parketnummer: 23-001718-10
datum uitspraak: 28 november 2011
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 2 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-801462-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
adres: [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Haarlem vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 4 en 19 maart 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 20 april 2011, 4 mei 2011, 24, 27 en 31 oktober 2011 en 21 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1: (zaaksdossier C3)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 juli 2009 tot en met 07 augustus 2009 te Amsterdam en/of Diemen-Zuid, in elk geval in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- (daartoe) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het feit
immers, heeft/hebben verdachte(n) en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s), (telkens) daartoe
- (meermalen) met elkaar telefonisch contact gehad (al dan niet via sms) (waarin versluierd en/of verhullend gesproken werd) en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt (om informatie uit te wisselen en/of te delen en/of door te geven) en/of
- (meermalen) ontmoetingen en/of besprekingen gehad (onder andere bij NS Station Diemen-Zuid te Diemen en/of Huigenbos te Amsterdam (Zuidoost) op 5 augustus 2009 en/of 6 augustus 2009);
feit 2: (zaaksdossier C4)
hij op of omstreeks 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.032,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.
Bespreking van een verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat geen sprake is geweest van bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachte en de overige verdachten en daartoe het volgende gesteld. De verdachte heeft als snorder [F. ] een aantal keren naar Paratrixie in Den Haag vervoerd. Op enig moment is hij voorgesteld aan [P.] en is hem een gratis vliegticket naar Sint Maarten beloofd in ruil voor het doorgeven van een boodschap en het regelen van een slaapplaats aldaar voor [F. ]. De verdachte is daarvoor gezwicht. Van belang is evenwel dat hij niet met dat opzet naar Sint Maarten is vertrokken. Hij is naar Sint Maarten vertrokken om te gaan werken in het hotel van een vriend van hem. De verdachte heeft er alles aan gedaan om die stelling met stukken te onderbouwen. Dit alles maakt de verdachte dan ook geen medepleger aan de invoer. Dat hij met anderen in versluierd taalgebruik heeft gesproken evenmin.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [F. ], [K. ], [P.], [W. ], [H. ], [L. ] en [G. ] om de bewezen verklaarde hoeveelheid cocaïne in Nederland in te voeren. Dat de verdachte slechts als snorder heeft gefungeerd en dat hij op Sint Maarten alleen een boodschap heeft doorgegeven volgt daaruit geenszins. Integendeel, het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte in Nederland aan de basis stond van de plannen met betrekking tot de invoer van cocaïne uit Sint Maarten, dat hij degene was met de contacten aldaar en dat hij ook op Sint Maarten actief betrokken is geweest bij de voorbereiding van het transport van die cocaïne. Zijn opzet is daarmee gegeven. Dat de verdachte mogelijk mede naar Sint Maarten is afgereisd om in het hotel van een vriend te gaan werken, doet daar niet aan af.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof neemt over de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals weergegeven onder 4.3 van haar vonnis van 2 april 2010, met uitzondering van:
Ten aanzien van feit 2 (zaaksdossier C4):
- het op pagina 4 van het vonnis aangeduide proces-verbaal van verhoor van [K. ] van 16 september 2009, voor zover dit inhoudt diens verklaring naar aanleiding van een tapgesprek van 18 augustus 2009 te 16.44 uur:
"Ik weet niet wat [F. ] bedoelt met trouwen."
- het op pagina 10 aangeduide proces-verbaal van observatie (dossierpagina C4.393), voor zover dit inhoudt na de zinsnede: "Op 4 september 2009 zag(en) ik/wij verbalisanten dat":
"[G. ] op de Overtoom te Amsterdam uit de Golf stapt en in de richting van het Vondelpark te Amsterdam rent (12.09 uur);
[G. ] twee witte papieren van het formaat A4 geeft aan een onbekende man in het Vondelpark te Amsterdam (12.11 uur)
[G. ] en de onbekende man samen kijken op een wit papier (12:12 uur)."
- De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011 - zakelijk - inhoudende voor zover hier relevant:
Ik ken [F. ]. Ik ben met hem bij de Paratrixie in Den Haag geweest. Hij heeft me voorgesteld aan [bijnaam]. Met [bijnaam] bedoel ik [P.]. Ik heb [P.] verteld dat ik naar Sint Maarten zou gaan. Van [F. ] hoorde ik dat [P.] mijn vliegticket zou betalen. Ik ben eerder naar Sint Maarten vertrokken dan [F. ]. Ik heb op Sint Maarten een boodschap doorgegeven. Zij (het hof begrijpt: [F. ] en [P.]) hebben mijn vliegticket betaald. Op Sint Maarten begreep ik dat het over andere zaken ging. Met andere zaken bedoel ik drugs.
- de verklaring van de getuige [W. ] zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Op de vraag van [F. ], hoe ik zou vertalen: 'aman na sroto' (het hof begrijpt: de Surinaamse woorden die voorkomen in de schriftelijke weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur tussen [W. ] en [K. ], welk gesprek door de rechtbank als bewijsmiddel is gehanteerd) antwoord ik: 'die man is de sleutel'.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 augustus 2009 om 10:51 uur, waarin [K. ] uit belt naar NNman (het hof: van wie later wordt vastgesteld dat het [W. ] betreft) (dossierpagina C4. 382), vertaald door de beëdigde tolk E.R. Gajadhar, en aan het hof overgelegd op 31 oktober 2011, inhoudende een nadere uitwerking van de schriftelijke weergave van een tapgesprek als opgenomen onder 2e bulletpoint op pagina 15 e.v. van het vonnis, te weten
Vraag: Komt het woord sleutelfiguur in het tapgesprek voor?
Antwoord: Nee het woord sleutelfiguur komt niet voor in het tapgesprek. Echter, het woord sleutel wel.
Vertaling: man: Ja, [(R...)]. [(R...)] is een... [(R...)] is een...een...een...een...hele sleutel daar jongen.
Bewijsoverweging:
Op grond van bovenvermelde alinea gaat het hof er van uit dat er - zakelijk weergegeven - is gezegd dat [(R...)] of [(R...)], waarmee de verdachte wordt bedoeld, daar een sleutel is, te weten een man met een belangrijke rol.
- de verklaring van de getuige [G. ] zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik heb als verdachte onder meer het volgende verklaard. Ik heb ontmoetingen gehad met onder meer [H. ]. Die ontmoetingen gingen over drugs. De eerste ontmoeting vond plaats in het BovenIJ-ziekenhuis in Amsterdam-Noord. Daar was aan de orde wanneer de drugs zouden aankomen en om hoeveel kilo's het ging. Het zou binnenkort gebeuren. De tweede ontmoeting was bij de McDonald's. Op 4 september 2009 heb ik [H. ] gesproken, dat was de derde ontmoeting. Toen heb ik doorgegeven dat het goed was. Ik handhaaf deze verklaring ook als getuige.
- een geschrift, zijnde een weergave van het tapgesprek van 4 september 2009 om 06:28 uur, waarin [K. ] wordt gebeld door [F. ] (dossierpagina C4.382), inhoudende voor zover relevant:
[F. ] zegt dat die man het gestuurd heeft via zijn mailadres. Hij heeft het niet via [K. ] zijn mailadres gestuurd.
[K. ] zegt ok.
(...)
[F. ] vraagt hoe [K. ] het aan Bo zal geven.
[K. ] zegt dat hij het even zal doen.
[F. ] zegt dat [K. ] op zijn ([F. ]) mailadres moet gaan.
[K. ] zegt ja, ja, ja, dadelijk.
- de verklaring van de getuige [F. ] ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011, voor zover hier relevant - zakelijk - inhoudende:
Ik ben naar Sint Maarten gegaan om illegale zaken te regelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2: (Zaaksdossier C4)
hij op 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.032,60 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en voor het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met verbeurdverklaring van het in beslag genomen en nog niet aan de verdachte teruggegeven voorwerp.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. De verdachte en zijn mededaders hebben in totaal ongeveer 10 kilogram cocaïne binnen Nederland gebracht.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De hoeveelheid waarvan hier sprake is, was van een zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de rol die de verdachte heeft vervuld in verhouding met datgene wat daaromtrent ten aanzien van de andere betrokkenen in de zaak "Costa" kan worden vastgesteld. Ten aanzien van de visie van het hof op de rol van de verdachte wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent bij de verwerping van het bewijsverweer is overwogen. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de raadsvrouw en de verdachte in zijn op schrift gestelde laatste woord weergegeven, en met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 oktober 2011 in Nederland niet eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Het hof komt tot oplegging van na te melden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die op grond van het voorgaande lager is dan door de advocaat-generaal gevorderd. Bij de weging van een en ander is onontkoombaar dat de verdachte een langere straf moet worden opgelegd dan de duur van zijn voorarrest, zoals door zijn raadsvrouw bepleit. De ernst van het feit noopt hier bepaaldelijk toe.
Het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan of voorbereid met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een sticker, kleur wit, bagagesticker op naam van [verdachte] 3 sept. vlucht af489.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. L.A.J. Dun en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2011.