GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.090.379
(zaaknummer rechtbank 303529 / FA RK 11-1796)
beschikking van de familiekamer van 15 november 2011
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “de vader”,
advocaat: mr. D. Vrolijks te Amersfoort.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Mr. A.M.C.J. Klosterman,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen “de bijzonder curator ”,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen "[verweerster]",
advocaat: mr. G. van der Nesse te IJsselstein,
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Nieuwegein,
verder te noemen “de stichting”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 30 maart 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 juni 2011, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen voor zover het betreft de onderdelen welke ten deze door zijn grieven zijn bestreden en opnieuw beschikkende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator alsnog af te wijzen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 juli 2011, heeft de bijzonder curator het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden. De bijzonder curator verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Bij brief, ingekomen ter griffie van het hof op 18 augustus 2011, heeft [verweerster] het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden. Het hof begrijpt dat zij verzoekt het beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4 Bij brief, ingekomen ter griffie van het hof op 6 oktober 2011, heeft de stichting zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 20 oktober 2011 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens is de bijzonder curator in persoon verschenen. [verweerster] is in persoon verschenen, bijgestaan haar advocaat. Namens de stichting zijn verschenen [...], gezinsvoogd, en [...]. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [...] verschenen.
3.1 Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en [de moeder] (hierna te noemen "de moeder") is op [geboortedatum] 2008 [het kind] geboren.
3.2 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 18 maart 2011, heeft de moeder verzocht met onmiddellijke ingang een bijzonder curator te benoemen opdat deze [het kind], zowel in als buiten rechte, zal kunnen vertegenwoordigen respectievelijk diens belangen zal kunnen behartigen.
3.3 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter met ingang van de datum van de beschikking tot 1 januari 2012 mr. A.M.C.J. Klosterman benoemd als bijzonder curator over [het kind].
3.4 De moeder is op 2 mei 2011 overleden.
3.5 Bij beschikking van 13 april 2011, hersteld bij beschikking van 4 mei 2011, heeft de kinderrechter op verzoek van de raad [het kind] voorlopig onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van 3 maanden, van 13 april 2011 tot 13 juli 2011.
3.6 Bij beschikking van 11 juli 2011 heeft de kinderrechter [het kind] op verzoek van de raad ondertoezicht gesteld van de stichting voor de duur van een jaar.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 1:250 BW benoemt de rechtbank dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende, een bijzonder curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
4.2 Ten tijde van de procedure in eerste aanleg bestond tussen de vader en de moeder een conflict over de zorgverdeling voor [het kind] na het overlijden van de moeder. Dat overlijden was toen binnen afzienbare tijd te verwachten. De moeder wilde dat na haar overlijden de rol van haar partner [verweerster], met wie zij enige tijd voor de geboorte van [het kind] is gaan samenwonen en die zij beschouwde als meemoeder, gehandhaafd zou blijven evenals de tussen de ouders overeengekomen zorgregeling met dien verstande dat [verweerster] in de plaats zou treden van haar. Die zorgregeling hield in dat [het kind] de ene week bij de moeder en [verweerster] woonde en de andere week bij de vader. De vader was het daarmee niet eens. Hij wenste dat [het kind] na het overlijden bij hem en zijn nieuwe partner zou komen wonen en dat het contact tussen [verweerster] en [het kind], al dan niet met een gefaseerde afbouw, zou worden beëindigd. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de visies van de moeder en de vader lijnrecht tegenover elkaar stonden en dat ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van een wezenlijk belangenconflict waarbij het belang van [het kind] strijdig was met het belang van een van de met het gezag belaste ouders; de beslissing van de rechtbank tot benoeming van een bijzonder curator was dan ook gegrond.
Dat de rechtbank in dezelfde periode ook al een voorlopige ondertoezichtstelling van [het kind] heeft uitgesproken maakt de benoeming van een bijzonder curator niet aanstonds overbodig nu op dat moment nog geen sprake was van enige begeleiding van [het kind] door de raad of de stichting. Ook de stelling van de vader dat de bijzonder curator haar bevoegdheden te buiten is gegaan verwerpt het hof nu het tot de taak van de bijzonder curator gerekend kan worden een standpunt in te nemen over de vraag of een voorlopige ondertoezichtstelling van [het kind] nodig is en door zich te mengen in een kortgeding procedure tussen de moeder en de vader. Het verwijt dat de bijzonder curator niet neutraal is, gaat evenmin op omdat de bijzonder curator het belang van het kind behartigt op een wijze die haar goeddunkt. Dat zij niet professioneel heeft gehandeld heeft de vader tegenover de betwisting daarvan door de bijzonder curator niet voldoende onderbouwd. De inhoud van het verslag van de bijzonder curator van 11 april 2011 aan de rechtbank getuigt naar het oordeel van het hof niet van partijdigheid.
4.3 Ten aanzien van de vraag of benoeming van de bijzonder curator ook thans nog noodzakelijk is in het belang van [het kind] overweegt het hof als volgt. De kinderrechter heeft [het kind] voorlopig onder toezicht gesteld wegens te verwachten grote conflicten tussen de moeder, [verweerster] en de vader in een periode dat [het kind] zal worden geconfronteerd met de ziekte en het overlijden van de moeder. Op 2 mei 2011 is de moeder overleden. Bij beschikking van 11 juli 2011 is de definitieve ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar uitgesproken. De vader heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat hij ook thans geen rol voor [verweerster] ziet in het leven van [het kind] en dat [het kind] bij hem dient te komen wonen. De gezinsvoogd heeft aangegeven dat zij pogingen doet de communicatie tussen de vader en [verweerster] op gang te brengen om hen de ruimte te geven tot overeenstemming te komen over een zorgregeling. Dit verloopt volgens de gezinsvoogd, mede door de houding van de vader, moeizaam. Het starten van hulpverlening voor [het kind] verloopt om dezelfde reden ook moeizaam. De stichting heeft de vader voorts een schriftelijke aanwijzing gegeven waarbij de vader wordt verplicht de tussen de ouders afgesproken zorgregeling na te leven met dien verstande dat [het kind] een week bij [verweerster] woont en de volgende week bij de vader. De vader heeft tegen deze aanwijzing geen bezwaar gemaakt op grond van artikel 1: 259 lid 1 dan wel artikel 1:260 BW en legt zich tot nu toe bij deze aanwijzing neer.
De bijzonder curator heeft als opdracht van de rechtbank bij haar benoeming gekregen: “het belang van [het kind], zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen met betrekking van haar contacten met de vader, de moeder en de partner van de moeder”. Zij heeft na overleg met de raad en de stichting, bij de rechtbank een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen [verweerster] en [het kind] ingediend en verzocht een regeling vast te stellen waarbij [het kind] de ene week bij de vader en de andere week bij [verweerster] verblijft.
De vader stelt dat een verdere inmenging van een derde, de bijzonder curator, overbodig is, veel ruis geeft, een extra inmenging op zijn privacy vormt en extra kosten met zich brengt. De bijzonder curator stelt dat er sprake is van een complexe zaak waarin de visies recht tegenover elkaar staan en een bijzonder curator het belang van het kind kan behartigen onafhankelijk van de ouders, de stichting en anderen. Dat bevordert de professionaliteit en is nuttig, aldus de bijzonder curator. [verweerster] is het hiermee eens.
De raad heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat hij geen noodzaak meer ziet voor een bijzonder curator nu er een ondertoezichtstelling is uitgesproken.
Naar het oordeel van het hof heeft de stichting met het geven van de schriftelijke aanwijzing reeds de situatie gecreëerd die de bijzonder curator via de rechtbank wil laten vastleggen. De gezinsvoogd laat zien passende maatregelen te nemen indien dat in het belang van [het kind] noodzakelijk is. Nu de taak van de gezinsvoogd binnen de ondertoezichtstelling enkel ziet op het behartigen van de belangen van [het kind], zijn de belangen van [het kind] naar het oordeel van het hof met deze ondertoezichtstelling voldoende gewaarborgd. Niet aannemelijk is geworden dat het belang van [het kind] beter wordt gediend door handhaving van de bijzonder curator naast de stichting, bij wie ook het belang van [het kind] voorop staat. Daarom beoordeelt het hof een benoeming van een bijzonder curator thans niet langer noodzakelijk in het belang van [het kind]. Dit leidt tot de volgende beslissing.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 30 maart 2011 voor zover de daarin uitgesproken benoeming van de bijzonder curator zich uitstrekt over de periode tot heden en vernietigt die beschikking voor zover dit betreft de benoeming van de bijzonder curator met ingang van heden, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzonder curator voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.M. Mens, S.M. Evers en R. Krijger, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 15 november 2011 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.