ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0053

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001755-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Megazaak Costa: Voorbereidingshandelingen invoer cocaïne

In de zaak bekend als de Megazaak Costa, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het voorbereiden en bevorderen van de invoer van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen, en vervoeren van cocaïne in de periode van 7 juni 2009 tot en met 4 september 2009. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de voorbereidingshandelingen voor de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, met name 10.032,60 gram, die op 4 september 2009 op Schiphol werd binnengebracht. De verdachte voerde in deze periode meermalen telefoongesprekken en had ontmoetingen met medeverdachten, waarbij gebruik werd gemaakt van versluierde taal. De verdediging stelde dat de verdachte slechts een ondergeschikte rol had en niet met opzet handelde, maar het hof verwierp deze argumenten. Het hof achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel bewezen op basis van de afgeluisterde gesprekken en andere bewijsmiddelen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank voor een ander feit.

Uitspraak

parketnummer: 23-001755-10
datum uitspraak: 28 november 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 2 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-840089-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
adres: Knsm-Laan 622, [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Haarlem vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 3, 9, 11 en 19 maart 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 20 april 2011, 4 mei 2011, 24, 27 en 28 oktober 2011, 21 en 22 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1: (zaaksdossier C1)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 juni 2009 tot en met 18 juni 2009 te Amsterdam en/of De Meern en/of Den Haag en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- (daartoe) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het feit
immers, heeft/hebben verdachte(n) en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s) (telkens) daartoe
- (meermalen) met elkaar telefonisch contact gehad (al dan niet via sms) (waarin versluierd en/of verhullend gesproken werd) en/of
- een actietelefoon aangeschaft en/of ontvangen, althans in gebruik genomen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt (om informatie uit te wisselen en/of te delen en/of door te geven) en/of
- (meermalen) ontmoetingen en/of besprekingen gehad (onder andere bij AC Restaurant De Meern op 17 juni 2009 en/of 18 juni 2009);
feit 2: (zaaksdossier C2)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juli 2009 tot en met 24 juli 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- (daartoe) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het feit
immers, heeft/hebben verdachte(n) en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s), (telkens) daartoe
- (meermalen) met elkaar telefonisch contact gehad (al dan niet via sms) (waarin versluierd en/of verhullend gesproken werd) en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt (om informatie uit te wisselen en/of te delen en/of door te geven) en/of
- meermalen) ontmoetingen en/of besprekingen gehad;
feit 3: (Zaaksdossier C4)
hij op of omstreeks 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.032,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt.
Bespreking van enkele verweren
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 (zaaksdossier C1) aangevoerd, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, dat de verdachte hooguit medeplichtig is geweest. Zo al sprake is geweest van een transactie met betrekking tot drugs en zo hij daarbij al behulpzaam is geweest, dan is hij alleen door [F.] als loopjongen gebruikt. Nu medeplichtigheid niet ten laste is gelegd, moet vrijspraak volgen.
De raadsman heeft verder met betrekking tot feit 3 (zaaksdossier C4) primair aangevoerd, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, dat de verdachte weliswaar enkele handelingen heeft verricht en telefoongesprekken heeft gevoerd, maar nimmer met het opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - op de invoer van tien kilo cocaïne. De verdachte moet daarom ook van dit feit worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ook hier een aan [F.] ondergeschikte rol had en hooguit als medeplichtige kan worden aangemerkt, om welke reden vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Inleidend
In de afgeluisterde telefoongesprekken is veelal sprake van het gebruik van codetaal. Een aannemelijke verklaring voor het gebruik daarvan of voor de in dat verband gebezigde terminologie is door de verdachte niet gegeven. Het hof sluit zich daarom, gelet ook op de overige inhoud van de bewijsmiddelen, aan bij de uitleg die op dit punt door de politie wordt gegeven (zie bijvoorbeeld het algemeen relaas proces-verbaal van bevindingen PL27RR/09-015403/001, pagina's 39-48, het proces-verbaal van bevindingen PL27RR/09-015403/317, pagina 7 en 14 (ten aanzien van C1), het proces-verbaal van bevindingen PL27RR/09-015403/894, pagina 4 (ten aanzien van C2) en het proces-verbaal van bevindingen PL27RR/09-015403/897, pagina 7, 11 en 15 (ten aanzien van C3) en gaat ervan uit dat een en ander ziet op de handel in cocaïne, zoals hierna nog nader zal worden uiteengezet en in de bewezenverklaring verder is uitgewerkt.
Met betrekking tot zaaksdossier C1
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af.
[F.] en de verdachte (als leveranciers), [N. ] (als bemiddelaar) en [V.] (als beoogde afnemer) met [J.V.] hebben in genoemde periode met elkaar onderhandeld over de koop/verkoop van een partij verdovende middelen van meerdere kilo's (onder meer in codetaal aangeduid als 'meisjes', 'die dame' en 'broden') tegen een vraagprijs van 38.000,- euro per kilo (onder meer in codetaal aangeduid als "de leeftijd is 38"). De overdracht van die verdovende middelen of een deel daarvan zou, zo werd afgesproken, plaatsvinden op 18 juni 2009 bij het chauffeurscafé bij AC restaurant De Meern.
Daartoe is eerst een ontmoeting geweest tussen onder meer [F.] en [V.] bij AC De Meern op 17 juni 2009. Op 18 juni 2009 heeft op dezelfde plaats een ontmoeting plaatsgevonden tussen beiden, waarbij [J.V.] - op enige afstand en buiten het zicht van de anderen - aanwezig was.
Hieruit leidt het hof af dat het gezamenlijk opzet van [F.], [N. ], [V.], [J.V.] en de verdachte in ieder geval was gericht op het vervoer van die verdovende middelen naar de afgesproken ontmoetingsplaats bij AC De Meern op 18 juni 2009.
De stelling van de raadsman dat de verdachte daarbij alleen de rol van doorgeefluik zou hebben vervuld vindt geen steun in die bewijsmiddelen. Integendeel, uit de door de verdachte op 3 maart 2010 ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring leidt het hof juist af dat de verdachte - naar eigen zeggen omdat hij geen zin had in de ontmoeting op 17 juni 2009 (zoals weergegeven in het op pagina 6 van het vonnis van de rechtbank opgenomen proces-verbaal van observatie) - [F.] heeft gevraagd om naar die ontmoeting te gaan. Ook de inhoud van een groot aantal door de verdachte in de periode van
7 juni 2009 tot en met 18 juni 2009 gevoerde telefoongesprekken geeft blijk van een initiatief van de zijde van de verdachte. In ieder geval blijkt niet van een slechts dienstbare rol, zoals door de raadsman gesteld. Het verweer wordt verworpen.
Voor zover uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep moet worden afgeleid dat hij stelt zich op enig moment van het gebeuren te hebben gedistantieerd en aldus vrijwillig is teruggetreden, overweegt het hof als volgt.
De verdachte is gedurende de gehele ten laste gelegde periode intensief betrokken geweest bij de hiervoor beschreven onderhandelingen gericht op het vervoer van een partij verdovende middelen naar het chauffeurscafé bij het AC restaurant De Meern op 18 juni 2009. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Daarmee is sprake van een voltooid strafbaar feit, ter zake waarvan de verdachte derhalve niet meer vrijwillig kon terugtreden. Overigens vindt deze verklaring van de verdachte geen steun in de bewijsmiddelen en acht het hof deze onaannemelijk. Ook dit verweer wordt verworpen.
Met betrekking tot zaaksdossier C4
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte nauw en volledig heeft samengewerkt met [F.], [P.], [W.], [H.], [A.], [G.] en [L.] om de bewezen verklaarde hoeveelheid cocaïne in Nederland in te voeren. Dat de verdachte daarbij door zijn jeugdvriend [F.] zou zijn misbruikt, volgt daaruit geenszins. Integendeel, het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte zeer intensief was betrokken bij de invoer van de cocaïne. Hij was op de hoogte van de "ins en outs" en vervulde daarbij een zelfstandige, essentiële rol als de rechterhand van [F.]. Zijn opzet is daarmee gegeven. Ook dit verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
Het hof neemt over de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals weergegeven onder 4.2 van haar vonnis van 2 april 2010, met inachtneming van het volgende:
Ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier C1):
Het hof neemt de bewijsmiddelen over met uitzondering van:
- het op pagina 5 van het vonnis aangeduide proces-verbaal van bevindingen van [W.H.] van 22 februari 2010 betreffende, kort gezegd, het door hem verrichte onderzoek met betrekking tot het vermeende acteerspel van de medeverdachte [N. ];
- het op pagina 5 van het vonnis aangeduide proces-verbaal van bevindingen van [S.S.] van 5 november 2009 betreffende, kort gezegd, het woord 'Lai'.
- in het op pagina 5 van het vonnis aangeduide proces-verbaal van verhoor van de getuige [N. ] bij de rechter-commissaris op 11 februari 2010: de zin "Ik heb gedaan alsof ik [verdachte] zou begeleiden naar [V.] toe voor verdovende middelen."
Ten aanzien van feit 3 (zaaksdossier C4):
Het hof neemt de bewijsmiddelen over met uitzondering van:
- het onder feit 3 op pagina 28 en 29 van het vonnis aangeduide proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 16 september2009, voor zover dit inhoudt diens verklaring naar aanleiding van een tapgesprek van 18 augustus 2009 te 16.44 uur:
"Ik weet niet wat [F.] bedoelt met trouwen."
- het onder feit 3 op pagina 34 en 35 aangeduide proces-verbaal van observatie (dossierpagina C4.393), voor zover dit inhoudt na de zinsnede: "Op 4 september 2009 zag(en) ik/wij verbalisanten dat":
"[G.] op de Overtoom te Amsterdam uit de Golf stapt en in de richting van het Vondelpark te Amsterdam rent (12.09 uur);
[G.] twee witte papieren van het formaat A4 geeft aan een onbekende man in het Vondelpark te Amsterdam (12.11 uur)
[G.] en de onbekende man samen kijken op een wit papier (12:12 uur)."
en met toevoeging van:
- de verklaring van de getuige [W.] zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Op de vraag van [F.], hoe ik zou vertalen: 'aman na sroto' (het hof begrijpt: de Surinaamse woorden die voorkomen in de schriftelijke weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur tussen [W.] en [verdachte], welk gesprek door de rechtbank als bewijsmiddel is gehanteerd) antwoord ik: 'die man is de sleutel'.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur, waarin [verdachte] uit belt naar NNman (het hof: van wie later wordt vastgesteld dat het [W.] betreft) (dossierpagina C4. 382), vertaald door de beëdigde tolk [E.G.], en aan het hof overgelegd op 31 oktober 2011, inhoudende een nadere uitwerking van de schriftelijke weergave van een tapgesprek als opgenomen onder laatste bulletpoint op pagina 39 e.v. van het vonnis, te weten:
Vraag: Komt het woord sleutelfiguur in het tapgesprek voor?
Antwoord: Nee het woord sleutelfiguur komt niet voor in het tapgesprek. Echter, het woord sleutel wel.
Vertaling: man: Ja, [(R...)]. [(R...)] is een... [(R...)] is een...een...een...een...hele sleutel daar jongen.
Bewijsoverweging:
Op grond van bovenvermelde alinea gaat het hof er van uit dat er - zakelijk weergegeven - is gezegd dat [(R...)] of [(R...)], waarmee [A.] wordt bedoeld, daar een sleutel is, te weten een man met een belangrijke rol.
- de verklaring van de getuige [G.] zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik heb als verdachte onder meer het volgende verklaard. Ik heb ontmoetingen gehad met onder meer [H.]. Die ontmoetingen gingen over drugs. De eerste ontmoeting vond plaats in het BovenIJ-ziekenhuis in Amsterdam-Noord. Daar was aan de orde wanneer de drugs zouden aankomen en om hoeveel kilo's het ging. Het zou binnenkort gebeuren. De tweede ontmoeting was bij de McDonald's. Op 4 september 2009 heb ik [H.] gesproken, dat was de derde ontmoeting. Toen heb ik doorgegeven dat het goed was. Ik handhaaf deze verklaring ook als getuige.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 september 2009 om 06:28 uur, waarin [verdachte] wordt gebeld door [F.] (dossierpagina C4. 382), inhoudende voor zover relevant:
[F.] zegt dat die man het gestuurd heeft via zijn mailadres. Hij heeft het niet via [verdachte] zijn mailadres gestuurd.
[verdachte] zegt ok.
(...)
[F.] vraagt hoe [verdachte] het aan Bo zal geven.
[verdachte] zegt dat hij het even zal doen.
[F.] zegt dat [verdachte] op zijn ([F.]) mailadres moet gaan.
[verdachte] zegt ja, ja, ja, dadelijk.
- de verklaring van de getuige [F.] ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik ben naar Sint Maarten gegaan om illegale zaken te regelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1: (Zaaksdossier C1)
hij in de periode van 07 juni 2009 tot en met 18 juni 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen,
- zich en/of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
immers, hebben verdachte en/of zijn mededaders, daartoe
- meermalen met elkaar telefonisch contact gehad al dan niet via sms waarin versluierd en/of verhullend gesproken werd en
- meermalen afspraken gemaakt om informatie uit te wisselen en/of te delen en/of door te geven en
- meermalen ontmoetingen en besprekingen gehad onder andere bij AC Restaurant De Meern op 17 juni 2009 en 18 juni 2009;
feit 3: (Zaaksdossier C4)
hij op 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.032,60 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Overweging omtrent het bewijs
Dat het in zaaksdossier C1 om een partij cocaïne (en niet een ander soort verdovende middelen) ging, leidt het hof in het bijzonder af uit de in de afgeluisterde telefoongesprekken genoemde prijs van 38.000,- euro, welke prijs overeenkomt met de destijds geldende handelswaarde van een kilo cocaïne (te weten tussen de 37.000 en 40.000 euro), hetgeen blijkt uit een door verbalisanten in het proces-verbaal van relaas van zaaksdossier C3 (C3 pagina 008 bovenaan, zoals vermeld in het vonnis van de rechtbank op pagina 5) gerelateerde bevinding, terwijl niet aannemelijk is geworden dat het een ander verdovend middel zou betreffen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en voor het 1 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ook heeft de rechtbank beslissingen genomen over de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen behoudens ten aanzien van de in dat vonnis vermelde opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij heeft voorts gevorderd dat het hof ten aanzien van het beslag dezelfde beslissingen neemt als de rechter in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de handel in cocaïne. De verdachte heeft daartoe in zaaksdossier C1 - samen met [F.] - opgetreden als verkoper/leverancier met als doel (in ieder geval) het vervoer van een partij cocaïne naar het AC restaurant De Meern op 18 juni 2009. Hoewel onduidelijk is gebleven hoeveel cocaïne het zou betreffen, leidt het hof uit de inhoud van de telefoongesprekken wel af dat sprake was van een zodanige hoeveelheid dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
De verdachte heeft zich voorts samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. De verdachte en zijn mededaders hebben in totaal ongeveer 10 kilogram cocaïne binnen Nederland gebracht.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De hoeveelheden waarvan hier sprake is, zijn van een zodanige omvang dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de werkzaamheden van de verdachte als monteur op Schiphol ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten geen relevantie hadden. Het hof heeft dit dan ook niet bij de strafoplegging betrokken. Wel heeft het hof rekening gehouden met de rol die de verdachte heeft vervuld in verhouding met dat wat daaromtrent ten aanzien van de andere betrokken in de zaak "Costa" kan worden vastgesteld. Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat de verdachte, als de rechterhand van [F.], een zelfstandige en essentiële rol vervulde bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals door de verdachte en zijn raadsman in hoger beroep nader toegelicht en met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 oktober 2011 in Nederland niet eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Het hof komt tot oplegging van na te melden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die op grond van het voorgaande lager is dan door de advocaat-generaal gevorderd. Tot een verdergaande matiging, zoals door de raadsman van de verdachte bepleit, bestaat echter geen aanleiding.
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte onder 1 en 3 begane feiten aangetroffen. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- telefoontoestel, merk Nokia, zwarte telefoon met zilverkleurige toetsen (nummer 8)
- harddisc, MAXTOR Y266MQNC (nummer 10)
- SIM-kaart, losse simkaart T-mobile 8931162211120776914 (nummer 15)
- een kwitantie, kwitantieboek met daarin twee ingevulde kwitanties (nummer 20)
- T-mobile prepaidpakket (nummer 34) - formulieren met pukcode lyca mobile (nummer 41)
- een doos van een LG telefoon (nummer 45)
- een doos van een Samsung telefoon T-mobile (nummer 46)
- een doos T-mobile pakket van telefoonnummer 06-24578215 (nummer 47)
- een doos T-mobile pakket van telefoonnummer 06-43174022 (nummer 48)
- een kaart van gt mobile met pukcode (nummer 50).
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- twee lange vloeitjes met een zak korreltjes, vermoedelijk hasj (nummer 24).
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- portemonnee, kleur bruin, inhoud: 6,20 euro, 4 pasfoto's, bon en een verlofaanvraag (nummer 1)
- telefoontoestel, merk Samsung, kleur rood (nummer 6)
- telefoontoestel, merk LG, kleur rood, inclusief hoesje (nummer 7)
- een fototoestel CANON ixus 70, inclusief doos en beschermhoesje, boekjes en snoer (nummer 11)
- een telefoontoestel, merk Sony Ericsson, kleur zilver (nummer 29)
- twee simkaarten T-mobile 8931162111172363613 en 8931162111171289512 (nummer 44)
- telefoontoestel LG (nummer 54).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. L.A.J. Dun en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2011.