ECLI:NL:GHAMS:2011:BU7605

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.881-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op verrekening met achterstallige huurpenningen en verplichtingen verhuurder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 29 november 2011, gaat het om een hoger beroep van [Appellant] tegen de stichting STICHTING PRE WONEN. De zaak betreft een beroep op verrekening van achterstallige huurpenningen met een factuur voor werkzaamheden aan vloeren en stucwerk. Het hof oordeelt dat [Appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuurder nalatig is geweest in het verhelpen van gebreken, zoals bedoeld in artikel 7:206 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof stelt vast dat Pre Wonen bij brief van 18 maart 2009 heeft aangegeven niet alle door [Appellant] verlangde werkzaamheden te willen uitvoeren, en dat de werkzaamheden die Pre Wonen op zich had genomen niet konden worden uitgevoerd omdat [Appellant] geen toestemming gaf. Dit impliceert dat er slechts in beperkte mate sprake was van gebreken die de verhuurder verplicht is te verhelpen.

Daarnaast betoogt [Appellant] dat Pre Wonen verplicht is om een afvoer voor de huidige geiser aan te brengen of een andere geiser te plaatsen. Pre Wonen stelt echter dat de geiser niet tot het gehuurde behoort. Het hof oordeelt dat [Appellant] onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat Pre Wonen verplicht is om voorzieningen te treffen voor het door hemzelf gekochte heetwatertoestel. Het hof concludeert dat de grieven van [Appellant] falen en dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.

De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan Pre Wonen, waarbij de kosten voor verschotten en het salaris van de advocaat zijn begroot op respectievelijk € 640,- en € 894,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ Appellant ],
wonend te [ woonplaats ],
APPELLANT,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,
t e g e n
de stichting STICHTING PRE WONEN,
gevestigd te Haarlem,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E. van der Hoeden te Amsterdam.
1. Voortzetting van het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna wederom [ Appellant ] en Pre Wonen genoemd.
1.1 Voor het verloop van het geding tot 28 juni 2011 verwijst het hof naar het op die datum uitgesproken tussenarrest.
1.2 Naar aanleiding van het in dat tussenarrest overwogene heeft [ Appellant ] zich bij akte uitgelaten.
1.3 Vervolgens heeft Pre Wonen (wederom) voor arrest gefourneerd
2. Verdere beoordeling
2.1 Mede naar aanleiding van hetgeen [ Appellant ] in zijn na het tussenarrest nog genomen akte naar voren heeft gebracht zal het hof er vanuit gaan, voor zover dat in dit stadium van het geding kan worden vastgesteld, dat de in eerste aanleg over en weer ingestelde vorderingen tezamen een hoger bedrag belopen dan het in art. 332, eerste lid Rv genoemde bedrag, zodat [ Appellant ] – met verwerping van het terzake door Pre Wonen gevoerd verweer – in zijn appel kan worden ontvangen.
2.2 De eerste grief betreft een in eerste aanleg afgewezen beroep op verrekening (met de aan Pre Wonen verschuldigde huurpenningen) van een factuur ter zake van werkzaamheden aan vloeren en stucwerk. Het hof stelt vast dat Pre Wonen bij brief van 18 maart 2009 aan (de gemachtigde van) [ Appellant ] te kennen heeft gegeven dat zij niet alle, door [ Appellant ] verlangde, werkzaamheden wilde uitvoeren, terwijl de werkzaamheden die Pre Wonen op zich had genomen niet uitgevoerd konden worden omdat [ Appellant ] daar geen toestemming voor gaf. In dit standpunt ligt noodzakelijk besloten dat er naar het inzicht van Pre Wonen slechts in beperkte mate sprake was (wat de toestand van vloeren en muren betreft) van gebreken in de zin van art. 7:206 BW. Dat het deel van de werkzaamheden dat Pre Wonen niet bereid was uit te voeren, betrekking heeft op gebreken die de verhuurder verplicht is te verhelpen, als bedoeld in art. 7:206 BW, is onvoldoende gesteld en gebleken. Ter zake daarvan komt [ Appellant ] dan ook geen vordering toe. Ten aanzien van de werkzaamheden die Pre Wonen bereid was uit te voeren, kan [ Appellant ] voor het zelf uitvoeren daarvan slechts een vergoeding claimen als Pre Wonen in verzuimd was. [ Appellant ] heeft onvoldoende gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat Pre Wonen in verzuim was komen te verkeren. De nakoming was niet blijvend onmogelijk, zodat in beginsel een ingebrekestelling nodig was om het verzuim te doen intreden. Een en ander is niet gesteld of gebleken. De mededeling van Pre Wonen dat zij niet kon nakomen omdat [ Appellant ] de daarvoor vereiste medewerking niet verleende, kan niet beschouwd worden als een mededeling als bedoeld in art. 6:83, aanhef en onder c BW, noch als een omstandigheid bedoeld in art. 6:80 BW. Reeds daarom kan [ Appellant ] zich niet met succes op verrekening beroepen en faalt de grief.
2.3 Met de tweede en de derde grief, die zich voor gezamenlijke beoordeling lenen, betoogt [ Appellant ] dat Pre Wonen verplicht is hetzij een afvoer ten behoeve van de huidige geiser aan te brengen, hetzij een andere geiser te plaatsen die zonder verdere voorzieningen goed functioneert. Pre Wonen meent dat zij daartoe niet verplicht is omdat (het genot van) een geiser niet tot het gehuurde behoort. In hoger beroep bestrijdt [ Appellant ] die stelling, maar die betwisting moet het hof als onvoldoende onderbouwd terzijde stellen omdat [ Appellant ] ook meedeelt dat de thans in de huurwoning gemonteerde geiser door hemzelf is gekocht, en zodoende erkent dat de woning zonder geiser is verhuurd. Zonder nader inzicht in de specifieke omstandigheden van het geval, waaromtrent [ Appellant ] niets heeft gesteld, kan niet worden aangenomen dat Pre Wonen uit hoofde van de huurovereenkomst gehouden is voorzieningen te treffen in verband met het door [ Appellant ] zelf gekochte heetwatertoestel. Ook deze grieven falen derhalve.
4. Slotsom en kosten
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. [ Appellant ] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [ Appellant ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Pre Wonen gevallen, op € 640,- voor verschotten en € 894,- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J. Wortel en
A. Bockwinkel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 november 2011.