ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0052

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001720-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorbereidingshandelingen en invoer van cocaïne in de zaak Costa

In deze zaak, die betrekking heeft op de zogenaamde 'Megazaak Costa', heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere feiten gerelateerd aan de Opiumwet, waaronder het voorbereiden en bevorderen van de invoer van cocaïne. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen en vervoeren van cocaïne, alsook het witwassen van geld dat afkomstig was uit misdrijf. De feiten vonden plaats in de periode van 30 juli 2009 tot en met 7 augustus 2009, met een belangrijke gebeurtenis op 4 september 2009 te Schiphol, waar de verdachte samen met anderen ongeveer 10.032,60 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen en het medeplegen van de invoer van cocaïne, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Het hof heeft de rol van de verdachte als bemiddelend en belangrijk in de zaak benadrukt, en heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan witwassen, waarbij hij wist dat het geld afkomstig was uit misdrijf. Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en de teruggave van bepaalde voorwerpen aan de verdachte gelast. De uitspraak is gedaan door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

parketnummer: 23-001720-10
datum uitspraak: 28 november 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 2 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-840145-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
adres: [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 4 en 19 maart 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 20 april 2011, 4 mei 2011, 24, 27 en
31 oktober 2011 en 21 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1: (zaaksdossier C3)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 juli 2009 tot en met 07 augustus 2009 te Amsterdam en/of Diemen-Zuid, in elk geval in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- (daartoe) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het feit
immers, heeft/hebben verdachte(n) en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s), (telkens) daartoe
- (meermalen) met elkaar telefonisch contact gehad (al dan niet via sms) (waarin versluierd en/of verhullend gesproken werd) en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt (om informatie uit te wisselen en/of te delen en/of door te geven) en/of
- (meermalen) ontmoetingen en/of besprekingen gehad (onder andere bij NS Station Diemen-Zuid te Diemen en/of [adres] te Amsterdam (Zuidoost) op 5 augustus 2009 en/of 6 augustus 2009);
feit 2: (Zaaksdossier C4)
hij op of omstreeks 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.032,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3 primair: (zaaksdossier C11)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 01 januari 2008 tot en met 15 september 2009, te Amsterdam, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) eurocoupures (in totaal een geldbedrag van ongeveer 8.030,44 euro), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt door dat/die voorwerp(en) (telkens) te storten op zijn eigen rekening en/of uit te geven, terwijl verdachte (telkens) wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
feit 3 subsidiair: (zaaksdossier C11)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 01 januari 2008 tot en met 15 september 2009, te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) een voorwerp, te weten (grote) hoeveelhe(i)d(en) eurocoupures (in totaal een geldbedrag van ongeveer 8.030,44 euro), althans enig geldbedrag, heeft verworven, (telkens) voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft - zo begrijpt het hof - bepleit dat de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde handelingen betrekking hadden op een zelfde feit zoals bedoeld in artikel 68 Wetboek van Strafrecht (Sr). Aangezien de verdachte niet tweemaal voor hetzelfde feit mag worden vervolgd, dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer van de raadsman - wat daar overigens ook van zij - stuit reeds af op de onjuiste aanname dat in dit geval artikel 68 Sr van toepassing is. Immers dit artikel ziet op het andermaal vervolgen wegens een feit, waarover door een rechter reeds onherroepelijk is beslist. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Voorts is het hof van oordeel dat, zoals uit de bewoordingen van de tenlastelegging met betrekking tot de feiten 1 en 2 blijkt, in casu geen sprake is van 'hetzelfde feit'.
Ten overvloede wordt voor de duidelijkheid hierbij opgemerkt dat de raadsman kennelijk uit gaat van de veronderstelling dat voorbereidingshandelingen door het voltooide delict worden 'geconsumeerd' en dat in zo'n geval niet zowel voor voorbereidingshandelingen, als voor het voltooide delict vervolgd of veroordeeld kan worden. Ook dat is een onjuiste aanname. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt.
Vrijspraak
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het uit de stukken in het dossier niet is gebleken dat de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt, zodat de verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bespreking van enige verweren
Ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier C3)
Inleidend
In de afgeluisterde telefoongesprekken is veelal sprake van het gebruik van codetaal. Een aannemelijke verklaring voor het gebruik daarvan of voor de in dat verband gebezigde terminologie is door de verdachte niet gegeven. Het hof sluit zich daarom, gelet ook op de overige inhoud van de bewijsmiddelen, aan bij de uitleg die op dit punt door de politie wordt gegeven (zie bijvoorbeeld het algemeen relaas proces-verbaal van bevindingen PL27RR/09-015403/001, pagina's 39-48, het proces-verbaal van bevindingen PL27RR/09-015403/317, pagina 7 en 14 (ten aanzien van C1), het proces-verbaal van bevindingen PL27RR/09-015403/894, pagina 4 (ten aanzien van C2) en het proces-verbaal van bevindingen PL27RR/09-015403/897, pagina 7, 11 en 15 (ten aanzien van C3) en gaat ervan uit dat een en ander ziet op de handel in cocaïne, zoals hierna nog nader zal worden uiteengezet en in de bewezenverklaring verder is uitgewerkt.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat uit de stukken in het dossier niet kan worden afgeleid dat de telefoongesprekken tussen de verdachte en andere betrokkenen betrekking hadden op harddrugs.
Gebleken is dat in de als bewijsmiddelen gebezigde afgeluisterde telefoongesprekken en sms-berichten die in de periode van 30 juli tot en met 7 augustus 2009 door [V.] en [F. ] zijn gevoerd, onder andere wordt gesproken over 'wijven', 'huisnummers', 'een vriend die bereid is om te sporten', 'een kaartje', 'het klaar maken van stukken kip' en 'het getal 39500 dat nu wordt gevraagd'. Gebleken is voorts dat de in die telefoongesprekken tussen [V.] en [F. ] gemaakte afspraken zijn uitgemond in ontmoetingen met de verdachte op 5 en 6 augustus 2009 bij station Diemen-Zuid en, samen met laatstgenoemde, in drie korte bezoeken (van niet langer dan 5 minuten tot een kwartier) aan een woning aan de [adres] te [woonplaats].
De opsporingsambtenaren hebben de inhoud van voornoemde telefoongesprekken geduid als betrekking hebbend op de levering van cocaïne (proces-verbaal van bevindingen PL27RR/09-015403/895, p. 7, 11 en 15).
Het hof overweegt hieromtrent dat zijn oordeel dat het bij feit 1 (zaaksdossier C3) om een partij cocaïne (en niet een ander soort verdovende middelen) ging, in het bijzonder wordt afgeleid uit de in de afgeluisterde telefoongesprekken genoemde prijs van 38.000,- euro, welke prijs overeenkomt met de destijds geldende handelswaarde van een kilo cocaïne (te weten tussen de 37.000 en 40.000 euro), hetgeen blijkt uit een door verbalisanten in het proces-verbaal van relaas van zaaksdossier C3 (C3 pagina 008 bovenaan, zoals vermeld in het vonnis van de rechtbank op pagina 6) gerelateerde bevinding, terwijl niet aannemelijk is geworden dat het een ander verdovend middel zou betreffen.
Verdachte heeft zich in hoger beroep op zijn zwijgrecht beroepen. Nu ook hier kennelijk gesproken is in codetaal en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat genoemde duiding van de desbetreffende gesprekken door de opsporingsambtenaren onjuist zou zijn, gaat het hof er van uit dat een en ander daadwerkelijk zag op het voorbereiden van een feit zoals in de tenlastelegging omschreven.
Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van feit 3 (zaaksdossier C11)
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten last gelegde witwassen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de bewezenverklaring voor dat feit enkel is gestoeld op een kasopstelling. Aldus is niet voldaan aan de wettelijke bewijsminima. Daarbij komt nog dat deze kasopstelling een onvolledig beeld geeft van de inkomsten van de verdachte. Zijn vrouw en andere familieleden hebben een eigen inkomen en meerdere van de in de kasopstelling opgenomen overboekingen zijn gedaan met geld van zijn vrouw. Dit is in de berekening niet meegenomen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om mevrouw [getuige 1] als getuige te doen oproepen, omdat zij kan verklaren over de moneytransfers en de gelden van haar die door de verdachte werden uitgegeven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De bewijsvoering van het hof is niet slechts gebaseerd op een kasopstelling, zoals uit de bewijsmiddelen volgt en hierna ook verder wordt uiteengezet. Reeds op die grond ontbeert het verweer feitelijke grondslag. Verder geldt het volgende. Op 15 september 2009 is de verdachte aangehouden en is zijn woning op het adres [adres] te [woonplaats] doorzocht. Deze doorzoeking vond plaats naar aanleiding van het vermoeden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de handel in cocaïne en de invoer van ongeveer tien kilo cocaïne. In de woning van de verdachte werd in totaal een geldbedrag van € 6.450,- aangetroffen, te weten € 5.700,- (11 briefjes van € 500,- en 1 briefje van € 200,-) in een slaapkamerkast en € 750,- (32 briefjes van € 20,- en 11 briefjes van € 10,-) in een spijkerbroek in de woonkamer.
In zijn eerste verhoor bij de politie (map B3, pagina 52 e.v.) heeft de verdachte verklaard dat hij leeft van een uitkering van € 800,- en dat hij daarnaast geen extra inkomsten heeft.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen - naar het oordeel van het hof - een vermoeden van witwassen, ter zake waarvan van de verdachte een verklaring mag worden gevergd, die (minstgenomen) aanknopingspunten voor nader onderzoek biedt. In het onderhavige geval heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 4 maart 2010 verklaard dat hij het geld van het GAK heeft ontvangen en dat hij dit kort voor zijn aanhouding van de bank heeft opgenomen. Uit de als bijlagen bij het proces-verbaal van 25 november 2009 gevoegde kopieën van bankafschriften blijkt evenwel dat de verdachte al in april 2008, ongeveer anderhalf jaar voor zijn aanhouding - na ontvangst van een tweetal betalingen door het GAK - een bedrag van
€ 8.500,- heeft opgenomen. Die verklaring is aldus evident onwaar gebleken. Gelet op het grote tijdsverloop tussen april 2008 en november 2009 acht het hof een vergissing uitgesloten. Het hof beschouwt die verklaring daarom als kennelijk leugenachtig en bedoeld om de waarheid te bemantelen, te weten dat het geld was witgewassen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte met een andere verklaring gekomen, namelijk dat overboekingen (moneytransfers) werden gedaan met geld dat niet van hem maar van zijn vriendin [getuige 1] was. Allereerst geldt, dat dit niets zegt over het contante geldbedrag dat bij de verdachte is aangetroffen en in beslag genomen en dat in de hierna op te nemen bewezenverklaring is vermeld. Die stelling is verder ook niet nader onderbouwd met verifieerbare gegevens. Aldus is daaraan geen begin van aannemelijkheid gegeven en gaat het hof daarom bij de bewijsvoering daaraan voorbij.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat er in dat verband evenmin de noodzaak ter zake mevrouw [getuige 1] op te roepen als getuige. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman op dat punt wordt dan ook afgewezen, omdat de noodzaak daartoe, gelet op het voorgaande niet gebleken is.
Dat de in de bewezenverklaring genoemde gelden een legale herkomst hebben, is ook anderszins niet aannemelijk geworden. Het kan dan niet anders dan dat deze van misdrijf afkomstig zijn. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat de verdachte, gelet op hetgeen elders in dit arrest is bepaald, mede schuldig wordt bevonden aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de handel in cocaïne en het medeplegen van de voltooide invoer van ongeveer 10 kilo cocaïne. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de verdachte actief was in de handel in cocaïne en dat het geld uit een misdrijf als omschreven in de Opiumwet afkomstig was.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
Het hof neemt over de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals weergegeven onder 4.3 van haar vonnis van 2 april 2010, met uitzondering van:
Ten aanzien van feit 2 (zaaksdossier C4)
- het op pagina 11 e.v. van het vonnis aangeduide proces-verbaal van verhoor van [K. ] van 16 september 2009, voor zover dit inhoudt diens verklaring naar aanleiding van een tapgesprek van 18 augustus 2009 te 16.44 uur:
"Ik weet niet wat [F. ] bedoelt met trouwen."
- het op pagina 17 aangeduide proces-verbaal van observatie (dossierpagina C4.393), voor zover dit inhoudt na de zinsnede: "Op 4 september 2009 zag(en) ik/wij verbalisanten dat":
"[G.] op de Overtoom te Amsterdam uit de Golf stapt en in de richting van het Vondelpark te Amsterdam rent (12.09 uur);
[G.] twee witte papieren van het formaat A4 geeft aan een onbekende man in het Vondelpark te Amsterdam (12.11 uur)
[G.] en de onbekende man samen kijken op een wit papier (12:12 uur)."
en met toevoeging van:
- de verklaring van de getuige [W.] zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Op de vraag van [F. ], hoe ik zou vertalen: 'aman na sroto' (het hof begrijpt: de Surinaamse woorden die voorkomen in de schriftelijke weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur tussen [W.] en [K. ], welk gesprek door de rechtbank als bewijsmiddel is gehanteerd) antwoord ik: 'die man is de sleutel'.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur, waarin [K. ] uit belt naar NNman (het hof: van wie later wordt vastgesteld dat het [W.] betreft) (dossierpagina C4. 382), vertaald door de beëdigde tolk [E.G.], en aan het hof overgelegd op 31 oktober 2011, inhoudende een nadere uitwerking van de schriftelijke weergave van een tapgesprek als opgenomen onder 1e bulletpoint op pagina 23 van het vonnis, te weten:
Vraag: Komt het woord sleutelfiguur in het tapgesprek voor?
Antwoord: Nee het woord sleutelfiguur komt niet voor in het tapgesprek. Echter, het woord sleutel wel.
Vertaling: man: Ja, [(R...)]. [(R...)] is een... [(R...)] is een...een...een...een...hele sleutel daar jongen.
- de verklaring van de getuige [G.] zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik heb als verdachte onder meer het volgende verklaard. Ik heb ontmoetingen gehad met onder meer [verdachte]. Die ontmoetingen gingen over drugs. De eerste ontmoeting vond plaats in het BovenIJ-ziekenhuis in Amsterdam-Noord. Daar was aan de orde wanneer de drugs zouden aankomen en om hoeveel kilo's het ging. Het zou binnenkort gebeuren. De tweede ontmoeting was bij de McDonald's. Op 4 september 2009 heb ik [verdachte] gesproken, dat was de derde ontmoeting. Toen heb ik doorgegeven dat het goed was. Ik handhaaf deze verklaring ook als getuige.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 september 2009 om 06:28 uur, waarin [K. ] wordt gebeld door [F. ] (dossierpagina C4.382), inhoudende voor zover relevant:
[F. ] zegt dat die man het gestuurd heeft via zijn mailadres. Hij heeft het niet via [K. ] zijn mailadres gestuurd.
[K. ] zegt ok.
(...)
[F. ] vraagt hoe [K. ] het aan Bo zal geven.
[K. ] zegt dat hij het even zal doen.
[F. ] zegt dat [K. ] op zijn ([F. ]) mailadres moet gaan.
[K. ] zegt ja, ja, ja, dadelijk.
- de verklaring van de getuige [F. ] ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik ben naar Sint Maarten gegaan om illegale zaken te regelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 (zaaksdossier C3)
hij in de periode van 30 juli 2009 tot en met 07 augustus 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
immers, hebben verdachte en/of zijn mededaders, daartoe
- meermalen met elkaar telefonisch contact gehad al dan niet via sms waarin versluierd en/of verhullend gesproken werd en
- meermalen afspraken gemaakt om informatie uit te wisselen en/of te delen en/of door te geven en
- meermalen ontmoetingen en besprekingen gehad onder andere bij NS Station Diemen-Zuid te Diemen en [adres] te Amsterdam (Zuidoost) op 5 augustus 2009 en 6 augustus 2009);
feit 2 (Zaaksdossier C4)
hij op 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.032,60 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 3 subsidiair (zaaksdossier C11)
hij op 15 september 2009, te Amsterdam, een geldbedrag van 6.450 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
witwassen
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 3 primair ten laste gelegde vrijgesproken en voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met beslissingen ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 3 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en voor het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij heeft voorts gevorderd dat het hof ten aanzien van het beslag dezelfde beslissingen neemt als de rechter in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de handel in cocaïne. In zaaksdossier C3 hebben [F. ] en [V.] veelvuldig (telefonisch) contact hadden over de levering van een partij cocaïne. De verdachte vervulde daarbij een bemiddelende rol en was in het kader daarvan aanwezig bij ontmoetingen met [F. ] en [V.] bij station Diemen-Zuid en bij het adres [adres] in Amsterdam. Hoewel onduidelijk is gebleven hoeveel cocaïne het zou betreffen, leidt het hof uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de gevoerde telefoongesprekken, wel af dat in beide gevallen sprake was van een zodanige hoeveelheid dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
De verdachte heeft zich voorts samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. De verdachte en zijn mededaders hebben in totaal ongeveer 10 kilogram cocaïne binnen Nederland gebracht. De verdachte was daarbij verantwoordelijk voor het regelen van de personen die in Nederland de cocaïne uit het vliegtuig konden halen.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De hoeveelheden waarvan hier sprake is, zijn van een zodanige omvang dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Verdachte heeft zich ten slotte schuldig gemaakt aan het witwassen van een hoeveelheid geld, terwijl hij wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Deze handelwijze vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de rol die de verdachte bij beide feiten heeft vervuld in verhouding met datgene wat daaromtrent ten aanzien van de andere betrokken in de zaak "Costa" kan worden vastgesteld. Het hof ziet deze rol in beide gevallen als bemiddelend en derhalve belangrijk. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de raadsman en de verdachte weergegeven, en met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 oktober 2011 in Nederland niet eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De door de raadsman bepleitte deels voorwaardelijke gevangenisstraf is hiermee onverenigbaar, terwijl voor een matiging, zoals door de raadsman van de verdachte bepleit, geen aanleiding bestaat.
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven kogelpatronen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte onder 1 en 2 begane feiten aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 36d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een telefoontoestel, merk Nokia 1650, kleur grijs, inclusief Nokia oplader type acp-7e en simkaart tele-g (nummer 2)
- een telefoontoestel, merk Nokia 1650, inclusief simkaart lyca-mobile (nummer 3)
- een telefoontoestel, merk Nokia 3100, voorzien van simkaart Vodafone (nummer 4)
- een telefoontoestel, merk Nokia 1209, kleur zwart, voorzien van sim gnanam telecom (nummer 5)
-een telefoontoestel, merk nokiam voorzien van sim Hi en 32 MB geheugenkaart (nummer 6)
- een telefoontoestel, merk Nokia 1650, voorzien van gnanam telecom (nummer 7)
- geld, 11 x € 500,- (nummer 16)
- geld, 32 x € 20,- (nummer 17)
- geld, 1 x € 200,- (nummer 20)
- geld, 11 x € 10,- (nummer 21)
- een foto, een a4 papier met twee afbeeldingen vliegtuig (nummer 40)
- een papiertje met daarop een rekensom (nummer 42)
- een plattegrond van MD-II fuselage compartments (nummer 43)
- een papiertje met datum 28-07-2009 (nummer 44)
- een stortingsbewijs Western union op naam van [K. ] 13/9 620 euro (nummer 51).
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- vier koperen kogelpatronen (nummer 47).
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een telefoontoestel, merk Nokia 3100, kleur grijs, inclusief Nokia oplader type acp-7e en simkaart tele-g (nummer 1)
- een sim-kaart, lebara, simkaart 0506275083227 (nummer 15)
- een telefoontoestel, merk Nokia 3310, kleur blauw, inclusief leren telefoonhoesje om telefoon heen (nummer 31)
- vijftien bescheiden, zes visitekaartjes twee betalingsbewijzen enveloppe (nummer 49)
- een simkaart aangetroffen in d e auto (nummer 50).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. L.A.J. Dun en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 november 2011.