ECLI:NL:GHAMS:2011:BU7292
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- J.L. Bruinsma
- P.C. Kortenhorst
- N.F. van Manen
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor verdachte in zaak van niet-melding van verdachte transacties met chemicaliën
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het niet onverwijld melden van verdachte transacties met betrekking tot chemicaliën, specifiek zwavelzuur en zoutzuur, in de periode van 14 oktober 2005 tot en met 30 augustus 2006. De tenlastelegging omvatte meerdere beschuldigingen van het niet melden van voorvallen die konden wijzen op het misbruik van deze stoffen voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen.
Tijdens de rechtszittingen in zowel eerste aanleg als hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte, vertegenwoordigd door haar bestuurders, voorafgaand aan de tenlastelegging gesprekken heeft gevoerd met de officier van justitie over de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Het Openbaar Ministerie bevestigde dat deze gesprekken hebben plaatsgevonden, maar er was geen gespreksverslag beschikbaar om de inhoud te verifiëren.
De verdachte heeft verklaard dat zij lijsten met transacties naar de FIOD-ECD te Haarlem heeft gestuurd, in de veronderstelling dat dit voldeed aan de meldingsplicht. Het hof heeft vastgesteld dat de FIOD-ECD deze lijsten naar een andere vestiging heeft doorgestuurd, wat erop wijst dat de dienst deze als meldingen heeft opgevat. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de meldingsplicht, mede gezien de onduidelijkheid over de regelgeving ten tijde van de tenlastelegging.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de feiten had begaan. De beslissing van het hof is genomen door de tweede meervoudige economische strafkamer, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de onduidelijkheid in de regelgeving.