parketnummer: 23-003023-10
datum uitspraak: 13 oktober 2011
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 juni 2010 in de strafzaak onder de parketnummers 15-740467-09 en 15-700763-07 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
adres: [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Veenhuizen, gevangenis Bankenbosch BB te Veenhuizen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 19 mei 2010, 14 juni 2010 en 15 juni 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 28 april 2011 en 11 oktober 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 mei 2009 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen (met kracht) met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hartstreek en/of elders in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De feiten
Op 22 mei 2009 zijn [betrokkene] en [slachtoffer] 's avonds op bezoek gegaan bij de verdachte in zijn woning aan de [adres] in IJmuiden. In die woning is een vechtpartij ontstaan,waarbij [slachtoffer] dermate ernstig gewond is geraakt door het mes van de verdachte dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden.
De waarheid omtrent de exacte toedracht hiervan valt niet met zekerheid vast te stellen. De verdachte en [betrokkene] hebben verklaard wat er volgens hen in die woning is gebeurd, maar hun verklaringen lopen op wezenlijke onderdelen uiteen. Andere getuigen zijn er niet.
De AG heeft bepleit dat van de verklaring van [betrokkene] dient te worden uitgegaan, mede omdat deze zou aansluiten bij andere bewijsmiddelen. De raadsvrouw heeft bepleit uit te gaan van de verklaring van de verdachte, die volgens haar in de door de AG genoemde bewijsmiddelen eveneens bevestiging vindt.
De eerste vraag die het hof moet beantwoorden is welke lezing van het gebeurde voor de juiste moet worden gehouden. Daarbij speelt een rol dat de verdachte vanaf het begin gedetailleerd, geloofwaardig en consistent heeft verklaard. Zijn verklaringen komen op de belangrijkste onderdelen overeen met de door hem gehouden zeer gedetailleerde videoreconstructie en vinden in grote lijnen steun in de aangetroffen bloedsporen en meer in het algemeen met de situatie zoals deze in de woning werd aangetroffen.
De verklaringen van [betrokkene] zijn daarentegen vaag, oppervlakkig en algemeen, en op onderdelen niet consistent. Een voorbeeld hiervan is dat [betrokkene] bij de politie heeft verklaard dat hij, aangekomen bij de woning van de verdachte, [slachtoffer] heeft gevraagd om buiten te blijven staan, terwijl de vriendin van [slachtoffer] - [getuige]- bij de politie heeft verklaard dat [betrokkene] juist graag wilde dat hij mee ging naar binnen en dus tegen (een in eerste instantie onwillige) [slachtoffer] heeft gezegd dat hij met hem mee moest lopen naar het huis van de verdachte. Daarnaast heeft hij in zijn verhoren verklaard dat in de woonkamer van de verdachte slechts 'duw- en trekwerk' zou hebben plaatsgevonden, terwijl hij - vlak na het incident - volgens zowel zijn vader als zijn vriendin zou hebben gezegd dat [slachtoffer] de verdachte een klap had gegeven.
Hij kan zich nauwelijks enig detail herinneren. Bovendien heeft [betrokkene] verklaard dat hij de woning is uitgevlucht zodra hij had gezien dat de verdachte een mes had gepakt, dus hij kan over de feitelijke toedracht van het steken met het mes niet verklaren. Hij heeft er bovendien geen verklaring voor gegeven hoe er bloed van de verdachte op zijn shirt is beland. Verder laat hij zijn eigen aandeel in het incident onbesproken, terwijl hij degene was die geld van de verdachte kwam opeisen en niet gebleken is dat de voor de verdachte onbekende [slachtoffer] daarbij enig belang had.
Het voorgaande brengt mee dat het hof bij het vaststellen van de feiten zal uitgaan van de verklaring van de verdachte en niet van de verklaring van [betrokkene].
Het hof stelt voorop dat uit de stukken van het dossier en de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting niet onomstotelijk kan worden vastgesteld of de fatale steekverwonding is toegebracht in de keuken, meteen nadat de verdachte het mes ter hand had genomen, of kort daarop in de woonkamer. Bij de beoordeling van de bewijsvragen en de bespreking van verweren zal dan ook met beide mogelijkheden rekening worden gehouden.
Vrijspraak van moord
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet ten laste gelegde moord, omdat geen sprake was van handelen met voorbedachte raad. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer], ook niet in voorwaardelijke zin.
Voorbedachte raad
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft nadat hij was aangevallen, terwijl hij op de voet werd gevolgd en aan zijn shirt werd getrokken door [slachtoffer], in de keuken een op het aanrecht liggend mes gepakt, dit terwijl hij zich omdraaide voor zich gehouden en het slachtoffer [slachtoffer] geraakt. De verdachte heeft derhalve gehandeld in een ogenblikkelijke opwelling (zich te verdedigen). Gelet op het voorgaande en op de zeer korte tijdspanne tussen de aanval van de belagers in de woonkamer en het onmiddellijk daarop gevolgde pakken van het mes door de verdachte in de keuken acht het hof niet aannemelijk dat de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van het gebruiken van het mes na te denken en zich daarvan rekenschap van te geven, zodat niet bewezen kan worden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Na bovengenoemd steekincident in de keuken heeft de verdachte een moment gewacht en is vervolgens met het mes in zijn hand de woonkamer ingelopen om te kijken of zijn belagers zich nog in zijn woning bevonden. Het hof overweegt dat ook bij de tweede confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] geen sprake is van voorbedachte raad bij de verdachte nu niet aannemelijk is geworden dat hij de intentie heeft gehad het slachtoffer te steken en evenmin aannemelijk is geworden dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden en in de geschetste korte tijdspanne gelegenheid heeft gehad tot bedaard nadenken over de mogelijkheid dat één van de belagers niettemin door het door de verdachte vastgehouden mes dodelijk geraakt zou kunnen worden. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van moord.
Opzet
Het hof is van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. De verdachte heeft zich immers door bovengenoemd handelen - namelijk door zich om te draaien in de richting van de hem nazittende [slachtoffer] met een groot scherp mes in de hand, alsmede door het lopen in de woning met het mes terwijl zich in die woning mogelijk nog één of meer belagers bevonden - willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans en tevens bewust die aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer met het mes dodelijk zou kunnen verwonden. Hierbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen de plaats waar hij het slachtoffer heeft geraakt, namelijk in de hartstreek. Dit brengt met zich mee dat naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het dodelijk treffen van het slachtoffer. Dat de fatale steekverwonding niet zozeer is toegebracht door een expliciete steekbeweging van de verdachte, maar door de combinatie van het voor zich houden van een groot en scherp met door de verdachte enerzijds en de eigen snelheid van het slachtoffer in de richting van dat mes, staat niet in de weg aan bewezenverklaring van steken door de verdachte. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht de ten laste gelegde doodslag bewezen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 mei 2009 te IJmuiden, gemeente Velsen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met een mes in de hartstreek gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte
De raadvrouw van de verdachte heeft het verweer gevoerd dat de verdachte uit noodweer dan wel noodweerexces heeft gehandeld en dat de verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Noodweer
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een succesvol beroep op noodweer is ten eerste vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf
In het onderhavige geval was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. De verdachte is op 22 mei 2009 in zijn eigen woning totaal onverwachts geconfronteerd met twee agressieve personen, [slachtoffer] en [betrokkene]. De mannen waren onder invloed van middelen en kwamen de verdachte in opgefokte toestand bezoeken om 75 a 100 euro dan wel een hoeveelheid weed voor [betrokkene] te incasseren. Het bezoek liep al snel uit op fysiek geweld. Terwijl de aandacht van de verdachte was gericht op zijn gesprek met [betrokkene] kreeg hij onverhoeds een harde klap tegen zijn hoofd van [slachtoffer] waardoor hij zijn evenwicht dreigde te verliezen. Vervolgens werd hij door [betrokkene] en [slachtoffer] besprongen, aangevallen en geslagen. Hij nam een stekende, brandende pijn in zijn been waar, die naar later is gebleken werd veroorzaakt door twee door [betrokkene] en/of [slachtoffer] toegebrachte steekverwondingen. Hierop probeerde de verdachte te vluchten vanuit de woonkamer naar de keuken, op de voet gevolgd door zijn belagers. In de keuken pakte hij in een reflex een mes van het aanrecht en hield dit mes voor zich. [slachtoffer], die in zijn achtervolging vlak achter de verdachte was aangelopen en hem daarbij aan zijn shirt vast had, werd in zijn borst geraakt door het mes. Hierop verliet [slachtoffer] de keuken. De verdachte wachtte nog een moment in de keuken en ging daarop controleren of de indringers verdwenen waren en derhalve of aan de noodweersituatie een einde was gekomen. Dit bleek niet het geval, zo bleek vlak daarna dat belager [slachtoffer] nog steeds in de woning aanwezig was en vervolgens op de verdachte kwam afgestormd, waarna een worsteling bij de deur van de woonkamer en een tweede confrontatie met het mes is gevolgd. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte het mes anders dan ter verdediging heeft gehanteerd of een actieve steekbeweging heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden aannemelijk is geworden dat er gedurende de aanval op de verdachte, het steekincident in de keuken, en de daarop volgende worsteling in de woonkamer een noodweersituatie is geweest, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Vervolgens rijst de vraag of het handelen van de verdachte heeft voldaan aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, ofwel of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding en of niet in plaats van de gekozen wijze van verdediging een andere uitweg had kunnen worden gevonden.
Subsidiariteit
[slachtoffer] volgde de verdachte op de voet op zijn vlucht naar de keuken en de verdachte was zich daarvan bewust omdat hij bemerkte dat hij aan zijn shirt werd getrokken. [slachtoffer] was dus vlak voor het steekincident dicht bij hem in de buurt. De verdachte veronderstelde dat beide belagers hem achterna zaten. Van hem kon in deze omstandigheden niet gevergd worden dat hij zou trachten de keukendeur, waarvan hij overigens meende dat deze op slot was, te openen, aangezien hij bij die handeling met zijn rug naar zijn mogelijke belagers zou komen te staan. De verdachte kon derhalve niet op simpele wijze en zonder gevaar voor zichzelf een ander alternatief dan de verdediging kiezen. Daarbij speelt eveneens een rol de hectiek van de situatie, de reeds getoonde agressie van het slachtoffer en [betrokkene] en het feit dat de aanranding plaatsvond in de eigen woning van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is er voldaan aan het vereiste van subsidiariteit nu er in dit geval geen sprake was van een gemakkelijke, verstandige en evidente vluchtmogelijkheid, zodat van de verdachte in deze noodweersituatie niet kon worden gevergd dat hij zich daaraan had kunnen en dienen te onttrekken.
Proportionaliteit
De verdachte heeft het mes in eerste instantie gepakt nadat hij was aangevallen door de twee mannen. Gelet op de ernst van de aanranding - te weten de harde klappen, onder meer op zijn hoofd, en de brandende pijn in zijn been - en de dreigende situatie veroorzaakt door de twee agressieve, onder invloed van middelen zijnde mannen in verdachtes eigen woning, acht het hof in geval van de eerste confrontatie met het slachtoffer in de keuken het gebruik van het op het aanrecht voorhanden zijnde mes als verdedigingsmiddel proportioneel. Voor wat betreft de tweede confrontatie - het contact en de worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer in de woonkamer, nadat het slachtoffer uit de slaapkamer op verdachte af was komen stormen - acht het hof het hanteren van het mes als verdedigingsmiddel eveneens proportioneel. De verdachte heeft het mes slechts voor zich gehouden teneinde zijn belager van zich af te houden. De verdachte heeft het mes gehanteerd om ermee te dreigen zonder een stekende beweging te maken. Hiervoor vindt het hof een aanwijzing in het feit dat het steekkanaal in de borst van het slachtoffer van een, in verhouding tot de lengte van het zeer scherpe en gepunte lemmet van het gehanteerde mes (ca. 24 cm), relatief geringe diepte is (circa 11-12 cm). Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, staat het gebruik van een mes door de verdachte als verdedigingsmiddel in dit geval niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
Het hof is dan ook van oordeel dat eveneens is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.
Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan de bespreking van het door de raadsvrouw gestelde noodweerexces.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich diende te verdedigen. Het gebruik van het mes gaat naar het oordeel van het hof gezien de genoemde bovenomstandigheden de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet te buiten. De verdachte is derhalve niet strafbaar voor het bewezen verklaarde feit en hij dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Benadeelde partijen [benadeelde partijen]
De benadeelde partij [benadeelde partijen] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.435,30. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.435,30 (te vermeerden met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 1.624,30, inhoudende de oorspronkelijke vordering met aftrek van de door de kinderen van het slachtoffer [slachtoffer] betaalde kosten, zoals volgt uit de akte van cessie van 7 april 2011.
De benadeelde partijen [benadeelde partijen], zijnde de minderjarige kinderen van het slachtoffer [slachtoffer], vertegenwoordigd door de wettelijk vertegenwoordigster [benadeelde partijen], hebben zich in hoger beroep (middels de akte van cessie) gevoegd voor het bedrag van € 8.811,00. Dit bedrag houdt in de door de kinderen gedragen kosten van de uitvaart voor het slachtoffer, hun vader, [slachtoffer].
Nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 21 december 2007 in de zaak met parketnummer 15-700763-07 heeft de politierechter te Haarlem de verdachte - onder meer - veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Het hof zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van bovengenoemde voorwaardelijke gevangenisstraf, nu tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg (van 19 mei 2010) is gebleken dat deze vordering reeds ten uitvoer is gelegd.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat de benadeelde partijen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. W.M.C. Tilleman en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van mr. A. Wilkens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 oktober 2011.
Mr. P.H.M. Kuster is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.