), vertaald door de beëdigde tolk [E.G.], en aan het hof overgelegd op 31 oktober 2011, inhoudende een nadere uitwerking van de schriftelijke weergave van een tapgesprek als opgenomen onder 2e bulletpoint op pagina 13 e.v. van het vonnis, te weten:
Vraag: Komt het woord sleutelfiguur in het tapgesprek voor?
Antwoord: Nee het woord sleutelfiguur komt niet voor in het tapgesprek. Echter, het woord sleutel wel.
Vertaling: man: Ja, [(R...)]. [(R...)] is een... [(R...)] is een...een...een...een...hele sleutel daar jongen.
Bewijsoverweging:
Op grond van bovenvermelde alinea gaat het hof er van uit dat er - zakelijk weergegeven - is gezegd dat [(R...)] of [(R...)], waarmee [A.] wordt bedoeld, daar een sleutel is, te weten een met een belangrijke rol.
- d verklaring van de getuige [G.] zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik heb als verdachte onder meer het volgende verklaard. Ik heb ontmoetingen gehad met onder meer [H.]. Die ontmoetingen gingen over drugs. De eerste ontmoeting vond plaats in het BovenIJ-ziekenhuis in Amsterdam-Noord. Daar was aan de orde wanneer de drugs zouden aankomen en om hoeveel kilo's het ging. Het zou binnenkort gebeuren. De tweede ontmoeting was bij de McDonald's. Op 4 september 2009 heb ik [H.] gesproken, dat was de derde ontmoeting. Toen heb ik doorgegeven dat het goed was. Ik handhaaf deze verklaring ook als getuige.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 september 2009 om 06:28 uur, waarin [K.] wordt gebeld door [F.] (dossierpagina C4.382), inhoudende voor zover relevant:
[F.] zegt dat die man het gestuurd heeft via zijn mailadres. Hij heeft het niet via [K.] zijn mailadres gestuurd.
[K.] zegt ok.
(...)
[F.] vraagt hoe [K.] het aan Bo zal geven.
[K.] zegt dat hij het even zal doen.
[F.] zegt dat [K.] op zijn ([F.]) mailadres moet gaan.
[K.] zegt ja, ja, ja, dadelijk.
- de verklaring van de getuige [F.] ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik ben naar Sint Maarten gegaan om illegale zaken te regelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(aaksdossier C4)
hij op 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.032,60 gram van een materiaal bevattende cocaïne
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
ht bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. De verdachte en zijn mededaders hebben in totaal ongeveer 10 kilogram cocaïne binnen Nederland gebracht.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De hoeveelheid waarvan hier sprake is, was van een zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de rol die de verdachte heeft vervuld in verhouding met dat wat daaromtrent ten aanzien van de andere betrokken in de zaak "Costa" kan worden vastgesteld. Het hof ziet deze rol als coördinerend en derhalve belangrijk. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals weergegeven in het op 12 april 2011 door de Reclassering Nederland opgemaakte rapport en met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 oktober 2011 in Nederland niet eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot oplegging van een lagere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd. Tot een verdergaande matiging, zoals door de raadsman van de verdachte bepleit, bestaat echter geen aanleiding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. L.A.J. Dun en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 november 2011.