GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IGI B.V.,
gevestigd te Hilversum,
APPELLANTE,
advocaat: mr. J.W. Menkveld, te Utrecht,
[ VERWEERDER ],
wonend te [ S ],
VERWEERDER,
advocaat: mr. T.A. Opbroek-Booij, te Utrecht.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Igi en [ Geïntimeerde ] genoemd.
Igi is bij beroepschrift met producties, dat op 21 maart 2011 ter griffie van het hof is ingekomen, in hoger beroep gekomen van een beschikking die de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Hilversum onder zaak/rep.nr. 1185326/EA VERZ 10-276 op 22 december 2010 in deze zaak tussen partijen heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof genoemde beschikking zal vernietigen voor zover dit de aan [ Geïntimeerde ] toegekende vergoeding betreft en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat aan [ Geïntimeerde ] bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 januari 2011 een vergoeding toekomt van
€ 11.090,52, althans een bedrag waarbij is rekening gehouden met de aan Igi gedane toezegging, met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van de procedure in beide instanties.
Op 31 maart 2011 heeft het hof van Igi een brief met nadere producties en aantekeningen ontvangen.
Op 20 april 2011 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [ Geïntimeerde ] ingekomen. [ Geïntimeerde ] verzoekt het hof Igi niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep en subsidiair het beroep te verwerpen, met veroordeling van Igi in de proceskosten van beide instanties.
Op 26 mei 2011 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden, die – zoals het hof tevoren aan partijen had meegedeeld - vooralsnog was beperkt tot de vraag of na te noemen rechtsmiddelverbod in deze zaak zou kunnen worden doorbroken. Bij die gelegenheid heeft namens Igi mr. Menkveld voornoemd het woord gevoerd en namens [ Geïntimeerde ] mr. J.G.M. Rijssen, advocaat te Utrecht.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2.1. Igi heeft bij het inleidend verzoek verzocht de arbeidsovereenkomst tussen [ Geïntimeerde ] en haar te ontbinden wegens gewichtige redenen gelegen in een verandering van omstandigheden, bestaande uit disfunctioneren van [ Geïntimeerde ] in zijn functie, zonder toekenning aan [ Geïntimeerde ] van enige vergoeding dan wel conform de zogenaamde Groen-variant. De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking – voor het geval het verzoek niet tijdig zou worden ingetrokken - de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 januari 2011 ontbonden en de vergoeding vastgesteld op een bedrag van € 22.500,00 bruto. De proceskosten zijn gecompenseerd.
2.2. Voorop staat dat, gelet op het bepaalde in artikel 7:685 lid 11 BW, tegen de onderhavige beschikking geen hoger beroep openstaat. Dit rechtsmiddelverbod geldt echter niet indien de rechter artikel 7:685 BW ten onrechte heeft toegepast of buiten toepassing heeft gelaten, dan wel indien zo fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken.
2.3. Igi kan in zijn beroep worden ontvangen, omdat hij heeft gesteld dat de kantonrechter een zo fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Volgens Igi heeft de kantonrechter het vertrouwensbeginsel geschonden en is daarom aan voornoemde maatstaf voldaan.
2.4. Igi klaagt dat de kantonrechter de bestreden beschikking heeft gegeven in strijd met een eerder door de griffier van het kantongerecht gedane toezegging aan de gemachtigde van Igi, namelijk dat indien door de kantonrechter in de onderhavige procedure een vergoeding aan [ Geïntimeerde ] zou worden toegekend, rekening gehouden zou worden met het tijdsverloop ontstaan door een door de kantonrechter eerder in de procedure op verzoek van [ Geïntimeerde ] verleend uitstel van de mondelinge behandeling. Aldus heeft de kantonrechter het vertrouwensbeginsel geschonden.
Ter toelichting op deze klacht heeft Igi – zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd. Naar aanleiding van het inleidende verzoekschrift van Igi d.d. 16 september 2010 is de mondelinge behandeling daarvan – nadat partijen de gelegenheid is geboden tot het opgeven van verhinderdata – aanvankelijk bepaald op 14 oktober 2010. Op 8 oktober 2010 heeft de gemachtigde van [ Geïntimeerde ] de kantonrechter bericht dat [ Geïntimeerde ] niet meer door haar, maar door een andere gemachtigde zal worden bijgestaan en heeft zij verzocht de mondelinge behandeling uit te stellen en een nieuwe datum te bepalen. Igi heeft zich eerst verzet tegen het verzoek om uitstel van de behandeling, doch is alsnog akkoord gegaan vanwege de telefonische mededeling van de griffier, inhoudende dat indien een vergoeding aan verweerder zou worden toegewezen, rekening gehouden zou worden met de omstandigheid dat uitstel is verleend. Uiteindelijk heeft de mondelinge behandeling zes weken later op 29 november 2010 plaatsgevonden. In de vervolgens op 22 december 2010 door de kantonrechter gewezen beschikking heeft de kantonrechter evenwel bij de vaststelling van de aan [ Geïntimeerde ] toegekende vergoeding geen rekening gehouden met voormeld uitstel. Dit blijkt volgens Igi uit de door de kantonrechter gehanteerde kantonrechtersformule op grond waarvan de kantonrechter is uitgekomen op een bedrag van € 22.500,00. Indien de kantonrechter rekening gehouden zou hebben met voormeld uitstel, was de arbeidsovereenkomst niet met ingang van 15 januari 2011 maar zes weken eerder, namelijk begin december 2010 ontbonden. De kantonrechtersformule hanterend zou de kantonrechter alsdan op een bedrag van € 11.090,52 bruto zijn uitgekomen, aldus Igi.
2.5. [ Geïntimeerde ] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door Igi opgeworpen klacht.
2.6. Het hof oordeelt dienaangaand als volgt.
2.7. Omtrent de procedure in eerste aanleg is het volgende komen vast te staan. Op 16 september 2010 is door Igi een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de tussen Igi en [ Geïntimeerde ] bestaande arbeidsovereenkomst ingediend en de aanvankelijk voor de mondelinge behandeling geplande datum was 14 oktober 2010. Hierop heeft de toenmalig gemachtigde van [ Geïntimeerde ], mr. Balfoort, de kantonrechter om uitstel van de behandeling verzocht vanwege de vakantie van [ Geïntimeerde ], met welke vakantie Igi eerder had ingestemd. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen. Mr. Balfoort heeft daarop opnieuw een daartoe strekkend verzoek gedaan met als aanvullende reden dat zij vanwege een verstoorde relatie met de gemachtigde van Igi zich heeft teruggetrokken als gemachtigde en een andere gemachtigde heeft verzocht de belangen van [ Geïntimeerde ] te behartigen, die evenwel vanwege de vakantie van [ Geïntimeerde ] niet tijdig gemachtigd kon worden en deswege niet in staat was de zaak met [ Geïntimeerde ] voorafgaande aan de behandeling te bespreken. Igi heeft vervolgens per fax van 8 oktober 2010 bezwaar gemaakt tegen uitstel van de mondelinge behandeling. Desondanks heeft de kantonrechter besloten de mondelinge behandeling uit te stellen. Hierover is op enig moment telefonisch contact geweest tussen de griffier in die zaak en Igi, waarin de griffier namens de kantonrechter heeft medegedeeld dat indien een vergoeding aan [ Geïntimeerde ] zou worden toegekend rekening gehouden zou worden met het door het uitstel ontstane tijdsverloop – al dan niet met gebruikmaking van het woord “eventueel” -. De mondelinge behandeling heeft vervolgens op 29 november 2010, derhalve zes weken later dan de eerder geplande behandeling, plaatsgevonden. In de daarop gegeven beschikking van 22 december 2010 heeft de kantonrechter over de (hoogte van de) vergoeding het navolgende overwogen – voor zover hier van belang -:
“(…)
In de omstandigheden van dit geval, waaronder de relatief korte duur van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, de leeftijd en arbeidsmarktpositie van de verweerder (hof: [ Geïntimeerde ]), de wijze waarop in deze de verzoekster (hof: Igi) jegens de verweerder heeft geopereerd, alsmede diens huidige arbeidsongeschiktheid, acht de kantonrechter een vergoeding berekend aan de hand van de zogenaamde kantonrechtersformule met toepassing van de C-(= correctie-)factor van 1,5 passend en billijk. De vergoeding wordt afgerond vastgesteld op een bedrag van € 22.500,00 bruto.”
2.8. Het bovenstaande overziend is het hof van oordeel dat wat er ook zij van de onvoorwaardelijkheid van de mededeling van de griffier, de aldus gemotiveerde beslissing van de kantonrechter niet zozeer indruist tegen hetgeen Igi op basis van de mededeling van de griffier mocht verwachten dat gezegd moet worden dat de beschikking van de kantonrechter in strijd is met een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Het hof neemt hiertoe mede in aanmerking dat de kantonrechter de vergoeding naar billijkheid heeft vastgesteld en het hof de door Igi gegeven concrete berekening met de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten een te verstrekkende interpretatie van de strekking van de mededeling van de griffier acht.
2.9. De conclusie is dat hetgeen Igi heeft aangevoerd niet tot doorbreking van het rechtsmiddelverbod van artikel 7:685 lid 11 BW kan leiden. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen en dat Igi, als de in het ongelijk gestelde partij, zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
veroordeelt Igi in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [ Geïntimeerde ] gevallen en tot op heden begroot op € 284,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2011.