ECLI:NL:GHAMS:2011:BU2086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.082.150/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke maatregel tegen gerechtsdeurwaarder wegens belangenconflict bij dagvaarding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. De zaak betreft een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder die op 13 januari 2010 een dagvaarding heeft uitgebracht namens de maatschap waartoe hij behoort, in een geschil met de besloten vennootschap C. Engel Vastgoed Rotterdam B.V. De klacht was ingediend omdat de gerechtsdeurwaarder volgens de klager in strijd met de Gerechtsdeurwaarderswet had gehandeld door een dagvaarding uit te brengen ten behoeve van zichzelf, wat in strijd is met artikel 3 Gdw. De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders had eerder de klacht ongegrond verklaard, maar het hof oordeelde anders. Het hof stelde vast dat de betekening door de gerechtsdeurwaarder in wezen een dagvaarding ten behoeve van zichzelf was, wat in strijd is met de wet. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de kamer en legde de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op, met de waarschuwing dat bij herhaling zwaardere sancties overwogen kunnen worden. Het hof benadrukte dat een gerechtsdeurwaarder geen enkel belang mag hebben bij het laten betekenen van een dagvaarding, om de ambtelijke onpartijdigheid te waarborgen. De uitspraak is van belang voor de tuchtrechtelijke normen waaraan gerechtsdeurwaarders zich dienen te houden, en het hof heeft hiermee een duidelijke lijn getrokken in de interpretatie van de wet.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 18 oktober 2011 in de zaak onder nummer 200.082.150/ 01 GDW van:
[de gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
APPELLANT,
t e g e n
DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP MET BEPERKTE AANSPRAKELIJKHEID C. ENGEL VASTGOED ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rijnsbergen,
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: J.C. Engel.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 11 februari 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder “de kamer”, van 28 december 2010, waarbij het verzet van geïntimeerde, verder “de B.V.”, gegrond is verklaard, de beschikking van 3 augustus 2010 van de voorzitter van de kamer is vernietigd en de klacht van de B.V. tegen de gerechtsdeurwaarder gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan hem is opgelegd de maatregel van berisping met aanzegging dat indien andermaal door hem een van de in artikel 34 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet, verder Gdw, bedoelde handelingen of verzuimen worden gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.
1.2. Van de zijde van de B.V. is op 28 maart 2011 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 juli 2011. De gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd, mede aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De gemachtigde van de B.V. is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
3.1. De maatschap waartoe de gerechtsdeurwaarder behoort heeft op 13 januari 2010 de BV gedagvaard voor de kantonrechter te Breda in verband met een niet betaalde factuur voor verrichte diensten ten bedrage van € 64,08. Als eiseres trad op de maatschap [X] en de dagvaarding was betekend door de gerechtsdeurwaarder. De vordering van de maatschap is bij vonnis van 27 januari 2010 door de kantonrechter toegewezen.
3.2. De B.V. is tegen dit vonnis bij de kantonrechter in verzet gekomen en heeft aangevoerd dat de uitgebrachte dagvaarding nietig zou zijn omdat de gerechtsdeurwaarder die voor zijn eigen maatschap heeft uitgebracht. Voorts zou niet de B.V. maar de firma [O] de factuur moeten betalen. De maatschap heeft zich op het standpunt gesteld dat de inleidende dagvaarding wel degelijk rechtsgeldig was uitgebracht. Bij vonnis van 21 april 2010 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de betekening door de gerechtsdeurwaarder van de inleidende dagvaarding niet in strijd was met de wet, zodat de inleidende dagvaarding niet nietig was en het verzet van de B.V. ook overigens ongegrond verklaard.
4. Het standpunt van de B.V.
4.1. De B.V. verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij op 13 januari 2010 een dagvaarding heeft uitgebracht waarin de eisende partij (de maatschap [X] Gerechtsdeurwaarders) stelt een bedrag van € 64,08 van de B.V. te vorderen te hebben, terwijl dit geen vordering op de B.V. betrof maar op een andere onderneming (de firma [O]).
4.2. De B.V. verwijt de gerechtsdeurwaarder daarnaast dat hij de door hem uitgebrachte dagvaarding heeft betekend voor een vordering van de maatschap [X] Gerechtsdeurwaarders. Nu de gerechtsdeurwaarder zelf deel uitmaakt van deze maatschap heeft hij deze dagvaarding – middellijk – voor zichzelf uitgebracht en deze handelwijze is in strijd met artikel 3 Gdw en mitsdien tuchtrechtelijk laakbaar.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder stelt dat de B.V. als opdrachtgeefster zelf aansprakelijk is voor de betaling van de factuur, nu de werkzaamheden op haar verzoek zijn uitgevoerd. Het feit dat de factuur op verzoek van de B.V. op naam van een andere onderneming is gesteld, verandert daaraan niets.
5.2. Het is niet in strijd met de Gerechtsdeurwaarderswet dat de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding heeft betekend, hetgeen ook door de kantonrechter te Breda is bevestigd. De gerechtsdeurwaarder heeft de dagvaarding namelijk niet betekend namens zichzelf, maar namens de maatschap [X] Gerechtsdeurwaarders. Het betreft hier dus geen ambtshandeling die hij ten behoeve van of tegen zichzelf heeft uitgevoerd. Deze handelwijze van de gerechtsdeurwaarder is niet in strijd met enige tuchtrechtelijke norm.
6. De beoordeling
6.1. Met betrekking tot de hiervoor onder 4.1. en 4.2. weergegeven klachtonderdelen oordeelt het hof als volgt.
6.2. Het eerste klachtonderdeel zoals weergegeven hiervoor onder 4.1. is ongegrond. Ook als zou moeten worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet de juiste (rechts-)persoon heeft gedagvaard – welke vraag niet ter beoordeling staat van de tuchtrechter maar van de civiele rechter – dan nog rechtvaardigt die enkele juridische fout niet het oordeel dat door de gerechtsdeurwaarder ook tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. Hetgeen de BV daarnaast heeft gesteld is onvoldoende voor het oordeel dat zijn handelen tuchtrechtelijk laakbaar was.
6.3. De gerechtsdeurwaarder heeft zich tegen het tweede klachtonderdeel, zoals hiervoor weergegeven onder 4.2. verweerd met de stelling dat hij dagvaardingen kan uitbrengen ten behoeve van de maatschap waarvan hij deel uitmaakt, omdat hij aldus geen dagvaarding uitbrengt ten behoeve van zichzelf, wat is verboden in in het tweede lid van artikel 3 Gdw, en een maatschap ook geen rechtspersoon is als waarvan sprake is in het derde lid van artikel 3 Gdw. Dit verweer wordt echter door het hof verworpen.
Artikel 3 Gdw – voor zover hier van belang – luidt:
“Lid 2
De gerechtsdeurwaarder is niet bevoegd tot het verrichten van ambtshandelingen ten behoeve van of gericht tegen:
a. zichzelf (…);
b. (…).
Lid 3
De gerechtsdeurwaarder is niet bevoegd tot het verrichten van ambtshandelingen ten behoeve van of gericht tegen:
a. (…);
b. Een rechtspersoon waarvan hij weet of had behoren te weten dat een van de personen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, (…) daarin een meerderheid van de aandelen bezit of de functie van directeur vervult.
Lid 4
Ambtshandelingen verricht in strijd met het tweede of derde lid, zijn nietig.
6.4. Indien ten behoeve of ten laste van een maatschap een dagvaarding wordt uitgebracht, wordt deze dagvaarding in wezen door of tegen de gezamenlijke vennoten uitgebracht, zie ook Hoge Raad 5 november 1976, LJN AB7103 ([ ]). De betekening door de gerechtsdeurwaarder van de dagvaarding ten behoeve van de maatschap [X] Gerechtsdeurwaarders houdt mitsdien de betekening in van een dagvaarding ten behoeve van zichzelf, hetgeen in strijd is met zowel de tekst als de strekking van artikel 3 Gdw. De strekking van artikel 3 Gdw is immers dat een gerechtsdeurwaarder geen enkel belang dient te hebben bij het (al dan niet) laten betekenen van een dagvaarding.
6.5. Daarnaast is deze betekening door de gerechtsdeurwaarder in strijd met de artikelen 1 en 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders; het betaamt een goed gerechtsdeurwaarder niet om dagvaardingen uit te brengen in een procedure waarbij hij zelf – ook maar enig – belang heeft. Dat kan immers zijn ambtelijke onpartijdigheid in gevaar brengen. Het tweede klachtonderdeel is derhalve terecht voorgesteld.
6.6. Anders dan de kamer, oordeelt het hof dat kan worden volstaan met het opleggen van de maatregel van berisping. Daarbij heeft het hof ten gunste van de gerechtsdeurwaarder laten meewegen dat – naar het hof op grond van de verklaring van de gerechtsdeurwaarder aanneemt – er in de praktijk kennelijk meer deurwaarderskantoren zijn die deze handelwijze bezigen en er in de praktijk enigszins verschillend wordt gedacht over de toelaatbaarheid daarvan. Dat doet niets af aan de tuchtrechtelijke laakbaarheid, maar kennelijk moet deze uitspraak vooreerst ook mede dienen om de norm scherp te stellen. In toekomstige gevallen zal mogelijk een zwaardere maatregel worden opgelegd.
6.7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.8. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer waar het betreft de opgelegde maatregel;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- bekrachtigt de beslissing van de kamer voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, J.C.W. Rang en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 oktober 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4
Beslissing van 28 december 2010 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 620.2010 ingesteld door:
[ ] B.V.,
gevestigd te [ ],
klaagster,
gemachtigde: [ ],
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van 3 augustus 2010 (zaaknummer 305.2010) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen beklaagde ingediende klacht. Bij brief van 17 augustus 2010 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden. Op 26 augustus 2010 heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 december 2010. Klaagster, bij haar gemachtigde, en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 28 december 2010.
2. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster samengevat aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft wel degelijk tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. De gerechtsdeurwaarder heeft opzettelijk de verkeerde persoon aangesproken tot betaling van zijn onbetaald gebleven vordering en hij heeft de dagvaarding namens de maatschap waarvan hijzelf deel uitmaakt betekend. Hij heeft daarmee wel in strijd gehandeld met artikel 3 lid 2 sub a van de Beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.
3. De ontvankelijkheid van het verzet.
Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.
4. De inleidende klacht
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder kort samengevat dat deze op 13 januari 2010 een door hem uitgebrachte dagvaarding heeft betekend voor een vordering van de maatschap voor verrichte ambtshandelingen waartoe de gerechtsdeurwaarder zelf behoort (namelijk de maatschap naar burgerlijk recht [ ], [ ] en [ ] gerechtsdeurwaarders gevestigd te [ ]) terwijl het geen vordering op klaagster betrof maar op een andere onderneming.
5. De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1. De gerechtsdeurwaarder heeft in verzet aangevoerd dat hij een rechtgeldige dagvaarding heeft uitgebracht en heeft daarbij verwezen naar zijn verweer tegen de klacht. Daarbij heeft hij een beroep gedaan op de beslissing van de kantonrechter op het door klaagster ingestelde verzet. De kantonrechter was van oordeel dat wel degelijk een rechtgeldige dagvaarding was uitgebracht en klaagster op opdrachtgeefster zelf aansprakelijk blijft voor de betaling van de factuur nu de werkzaamheden op haar verzoek zijn uitgevoerd. Dat de factuur op verzoek van klaagster op naam van de andere onderneming is gesteld doet daaraan niet af, aldus de kantonrechter. De kantonrechter was het volgens de gerechtsdeurwaarder dus eens met het door de maatschap ingenomen standpunt in haar conclusie van antwoord in oppositie waarin zij heeft gesteld dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met artikel 3 lid 3 sub b. De dagvaarding is immers niet betekend ten behoeve van een rechtspersoon maar ten behoeve van de maatschap bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder binnen die maatschap niet alleen de zeggenschap en is hij evenmin directeur.
6.2 De Kamer deelt dit standpunt van de gerechtsdeurwaarder niet. De Kamer acht het verzet gegrond en de klacht eveneens. De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd gehandeld met de regel dat een gerechtsdeurwaarder niet voor zichzelf of voor de vennootschap waarvan hijzelf deel uitmaakt mag handelen. Daarvan is hier sprake geweest. Dit beginsel is uitgewerkt in artikel 3, lid 2 sub a van de Gerechtsdeurwaarderswet en verder in artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders. Dit is dus een andere maatstaf dan die door de kantonrechter is gehanteerd bij diens beslissing. Die heeft alleen geoordeeld dat de dagvaarding rechtsgeldig was uitgebracht.
6.3 Of al dan niet de juiste rechtspersoon is gedagvaard staat niet ter beoordeling van de Kamer maar van de burgerlijke rechter.
6.4 Gelet op de ernst van het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder te maken valt acht de Kamer na te noemen maatregel geëigend.
6.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt de beslissing van de voorzitter;
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op met de aanzegging dat indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen worden gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.
Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. C.W. Inden en mr. J.J.L. Boudewijn (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.