GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
mr. Willebrordus Theodorus VAN DIJK,
kantoorhoudende te Spijkenisse,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Top Clean B.V.,
APPELLANT,
advocaat: mr. W.Th. van Dijk te Spijkenisse,
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. F.M.J. Verstijlen te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna respectievelijk de curator en ABN AMRO genoemd.
Bij dagvaarding van 3 juni 2010 is de curator in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 10 maart 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 370547/HAZA 07-1426 gewezen tussen hem als eiser en ABN AMRO als gedaagde.
De curator heeft van grieven gediend en daarbij zijn eis verminderd, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog — naar blijkt uit de appeldagvaarding: uitvoerbaar bij voorraad — de eis van de curator zoals in hoger beroep verminderd zal toewijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van het in deze zaak te wijzen arrest.
Daarop heeft ABN AMRO geantwoord en bewijs aangeboden, met conclu¬sie, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met — uitvoerbaar bij voorraad — veroordeling van de curator in de kosten van het geding in hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
De curator heeft twee grieven voorge¬steld en toegelicht. Voor de inhoud daarvan wordt verwezen naar de desbetreffende memorie.
De rechtbank heeft in het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 9 januari 2008, hierna “het tussenvonnis”, onder 2, 2.1 tot en met 2.8, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Over de juistheid van de door de rechtbank vast¬gestelde feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4.1 Op 18 januari 2005 is Top Clean B.V., hierna “Top Clean”, in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van de curator als zodanig. Ruim drie jaar eerder, op 22 november 2001, heeft [ X ], hierna “[ X ]”, ten laste van Top Clean conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO tot zekerheid voor het verhaal van een geldvordering op Top Clean die [ X ] stelt te hebben. Naar blijkt uit een brief van 27 december 2001 van ABN AMRO aan de deurwaarder die het beslag heeft gelegd, had Top Clean destijds tegoeden bij ABN AMRO met een gezamenlijk beloop van € 168.462,82. Het derdenbeslag is op (de vorderingen van Top Clean op ABN AMRO uit hoofde van) deze tegoeden komen te rusten. In weerwil van het beslag heeft ABN AMRO in opdracht van Top Clean betalingen gedaan aan anderen, waardoor de beslagen tegoeden dienovereenkomstig zijn verminderd.
4.2 Op 3 maart 2005 heeft de curator ABN AMRO gesommeerd alle tegoeden van Top Clean die zij naar aanleiding van eerder gelegde derdenbeslagen onder zich had of behoorde te hebben, over te maken naar de door de curator geopende boedelrekening. Bijna twee jaar later, op 20 februari 2007, heeft ABN AMRO een bedrag van € 23.575,73 naar die rekening overgemaakt. Op het desbetreffende tegoed van Top Clean was, naast het door [ X ] gelegde beslag, op 8 december 2004 door een ander dan [ X ] executoriaal derdenbeslag gelegd. ABN AMRO heeft geen verdere bedragen naar de boedelrekening overgemaakt. De curator heeft de beweerde vordering van [ X ] op Top Clean geplaatst op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen bedoeld in artikel 112 Fw voor een bedrag van € 112.850,42. In het faillissement heeft (nog) geen verificatievergadering plaatsgevonden waarin die vordering is behandeld.
4.3 [ X ] heeft gesteld een vordering uit onrechtmatige daad te hebben op ABN AMRO, omdat ABN AMRO in strijd met haar wettelijke verplichting de door hem beslagen tegoeden niet onder zich heeft gehouden maar Top Clean daarover heeft laten beschikken (en in haar opdracht betalingen heeft gedaan aan anderen), als gevolg waarvan de tegoeden op de faillissementsdatum niet of niet geheel meer beschikbaar waren voor het verhaal van de vordering van [ X ] op Top Clean. Bij akte van 23 juni 2006 heeft [ X ] zijn zojuist bedoelde vordering op ABN AMRO overgedragen aan de curator. Bij brief van 20 september 2006 heeft de curator deze overdracht aan ABN AMRO medegedeeld.
4.4 In het licht van de hierboven weergegeven, tussen partijen vaststaande feiten vordert de curator, kort gezegd en na vermindering van zijn eis bij de memorie van grieven, primair de veroordeling van ABN AMRO tot betaling aan hem van € 112.850,42, welk bedrag overeenkomt met dat van de beweerde vordering van [ X ] op Top Clean, en subsidiair de veroordeling van ABN AMRO tot betaling aan de curator van het bedrag waarvoor de vordering van [ X ] op Top Clean in het faillissement zal worden geverifieerd, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2005. De primaire en subsidiaire vorderingen berusten allereerst op de stelling dat het faillissement van Top Clean een verplichting voor ABN AMRO meebrengt om de onder 4.1 bedoelde tegoeden van Top Clean aan de curator te betalen, ongeacht de na het door [ X ] gelegde beslag ten laste daarvan gedane betalingen. Voorts stelt de curator dat ABN AMRO tegenover [ X ] onrechtmatig heeft gehandeld door het doen van die betalingen en uit dien hoofde gehouden is tot schadevergoeding en dat hij, de curator, als gevolg van de onder 4.3 beschreven overdracht bevoegd is de desbetreffende vordering van [ X ] geldend te maken.
4.5 In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank beide stellingen verworpen, waarbij zij wat betreft de eerste hierboven weergegeven stelling is teruggekomen van haar aanvankelijke oordeel daarover in het tussenvonnis. De vorderingen van de curator zoals in eerste aanleg luidend, die strekten tot betaling van de onder 4.1 bedoelde tegoeden tot hun gezamenlijke beloop van
€ 168.462,82, althans betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag, zijn afgewezen, behoudens voor zover ABN AMRO is veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over het onder 4.2 genoemde bedrag van € 23.575,73 vanaf 9 maart 2005. Met grief 1 betoogt de curator andermaal dat ABN AMRO verplicht is de onder 4.1 bedoelde tegoeden aan hem te betalen, in ieder geval tot het beloop van de vordering van [ X ] op Top Clean, met grief 2 betoogt hij opnieuw dat ABN AMRO schadeplichtig is uit onrechtmatige daad. Het hof overweegt over een en ander als volgt.
4.6 Niet in geschil is dat het tegoed van Top Clean bij ABN AMRO op de faillissementsdatum (niet meer dan)
€ 23.575,73 beliep en dat ABN AMRO dit bedrag naar de boedelrekening heeft overgemaakt. Naar volgt uit artikel 33 Fw zijn als gevolg van de faillietverklaring alle voor de datum daarvan ten laste van Top Clean gelegde beslagen, dus ook de onder 4.1 bedoelde beslagen, vervallen. De beslagen tegoeden van Top Clean bij ABN AMRO zijn in het faillissement gevallen, zodat de curator betaling daarvan aan hem kan vorderen, echter uitsluitend tot het bedrag van die tegoeden op de faillissements¬datum. Voor zover de beslagen tegoeden voor deze datum zijn verminderd door de betalingen die (na de beslaglegging door [ X ]) ten laste daarvan zijn gedaan, hebben die tegoeden opgehouden een vermogens¬bestanddeel van Top Clean te zijn en behoorden zij op de faillissementsdatum dus niet meer tot het vermogen van Top Clean. In zoverre mist artikel 33 Fw toepassing en kan de curator geen betaling daarvan door ABN AMRO vorderen.
4.7 De ten laste van de beslagen tegoeden gedane betalingen hebben tot gevolg gehad dat de vorderingen van Top Clean op ABN AMRO uit hoofde van die tegoeden dien¬overeenkomstig zijn verminderd, zodat uitsluitend deze verminderde vorderingen (als vermogensbestanddeel van Top Clean) in het faillissement zijn gevallen en de curator alleen hiervan betaling kan vorderen. Dit wordt niet anders doordat ABN AMRO, in opdracht van Top Clean, in weerwil van het beslag (dat haar verplichtte de tegoeden onder zich te houden) betalingen heeft gedaan. Nu zoals gezegd niet in geschil is dat het tegoed van Top Clean bij ABN AMRO op de faillissementsdatum € 23.575,73 beliep en ABN AMRO dit bedrag naar de boedelrekening heeft overgemaakt, is de vordering van de curator, behoudens de door de rechtbank toegewezen rente, reeds geheel voldaan. De curator kan geen verder vorderingsrecht ontlenen aan het bepaalde in artikel 475h Rv in verbinding met artikel 720 Rv. Daaruit volgt slechts dat de in weerwil van het beslag gedane betalingen niet tegen de beslaglegger, [ X ], kunnen worden ingeroepen, niet dat de curator een vordering op ABN AMRO toekomt tot een hoger bedrag dan het tegoed van Top Clean op de datum van haar faillietverklaring. Het voorgaande brengt mee dat grief 1 faalt.
4.8 Voor het antwoord op de vraag of de curator de onder 4.3 bedoelde, aan hem overgedragen vordering van [ X ] op ABN AMRO geldend kan maken, is bepalend of ABN AMRO tegenover [ X ] schadeplichtig is uit onrechtmatige daad wegens de betalingen die zij in weerwil van het door [ X ] gelegde beslag heeft gedaan aan anderen. De vordering stoelt immers op de stelling dat ABN AMRO tegenover [ X ] gehouden is tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad. Dit laatste is niet het geval. Op de eerste plaats volgt uit het bepaalde in artikel 475h Rv in verbinding met artikel 720 Rv dat [ X ], als de vordering op Top Clean tot zekerheid voor het verhaal waarvan hij conservatoir derdenbeslag heeft doen leggen onder ABN AMRO gegrond is, geen schade heeft geleden door de betalingen die in weerwil van het beslag zijn gedaan. Die betalingen kunnen niet tegen hem worden ingeroepen, zodat hij zijn vordering zal kunnen verhalen op ABN AMRO als waren zij niet gedaan; [ X ] zal het beslag op deze wijze tegenover ABN AMRO kunnen vervolgen. Dit geldt ongeacht het faillissement, nu het verhaal geen betrekking heeft op een vermogensbestanddeel van Top Clean (waarvan de tegoeden immers met het bedrag van de betalingen zijn verminderd). Op de tweede plaats verdient – ten overvloede – overweging dat niet vaststaat dat de (door ABN AMRO bestreden) vordering ter zake waarvan [ X ] het beslag heeft doen leggen daadwerkelijk bestaat, zodat ook hierom niet kan worden gezegd dat hij schade heeft geleden als gevolg van het handelen van ABN AMRO tot vergoeding waarvan ABN AMRO is gehouden. Van een (in kracht van gewijsde gegaan) vonnis waarbij de beweerde vordering van [ X ] op Top Clean is toegewezen is immers niet gebleken en zij is evenmin in het faillissement van Top Clean geverifieerd (waarmee haar plaatsing op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen niet kan worden gelijkgesteld, nu van de voorlopige erkenning kan worden teruggekomen en de vordering in de verificatievergadering nog kan worden betwist). Het voorgaande brengt mee dat ook grief 2 faalt.
4.9 De curator kan evenmin worden gevolgd in zijn betoog in de memorie van grieven dat de rechtsgronden waarop zijn vorderingen steunen, op grond van artikel 25 Rv ambtshalve moeten worden aangevuld (door thans het hof) teneinde aldus tot toewijzing van de primaire of de subsidiaire vordering te geraken. Voor zover de curator hiermee bedoelt te stellen dat een van beide vorderingen (in ieder geval) op de grondslag van het bepaalde in artikel 475h Rv in verbinding met artikel 720 Rv toewijsbaar is, miskent hij dat een op deze wetsbepalingen gestoeld vorderings- respectievelijk verhaalsrecht alleen toekomt aan de beslaglegger, [ X ], en deze heeft dat recht niet overgedragen aan de curator: de onder 4.3 genoemde akte van 23 juni 2006 spreekt immers uitsluitend van (de overdracht van) een vordering uit onrechtmatige daad. De curator heeft in zijn toelichting op de grieven nagelaten aan te voeren op welke andere, hierboven niet reeds besproken gronden zijn vorderingen toewijsbaar zijn, zoals op zijn weg had gelegen, terwijl uit het onder 4.6 tot en met 4.8 overwogene volgt dat de door hem wel aangevoerde gronden noch de primaire, noch de subsidiaire vordering kunnen dragen.
4.10 De arresten van de Hoge Raad waarop de curator zich (mede) beroept, nopen ten slotte niet tot andere oordelen dan hierboven gegeven en behoeven geen afzonderlijke bespreking.
Het hierboven overwogene leidt tot de slotsom dat beide grieven tevergeefs zijn voorgesteld, dat de verminderde eis van de curator moet worden afgewezen en dat het vonnis waarvan beroep, bij gebreke van een grond voor vernietiging, moet worden bekrachtigd. Het hof zal aldus beslissen.
De curator zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af de eis van de curator zoals in hoger beroep verminderd;
verwijst de curator in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van ABN AMRO gevallen, op € 4.650,- aan verschotten en op € 2.632,- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M Cortenraad, J. Wortel en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitge¬sproken op dinsdag 13 september 2011 door de rolraadsheer.