GERECHTSHOF AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLOTERMEER INVESTMENT B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TANKSTATION SLOTERMEER B.V.,
APPELLANTEN SUB 1 EN 2,
beiden gevestigd te Amsterdam,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
S.O.G. HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE SUB 3,
advocaat: mr. K.S. Loilargosain te ’s-Gravenhage,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEÏNTIMEERDE],
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. B.A. Wille te Alphen aan den Rijn.
1. Het geding in hoger beroep
Appelanten sub 1 tot en met 3 worden hierna (ook) Slotermeer Investment, Tankstation Slotermeer en S.O.G. Holding genoemd. Geintimeerde wordt ook [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 23 juni 2010 is S.O.G. Holding in hoger beroep gekomen van het vonnis in verzet van de ¬rechtbank Amsterdam van 24 maart 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 440028 / HA ZA 09-3249 gewezen tussen (onder meer) haar als gedaagde, tevens eiseres in het verzet en [geïntimeerde] als eiseres, tevens gedaagde in het verzet.
Slotermeer Investment en Tankstation Slotermeer, die ook op de appeldagvaarding als appellanten staan vermeld, zijn in dit geding niet verschenen.
Bij rolbeschikking van 31 augustus 2010 heeft de rolraadsheer verstaan dat het geding ten aanzien van Tankstation Slotermeer van rechtswege is geschorst, in verband met het feit dat zij bij vonnis van 6 april 2010 in staat van faillissement is verklaard. Bij die beschikking is tevens verstek verleend jegens [geïntimeerde], welk verstek naderhand door [geïntimeerde] is gezuiverd.
Bij memorie van grieven heeft S.O.G. Holding vier grieven tegen het vonnis in verzet aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van [geïntimeerde] voor zover jegens haar gewezen zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en het verzet.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, Slotermeer Investment niet ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep en Slotermeer Investment en S.O.G. Holding zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1, tot en met 2.8, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van de aldus vastgestelde feiten zal uitgaan.
2.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.1. Tankstation Slotermeer en S.O.G. Holding zijn dochtervennootschappen van Slotermeer Investment.
2.2.2. Beleggingsmaatschappij [H.] B.V. (hierna: [H.]) en [K.] Autobedrijf B.V. (hierna: [K.]) hadden een tankstation in eigendom, bestaande uit een woonhuis, een bedrijfspand, intellectuele eigendomsrechten, waaronder het recht op de handelsnaam “Autobedrijf [K.]”, vergunningen verband houdende met de exploitatie van de onderneming en de goodwill verbonden aan de onderneming (alles gezamenlijk hierna: het tankstation).
2.2.3. Vanaf 6 november 2006 heeft Tankstation Slotermeer het tankstation feitelijk geëxploiteerd tegen een pachtsom van € 6.000,-- exclusief BTW. Deze pachtsom is nooit betaald.
2.2.4. Op 14 februari 2007 hebben (de aandeelhouders van) [H.] en [K.] als verkopers met ([S.], aandeelhouder van) Slotermeer Investment als koper, een koopovereenkomst ten aanzien van het tankstation gesloten (hierna: de overeenkomst).
2.2.5. Uit de overeenkomst blijkt dat de koopprijs voor het woonhuis en het bedrijfspand samen € 1.271.475,00 is en de koopprijs voor de overige activa samen, bestaande uit intellectuele eigendomsrechten (waaronder het recht op de handelsnaam “Autobedrijf [K.]”), de vergunningen verband houdende met de exploitatie van de onderneming en de goodwill verbonden aan de onderneming (hierna: de overige activa), € 428.525,00 is.
2.2.6. Bij brief van 13 april 2007 heeft [S.] de overeenkomst ontbonden.
2.2.7. Op het tankstation was een recht van hypotheek gevestigd. Op 17 april 2007 heeft de hypotheekhouder het recht van parate executie uitgeoefend en het woonhuis en het bedrijfspand samen onderhands verkocht aan S.O.G. Holding B.V. voor een bedrag van € 1.200.000,--.
2.2.8. Op 18 oktober 2007 hebben [H.] en [K.] de vorderingen die ze, uit welke hoofde ook, op appellanten hebben, gecedeerd aan [geïntimeerde].
3.1 [geïntimeerde] vordert in dit geding dat Slotermeer Investment, Tankstation Slotermeer en S.O.H. Holding hoofdelijk worden veroordeeld om de som van € 428.525,00 te betalen, met rente en kosten. In de verzetprocedure heeft zij daartoe slechts de grondslag ongerechtvaardigde verrijking gehandhaafd. De rechtbank heeft het verstekvonnis, waarin de vorderingen van [geïntimeerde] zijn toegewezen, bekrachtigd op de grond dat [geïntimeerde] heeft gesteld, en Slotermeer Investment, Tankstation Slotermeer en S.O.H. Holding niet hebben betwist, dat zij ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van [H.] en [K.]. Tegen dit oordeel is S.O.G. Holding met vier grieven opgekomen.
3.2 Nu Slotermeer Investment en Tankstation Slotermeer niet zijn verschenen, betreft het onderhavige hoger beroep alleen nog de vorderingen van [geïntimeerde] voor zover gericht tegen S.O.G. Holding.
3.3 In de kern gaat dit hoger beroep over de vraag (die S.O.G. Holding met haar eerste twee grieven aan de orde stelt), of S.O.G. Holding voor een bedrag van € 428.525,00 ongerechtvaardigd is verrijkt omdat de overige activa als bedoeld onder 2.2.5 aan S.O.G. Holding zijn geleverd dan wel bij haar in gebruik zijn, zonder dat S.O.G. Holding [H.] en [K.] daarvoor heeft betaald. Het hof begrijpt – mede gezien het gevorderde bedrag, dat exact met de koopprijs van de overige activa overeenstemt - de stellingen van [geïntimeerde] aldus dat zij S.O.G. Holding ter zake van het door S.O.G. Holding verworven onroerend goed geen ongerechtvaardigde verrijking verwijt. Het hof overweegt als volgt.
3.3.1. Vast staat, dat de overeenkomst van 14 februari 2007 die verplichtte tot levering van de overige activa aan Slotermeer Investment, is ontbonden. S.O.G. Holding was bij die overeenkomst geen partij. S.O.G. Holding heeft uitsluitend een bod op het onroerend goed gedaan aan de hypotheekverstrekker, die dit bod heeft aanvaard, waarna S.O.G. Holding op 4 juli 2007 het onroerend goed heeft verworven. Gesteld noch gebleken is, dat S.O.G. Holding partij was bij enige (andere) overeenkomst die strekte tot levering aan haar van de overige activa.
3.3.2. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de overige activa vooruitlopend op de te sluiten overeenkomst zijn overgedragen aan Tankstation Slotermeer, die van 6 november 2007 tot 4 juli 2007 het tankstation heeft geëxploiteerd zonder daarvoor enige vergoeding te betalen. Vanaf 4 juli 2007 hebben Slotermeer Investment en S.O.G. Holding, volgens [geïntimeerde], gehandeld als waren zij eigenaar van de aan het tankstation verbonden overige activa; in ieder geval sedert het faillissement van Tankstation Slotermeer op 6 april 2010 exploiteert S.O.G. Holding het tankstation, c.q. laat zij het exploiteren, aldus [geïntimeerde]. Deze stellingen heeft [geïntimeerde] verder niet toegelicht en evenmin met relevante stukken onderbouwd. Nu S.O.G. Holding een en ander gemotiveerd heeft betwist en [geïntimeerde] ook geen bewijs heeft aangeboden, kan er niet van worden uitgegaan dat S.O.G. Holding de overige activa geleverd heeft gekregen of in gebruik heeft gekregen.
3.3.3. [geïntimeerde] betoogt nog dat de vennootschappen Slotermeer Investment, Tankstation Slotermeer en S.O.G. Holding met elkaar vereenzelvigd dienen te worden. Gelet op de hoge eisen die, naar vaste jurisprudentie, worden gesteld om een beroep op vereenzelviging van vennootschappen te kunnen aanvaarden heeft zij daartoe evenwel onvoldoende aangevoerd. Het enkele feit dat genoemde vennootschappen moeder- en dochtervennootschappen van elkaar zijn en dat de brief van 13 april 2007 waarin de overeenkomst wordt ontbonden namens [S.] (naar vaststaat: aandeelhouder van Slotermeer Investment) en Tankstation Slotermeer is geschreven, is voor het slagen van een dergelijk beroep onvoldoende.
3.4 Het hiervoor overwogene brengt mee dat in hoger beroep niet is komen vast te staan dat S.O.G. Holding ongerechtvaardigd is verrijkt, zodat de tegen het andersluidende oordeel van de rechtbank gerichte grieven van S.O.G. Holding slagen.
3.5 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg de primaire grondslag van haar vordering ingetrokken, en ook voor het overige geen verweren gevoerd die in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep nog bespreking behoeven en tot andersluidende oordelen aanleiding kunnen geven.
Nu de grieven slagen zal het bestreden vonnis, voor zover tegen S.O.G. Holding gewezen, worden vernietigd. De eis van [geïntimeerde] zal in zoverre alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de proceskosten van S.O.G. Holding in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof zal aldus beslissen.
vernietigt het vonnis in verzet van rechtbank Amsterdam van 24 maart 2010 met zaaknummer/ rolnummer 440028 / HA ZA 09-3249 voor zover tegen S.O.G. Holding gewezen;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering jegens S.O.G. Holding af.
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg van S.O.G. Holding en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van S.O.G. Holding gevallen, op € 5.010,25 wegens verschotten en € 5.160,00 aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep van S.O.G. Holding en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van S.O.G. Holding gevallen, op € 6.263,89 wegens verschotten en € 3.895,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, W.J. Noordhuizen en C.C. Meijer en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 oktober 2011 door de rolraadsheer.