ECLI:NL:GHAMS:2011:BU5706

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.031.491-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensbeheer en zorgplicht van de vermogensbeheerder in relatie tot de cliënt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Noordnederlands Effectenkantoor B.V. (NNEK) tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M.H. de Vries, heeft grieven ingediend tegen de uitspraak van de rechtbank die NNEK aansprakelijk stelde voor het niet adequaat informeren van de cliënt over de risico's van de aangeboden vermogensbeheer modellen. De zaak draait om de vraag of NNEK de zorgplicht heeft geschonden die voortvloeit uit de relatie tussen een professionele vermogensbeheerder en een niet-professionele cliënt. De rechtbank had geoordeeld dat NNEK tekort was geschoten in haar informatieplicht, maar NNEK betwistte dit en stelde dat de cliënt voldoende geïnformeerd was door een derde partij, Poundwise Financial Coaching B.V. Het hof oordeelt dat NNEK niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de cliënt adequaat was geïnformeerd over de risico's van de beleggingsmodellen. Het hof laat NNEK toe tot tegenbewijs en kondigt een comparitie aan om verdere bewijslevering te bespreken. De beslissing over de aansprakelijkheid van NNEK wordt aangehouden tot na het tegenbewijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANTE ],
wonende te [ A ],
advocaat: mr. M.H. de Vries te Amsterdam,
APPELLANTE,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NOORDNEDERLANDS EFFEKTENKANTOOR B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 16 januari 2009 is appellante (hierna: [ Appellante ]) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, onder zaak-/[ Appellante ]nummer 390849 / HA ZA 08-498 gewezen tussen haar als eiseres en geïntimeerde (hierna: NNEK) als gedaagde, en uitgesproken op 22 oktober 2008.
[ Appellante ] heeft bij memorie drie grieven geformuleerd en toegelicht, bescheiden in het geding gebracht, bewijs aangeboden en haar eis gewijzigd, met conclusie, kort gezegd, dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, en NNEK zal worden veroordeeld aan [ Appellante ] te betalen primair € 95.673,15, subsidiair € 120.891,63, telkens te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 maart 2006 althans 25 september 2006, alsmede € 2.915,99 als vergoeding voor buitengerechtelijke en incassokosten, en aan [ Appellante ] terug te betalen al hetgeen zij uit hoofde van het bestreden vonnis aan NNEK heeft voldaan, met verwijzing van NNEK in de proceskosten van de beide instanties.
NNEK heeft bij memorie op de grieven geantwoord, daarbij bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, tot bekrachtiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van [ Appellante ] in de proceskosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 juni 2011 doen bepleiten, [ Appellante ] door mr. De Vries voornoemd, en NNEK door mr. H.D.L.M. Schruer, advocaat te Rotterdam, wederzijds aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen. Bij die gelegenheid is [ Appellante ] akte verleend van het in het geding brengen van aanvullende producties.
Vervolgens is arrest gevraagd. Het hof zal oordelen op basis van de in beide instanties overgelegde stukken.
2. De feiten
2.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Aangezien deze feiten niet in geschil zijn zal ook het hof daarvan uitgaan.
2.2 Het gaat, mede gelet op hetgeen overigens uit de gedingstukken blijkt en niet of onvoldoende is weersproken, in deze zaak om het volgende.
2.2.1 Door tussenkomst van Poundwise Financial Coaching B.V. (hierna: Poundwise), een financiële dienstverlener die [ Appellante ] op fiscaal en financieel gebied bijstond, is [ Appellante ] in contact gekomen met NNEK. In het jaar 2000 heeft [ Appellante ] ten kantore van Poundwise een presentatie van een medewerker van NNEK bijgewoond betreffende vermogensbeheer volgens een bepaald model, aangeduid als het “Future Model”.
2.2.2 [ Appellante ] heeft op 22 november 2000 drie door NNEK opgestelde overeenkomsten ondertekend en retour gezonden, te weten een overeenkomst van vermogensbeheer met enkele bijlagen (hierna: de beheersovereenkomst), een optieovereenkomst met appendix, alsmede een overeenkomst tussen [ Appellante ], NNEK en de Kas-Associatie N.V. betreffende een ten name van [ Appellante ] te openen geld- en effectenrekening (hierna: de tripartite overeenkomst).
2.2.3 De voor beoordeling van het geschil van belang zijnde bepalingen in de beheerovereenkomst en daarbij gevoegde bijlagen zijn in de bestreden uitspraak weergegeven onder 2.4, 2.5 en 2.6. Tezamen met de tripartite overeenkomst heeft [ Appellante ] een brochure ontvangen, waarin een passage voorkomt die in de bestreden uitspraak is weergegeven onder 2.8.
2.2.4 In maart 2001 heeft [ Appellante ] haar bestaande beleggingsportefeuille, met een waarde van ongeveer € 158.000,-, laten overboeken naar de bij de Kas-Associatie N.V. geopende rekening. NNEK is vervolgens ten aanzien van die portefeuille als vermogensbeheerder transacties gaan verrichten.
2.2.5 Op 16 augustus 2001 heeft [ Appellante ] op verzoek van NNEK een “Acceptatieformulier” ingevuld en ondertekend. De inhoud van dat formulier, voor zover voor beoordeling van dit geschil van belang, is in het bestreden vonnis weergegeven onder 2.10.
2.2.6 Op 14 februari 2003 heeft de Kass-Associatie N.V. [ Appellante ] bericht dat zij niet aan haar marginverplichtingen voldeed, en dat zij binnen vijf dagen hetzij aanvullende dekking diende te verschaffen, hetzij posities moest sluiten. Naar aanleiding van dat bericht heeft Poundwise bij faxbericht van 19 februari 2003 NNEK om nadere informatie verzocht. Vervolgens is op 25 februari 2005 telefonisch met NNEK besproken dat [ Appellante ] bereid was een tekort aan te vullen, en de ontwikkelingen wilde afwachten.
2.2.7 Bij brief van 3 juli 2003 heeft NNEK [ Appellante ] een vragenlijst gestuurd, met verzoek die in te vullen teneinde de van haar bekende gegevens te actualiseren. In een op 18 augustus 2003 verzonden e-mailbericht heeft een medewerker van NNEK vermeld dat [ Appellante ] het vragenformulier bewust nog niet had teruggestuurd omdat ze eerst met Poundwise wilde overleggen, dat [ Appellante ] wel tevreden was met de gang van zaken, maar wilde bezien of zij een “bijgestort” bedrag van € 12.000,- kon gaan terugnemen.
2.2.8 Op 6 maart 2006 heeft [ Appellante ] NNEK bericht het vermogensbeheer te willen beëindigen.
3. Beoordeling
3.1 De eerste grief komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat NNEK weliswaar heeft verzuimd tijdig een zogenaamd cliëntenprofiel op te stellen, maar dat daarin geen grond voor toewijzing van [ Appellante ]s vordering te vinden is omdat uit de gegevens die [ Appellante ] heeft vermeld op het Acceptatieformulier dat zij op 16 augustus 2001 ondertekende volgt dat zij bereid was in haar streven naar een zo groot mogelijke vermogensgroei veel risico te lopen, en aangenomen moet worden dat [ Appellante ] ook in maart 2001 al bereid was dat risico te lopen. De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat NNEK geen gebrek aan tijdige en adequate informatie kan worden verweten.
3.2 Met deze grieven, die zich voor gezamenlijke beoordeling lenen, stelt [ Appellante ] aan de orde of NNEK de bijzondere zorg heeft betracht die zij als professionele, en daarom voor deskundig te houden, aanbieder van beleggingsdiensten tegenover [ Appellante ] als niet-professionele (potentiële) cliënt in acht diende te nemen.
De reikwijdte van deze zorgplicht, die in het algemeen voortvloeit uit hetgeen naar redelijkheid en billijkheid in een dergelijke verhouding tussen partijen heeft te gelden, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aangeboden financiële diensten of producten, en de daaraan verbonden specifieke risico’s. Deze zorgplicht bracht voor NNEK de verplichting mee zich te vergewissen van de financiële verwachtingen en beperkingen van [ Appellante ], en haar de informatie te verschaffen die zij redelijkerwijs nodig had om een weloverwogen beslissing te nemen inzake het al dan niet aanvaarden van de door NNEK geboden vorm van vermogensbeheer.
3.3 Het hof kan zich in deze stand van het geding niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat van tekortschieten in deze op NNEK rustende zorgplicht niet is gebleken. Met name kan het hof op basis van de thans voorhanden gedingstukken niet vaststellen dat NNEK [ Appellante ] adequaat (en tijdig) heeft geïnformeerd over de werking en risico’s van de door haar aangeboden specifieke vorm van vermogensbeheer. Evenmin kan het hof thans vaststellen dat [ Appellante ] bij het aangaan van de beheersovereenkomst bereid was de risico’s te aanvaarden die aan die specifieke vorm van vermogensbeheer verbonden zijn, of dat NNEK er redelijkerwijs vanuit kon gaan dat [ Appellante ] deze risico’s kende en accepteerde.
3.4 Daartoe overweegt het hof het volgende. [ Appellante ] heeft aannemelijk gemaakt dat zij bij het aangaan van de beheersovereenkomst geen andere ervaring met beleggen had dan verband hield met de portefeuille die zij bij Robeco had opgebouwd / aangehouden. Die portefeuille, zoals die in maart 2001 aan NNEK is overgedragen, bestond vrijwel geheel uit deelnemingen in beleggingsfondsen die beleggen in aandelen, obligaties of liquiditeiten. Uit het door [ Appellante ] ingevulde Acceptatieformulier gedateerd 16 augustus 2001 heeft NNEK verder kunnen opmaken dat er ook bij Robeco sprake was geweest van vermogensbeheer. NNEK’s stelling dat [ Appellante ] bij het aangaan van de beheersovereenkomst al ervaring met, dan wel inzicht in, de werking van opties had, wordt als onvoldoende onderbouwd van de hand gewezen.
3.5 Bijlage 2 bij de door [ Appellante ] ondertekende beheerovereenkomst biedt de keus tussen het “Future Optie-model” en het “Aandeel Optie-model”.
Het “Future Optie-model” is daarbij omschreven als
“Het kopen en verkopen van futures in combinatie met het kopen en verkopen van zowel call- als putopties op de AEX-index of andere internationale indices. Beheerder kan naar aanleiding van marktomstandigheden kiezen voor korte-, middellange- of langetermijn constructies”,
en er wordt ten aanzien van het “risico-profiel” een nadere keuze verlangd tussen “circa gelijk aan de index” en “circa twee keer zo groot als de index”.
Het “Aandeel Optie-model” is in deze bijlage omschreven als
“Dit model omvat alle financiële instrumenten op beurzen wereldwijd, zoals aandelen, obligaties, valuta’s, opties en futures. Selectie van bovengenoemde instrumenten zal voornamelijk plaatsvinden door middel van technische analyse of een geografische of sectorspreiding. Door middel van optieconstructies, zoals short straddle of short strangle-combinaties, zal getracht worden om enerzijds meer rendement te behalen op de portefeuille en anderzijds om de portefeuille te beschermen anderzijds.
Het kopen van aandelen waarop short straddle of short strangle optiecombinaties op geschreven worden. Voor de geschreven puts zal een bedrag beschikbaar gehouden worden, hetgeen deels eventueel belegd kan worden in zowel obligaties als converteerbare obligaties.”
3.6 In het op 16 augustus 2001 ondertekende “Acceptatieformulier” diende [ Appellante ] te kiezen tussen de teksten:
“Beleggingsdoelstellingen
o Ik ben bereid om veel risico te lopen ten einde een zo groot mogelijke vermogensgroei na te streven. Ik heb geen behoefte om aanvullend inkomen uit mijn vermogen te halen. Ik streef een rendement na van meer dan 10% per jaar. Ik heb er geen bezwaar tegen dat in de portefeuille veel mutaties plaatsvinden. De portefeuille moet voor het overgrote deel worden belegd in aandelen.
o Ik ben bereid om gemiddeld risico te lopen om zowel vermogensgroei als inkomen uit vermogen te halen. Ik streef een rendement na van circa 7% per jaar. Een deel van het vermogen moet worden belegd in obligaties het andere deel in aandelen.
o Ik ben bereid om slechts weinig risico te lopen. Ik heb het uitsluitende doel om inkomen uit mijn vermogen te halen. Ik streef een rendement na van circa 4% per jaar. Het vermogen moet voor het overgrote deel worden belegd in obligaties.”
3.7 [ Appellante ] heeft in dit formulier voor de eerstgenoemde doelstelling gekozen. Naar ’s hofs oordeel kan daaraan niet zonder meer de gevolgtrekking worden verbonden dat [ Appellante ] inderdaad het hoogst mogelijke risiconiveau heeft willen accepteren. [ Appellante ] heeft gesteld dat dit de eerste gelegenheid was waarbij NNEK vragen heeft gesteld naar haar beleggingsdoelstellingen en haar bereidheid risico’s te accepteren. NNEK heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Er moet dus vanuit gegaan worden dat het vermogensbeheer volgens de bovengenoemde modellen reeds ongeveer een half jaar werd gevoerd toen [ Appellante ] het Acceptatieformulier invulde. Voorts heeft [ Appellante ] gesteld dat zij de medewerker van NNEK tijdens de onder 2.2.1 genoemde presentatie heeft horen zeggen dat bij het vermogensbeheer volgens het Future (Optie) model “de AEX met wel 20% zou kunnen dalen zonder dat dit consequenties voor het beheerd vermogen zou hebben”.
Daarnaast bevat het door [ Appellante ] ingevulde Acceptatieformulier juist een aanwijzing dat zij geen grote risico’s zou willen lopen, aangezien zij daarin een mogelijk verband met haar pensioenbehoefte heeft gelegd. Bij de vraag “Moet u tijdens uw pensioen aanvullend inkomen uit uw vermogen halen?” heeft [ Appellante ] voor “Ja” gekozen, met een vraagteken voor het bedrag en daarbij geschreven “hangt af van mijn situatie t.z.t.”. NNEK kan worden nagegeven dat voor die, in omvang nog niet vaststaande, pensioenbehoefte een zó lange beleggingstermijn gold (bijna 20 jaar) dat het normale, aan belegging in zakelijke waarden verbonden, koersrisico niet zonder meer onaanvaardbaar kon worden genoemd, maar de risico’s verbonden aan vermogensbeheer volgens het Future Optie-model en/of het Aandeel Optie-model zijn niet noodzakelijk beperkt tot dit normale koersrisico.
Bovendien merkt het hof op dat het Acceptatieformulier als middel ter bepaling van [ Appellante ]s risicobereidheid hoe dan ook een gebrek vertoont, aangezien in dit formulier aan de door [ Appellante ] gekozen beleggingsdoelstelling de consequentie is verbonden dat voor het overgrote deel moet worden belegd in aandelen, en daarvan is bij het Future Optie-model juist geen sprake.
3.8 Bij deze stand van zaken kan het hof niet voorbijgaan aan [ Appellante ]s stelling dat zij het Acceptatieformulier heeft ingevuld op de wijze die haar het best leek te passen bij de specifieke vorm van vermogensbeheer die zij reeds aan NNEK had toevertrouwd. Het hof vindt derhalve, anders dan de rechtbank, in het door [ Appellante ] ingevulde Acceptatieformulier geen doorslaggevende aanwijzing dat zij toen, en ook reeds voordien, bereid was haar vermogen aan grote risico’s bloot te stellen.
3.9 Die risico’s zijn niet af te leiden uit de hiervoor, onder 3.5, aangehaalde omschrijving van het Future Optie-model en het Aandeel Optie-model in Bijlage 2 van de beheersovereenkomst. Deze omschrijving is naar ’s hofs oordeel, zeker ten opzichte van degene die niet reeds enigermate op de hoogte is van de werking van financiële instrumenten, ongeschikt om inzicht te geven in de wijze waarop de beheerder gebruik denkt te maken van de genoemde financiële instrumenten, de daarvan te verwachten rendementen en de daaruit voortvloeiende risico’s.
3.10 Daarbij merkt het hof op dat uitvoerige informatie over deze punten bij de aanbieding van vermogensbeheer volgens het Future Optie-model en het Aandeel-Optie-model des te meer aangewezen was omdat daarbij intensief gebruik gemaakt zal worden van optieconstructies, waartoe ook opties geschreven zullen worden. Het schrijven van opties is een vorm van beleggen waaraan op zichzelf beschouwd, naar van algemene bekendheid is, aanzienlijke risico’s verbonden kunnen zijn. Aangezien in de hierboven weergegeven omschrijving besloten ligt dat in zowel het Future Optie-model als het Aandeel Optie-model (vrijwel) voortdurend optieconstructies zullen worden gehanteerd, moet er bovendien rekening mee gehouden worden dat transactiekosten het uiteindelijk resultaat van deze vormen van vermogensbeheer in belangrijke mate zullen bepalen. Om deze redenen diende het aanbieden van deze vormen van vermogensbeheer vergezeld te gaan van een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de factoren die het (netto) rendement bepalen, op zodanige wijze gegeven dat een belegger zoals [ Appellante ] redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich een beeld te vormen van het te verwachten (netto) resultaat van deze vorm van vermogensbeheer.
3.11 Er is geen processtuk voorhanden waaruit blijkt dat [ Appellante ] vóór het aangaan van de beheersovereenkomst méér informatie is verstrekt over de wijze waarop het beheer zou worden gevoerd dan de hiervoor aangehaalde passages in Bijlage 2 bij die overeenkomst. Zulke informatie is ook niet te vinden in de brochure die [ Appellante ] naar eigen zeggen onder ogen kreeg voordat zij besloot met NNEK in zee te gaan (en waarvan een fotokopie bij de inleidende dagvaarding is gevoegd). Evenmin blijkt dat [ Appellante ] er nadrukkelijk op is gewezen dat beheer volgens het Future Optie-model en/of het Aandeel Optie-model andere risico’s meebracht dan in het algemeen te verwachten is bij de belegging van in beheer gegeven vermogen. Zonder nadere omschrijving van wat het beheer volgens deze modellen zou inhouden kan een toereikende waarschuwing voor de daaraan verbonden risico’s niet besloten worden geacht in art. 5 van de door [ Appellante ] ondertekende beheersovereenkomst (“Cliënt verklaart hierbij uitdrukkelijk zich ten volle bewust te zijn van de risico’s verbonden aan het verrichten van beleggingstransacties met name in optie en/of termijntransacties en van de consequenties die aan het beheer van het vermogen zijn verbonden en deze te aanvaarden”), de omstandigheid dat volgens Bijlage 1 bij de overeenkomst gebruik gemaakt kan worden van alle daarin opgesomde financiële instrumenten (behoudens edelmetalen), of in art. 2 van de optieovereenkomst in samenhang met art. 2 van de daarbij behorende appendix, waarin is bepaald dat de cliënt zich bewust is van de risico’s van optie- en termijntransacties, respectievelijk special products.
Al deze bepalingen, die zich presenteren als standaardteksten in de overeenkomsten, zijn te algemeen van toonzetting om zonder verband met een voldoende duidelijke inhoudelijke uiteenzetting van het beheer volgens het Future Optie-model en het Aandeel Optie-model te kunnen gelden als een toereikende waarschuwing van de daaraan verbonden risico’s. Daarom moet ook de Aanvulling op de tripartite overeenkomst in dit verband buiten beschouwing blijven, voor zover de cliënt daarmee verklaart door de commissionair te zijn geïnformeerd over de kenmerken van derivaten en de verplichtingen die uit de handel in derivaten kunnen voortvloeien.
3.12 De door NNEK betrokken stelling dat desalniettemin moet worden aangenomen dat [ Appellante ] bij het aangaan van de beheersovereenkomst voldoende was geïnformeerd omdat zij zich door Poundwise had laten adviseren, wordt verworpen aangezien de onder 2.2.1 genoemde, door NNEK ten kantore van Poundwise gegeven, presentatie er op wijst dat Poundwise zelf niet beschikte over de expertise om ten aanzien van de door NNEK geboden vormen van vermogensbeheer te adviseren, de onder 2.2.6 genoemde gebeurtenis, waarbij Poundwise zich na het ontstaan van een margintekort door NNEK liet voorlichten, eveneens wijst op het ontbreken van die deskundigheid bij Poundwise, en NNEK deze stelling overigens niet heeft onderbouwd.
3.13 Het hof acht, gelet op het hiervoor overwogene, voorshands bewezen dat de beheersovereenkomst tot stand is gekomen zonder dat NNEK toereikende informatie had verstrekt over de daaraan verbonden risico’s, en zonder dat NNEK zich ervan had vergewist dat [ Appellante ] die risico’s wilde lopen.
3.14 NNEK zal worden toegelaten tot tegenbewijs tegen het zojuist gegeven voorlopige bewijsoordeel, waarbij zij met name, zoals zij aanbiedt, kan trachten door getuigen bewijs te leveren ten aanzien van “intakegesprekken en de aandacht die alsdan is gegeven aan de risico’s verbonden aan het geconvenieerde vermogensbeheermodel”.
3.15 NNEK biedt tevens bewijs aan ten aanzien van de wijze waarop het beheer is gevoerd. Uitsluitend in geval NNEK de zojuist genoemde (tegen)bewijsopdracht weet te vervullen zal verdere bewijslevering over de uitvoering van het vermogensbeheer aan de orde kunnen komen in verband met de derde grief, waarin [ Appellante ] er in subsidiaire zin over klaagt dat NNEK geen uitvoering heeft gegeven aan het vermogensbeheer zoals dat [ Appellante ] in het vooruitzicht was gesteld. Op dit punt overweegt het hof reeds nu het volgende.
3.16 [ Appellante ] heeft op de door haar ondertekende bijlage 2 bij de beheersovereenkomst aangegeven te kiezen voor én het “Future Optie” model, met een risico circa twee keer zo groot als de index, én het “Aandeel Optie-model”. Uit de thans voorhanden gedingstukken valt niet op te maken hoe het beheer gevoerd moet worden indien de twee modellen tegelijkertijd toepasselijk zijn, en dus evenmin of het daadwerkelijk gevoerde beheer al dan niet heeft voldaan aan de parameters van die twee modellen, dan wel één ervan.
3.17 Kennelijk wenst NNEK in dit verband ingang te doen vinden (door in de memorie van antwoord, paragraaf 5.3, eerste alinea, te verwijzen naar de daarbij gevoegde productie A2, randnummer 31) dat [ Appellante ]s keuze voor beheer volgens de beide modellen meebrengt dat er in feite sprake was van “vrije hand beheer”. Het hof kan NNEK hierin niet volgen. NNEK heeft [ Appellante ] vermogensbeheer volgens bepaalde strategieën aangeboden. Na aanvaarding van dat aanbod stond het NNEK niet vrij naar eigen inzicht van de voorgespiegelde beheersmodellen af te wijken. Het hof laat overigens daar dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat de door [ Appellante ] gemaakte keuze een “vrije hand beheer” impliceerde, binnen de grenzen van de derde grief de vraag te beantwoorden zou blijven of de door NNEK uitgevoerde transacties, gelet op de daardoor ontstane samenstelling van de portefeuille en de daarmee geleden verliezen, en mede gelet op de aan [ Appellante ] in rekening gebrachte kosten, in overeenstemming zijn met hetgeen van een redelijk bekwaam, redelijk handelend vermogensbeheerder kan worden verlangd.
3.18 De deskundigenberichten die partijen bij hun wederzijdse memories hebben gevoegd geven het hof onvoldoende duidelijkheid over de vraag of het gevoerde beheer is gebleven binnen de grenzen van het Future Optie-model en het Aandeel Optie-model, in de verhouding waarin die modellen gelijktijdig toegepast hadden moeten worden. [ Appellante ] heeft een rapport van [ X ] in het geding gebracht waarin de stelling wordt betrokken dat het vermogensbeheer volgens de door NNEK genoemde modellen overeenkomt met de wijze waarop een hedgefonds belegt. Daarom wordt het door NNEK gevoerde beheer in dit rapport beoordeeld door het resultaat te vergelijken met de prestaties van een dergelijk fonds. NNEK heeft deze beoordelingswijze bestreden, maar niet nader uiteengezet hoe de door haar uitgevoerde transacties passen in de door [ Appellante ] gekozen modellen.
3.19 Het hof kondigt reeds nu aan dat het, indien NNEK slaagt in haar hiervoor, onder 3.14, genoemde bewijs, een comparitie van partijen zal gelasten alvorens over verdere bewijslevering te beslissen. Daarbij zal het hof met name van partijen willen vernemen of zij overeenstemming kunnen bereiken over de benoeming van (een) deskundige(n) en de grondslagen waarop die, binnen de grenzen van de derde grief, kan (kunnen) onderzoeken of het door NNEK gevoerde beheer in overeenstemming is geweest met de door [ Appellante ] gekozen modellen.
3.20 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. Beslissing
Het hof:
laat NNEK toe tot tegenbewijs als onder 3.14 in samenhang met 3.13 vermeld;
bepaalt dat getuigen zullen worden gehoord door het lid van deze kamer mr. J. Wortel, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, die daartoe op vrijdag 2 december 2011 te 13.30 uur zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam;
bepaalt dat partijen tot twee weken na de uitspraakdatum van dit arrest schriftelijk aan het enquêtebureau van de griffie van dit hof kunnen meedelen dat zij of de getuigen verhinderd zijn op het zojuist genoemde tijdstip te verschijnen, onder opgave van de verhinderdagen van beide partijen en de getuigen in de daaropvolgende drie maanden, in welk geval met inachtneming van die verhinderdagen een nieuw tijdstip voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, J. Wortel en C.T. Barbas en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 september 2011.