ECLI:NL:GHAMS:2011:BU2083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.078.988/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder over passieve incassohouding en communicatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een tuchtrechtelijke klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht was ingediend door een klager die zich benadeeld voelde door de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, die volgens hem te passief was in het incasseren van een vordering. De klager had na de betekening van een vonnis op 27 januari 2004 pas op 17 februari 2010 weer iets van de gerechtsdeurwaarder vernomen, wat leidde tot een aanzienlijke renteopbouw. De klager stelde ook dat de gerechtsdeurwaarder niet had gereageerd op zijn verzoek om een rentestop en op een brief van 12 maart 2010 waarin hij zijn adresgegevens had verstrekt.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met tuchtrechtelijke normen. Het hof concludeerde dat de gerechtsdeurwaarder, ondanks de lange periode van inactiviteit, aannemelijk had gemaakt dat hij tevergeefs had geprobeerd de vordering te incasseren. De gerechtsdeurwaarder had geen verzoek om een rentestop ontvangen en had wel degelijk gereageerd op de brief van klager van 12 maart 2010. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders en verklaarde de klacht ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van actieve communicatie en het tijdig incasseren van vorderingen door gerechtsdeurwaarders, maar bevestigt ook dat niet elke vertraging in de incasso automatisch leidt tot tuchtrechtelijke aansprakelijkheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 18 oktober 2011 in de zaak onder nummer 200.078.988/01 GDW van:
[de gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. A. Engels,
t e g e n
[klager],
wonende te [ ],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 15 december 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 23 november 2010, waarbij de kamer het verzet van geïntimeerde, verder klager, tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 3 augustus 2010 gegrond heeft verklaard en de door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht gedeeltelijk gegrond heeft verklaard. De kamer heeft voor het gegronde deel van de klacht afgezien van het opleggen van een maatregel.
1.2. Van de zijde van klager is op 25 januari 2011 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Op 20 juni 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder nog een akte overlegging producties aan het hof doen toekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 juli 2011. De gerechtsdeurwaarder is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Beiden hebben het woord gevoerd. Klager heeft bij brief van 18 juni 2011 (ter griffie van het hof ontvangen op 28 juni 2011) het hof laten weten niet ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder allereerst dat deze hem na de betekening van het vonnis van 27 januari 2004 pas op 17 februari 2010 heeft aangeschreven. Al die tijd heeft hij niets van de gerechtsdeurwaarder vernomen. Door deze passieve houding van de gerechtsdeurwaarder is de vordering – vooral vanwege de rente – opgelopen.
4.2. Voorts acht klager het laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op zijn brief van 12 maart 2010, waarin klager de gerechtsdeurwaarder gegevens heeft opgestuurd omtrent zijn woonadressen.
4.3. Tot slot verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij nooit heeft gereageerd op het verzoek van klager om een rentestop.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder betwist de stellingen van klager en verweert zich als volgt.
5.2. Het lang stilliggen van de incasso is grotendeels te wijten aan klager zelf. Na betekening van het vonnis in 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder meer malen getracht in contact te treden met klager dan wel met de ouders van klager. Klager veranderde echter steeds van verblijfplaats en was dus moeilijk traceerbaar. Ook bleek hij geen inkomstenbron te hebben. Toen de gerechtsdeurwaarder geen mogelijkheden zag de vordering te incasseren heeft hij op verzoek van zijn opdrachtgever de zaak uiteindelijk in oktober 2006 gesloten. De gerechtsdeurwaarder heeft klager hiervan niet in kennis kunnen stellen aangezien op dat moment het adres van klager in onderzoek stond. De gerechtsdeurwaarder heeft de zaak pas weer in behandeling genomen nadat zijn opdrachtgever hem deze in februari 2010 opnieuw ter incasso aanbood. In die tussenliggende periode heeft de gerechtsdeurwaarder de zaak niet in behandeling gehad. Van een passief handelen in deze is dus geen sprake, aldus de gerechtsdeurwaarder.
5.3. Op de brief van klager van 12 maart 2010 is wel degelijk gereageerd. Ten bewijze hiervan heeft de gerechtsdeurwaarder – als productie 1 bij zijn verzoekschrift in hoger beroep – een brief van 15 maart 2010 overgelegd, gericht aan klager, waarin de gerechtsdeurwaarder refereert aan de brief van 12 maart 2010. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder ter terechtzitting in hoger beroep verklaard ook in die periode telefonisch contact te hebben gehad met (de vader van) klager.
5.4. Een verzoek om een rentestop heeft de gerechtsdeurwaarder nooit van klager ontvangen.
6. De beoordeling
6.1. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn eerste grief betoogd dat hij niet (op de juiste wijze) is opgeroepen voor de behandeling door de kamer. Deze grief behoeft geen nadere bespreking, nu deze door de gerechtsdeurwaarder gestelde tekortkoming – zo al juist – tengevolge van de mondelinge behandeling in hoger beroep is hersteld.
6.2. Het hof is anders dan de kamer van oordeel dat de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder niet in strijd is met enige tuchtrechtelijke norm. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep acht het hof het aannemelijk geworden dat de gerechtsdeurwaarder vanaf het moment van betekening van het vonnis van 27 januari 2004 tot het sluiten van het dossier op 24 oktober 2006 tevergeefs heeft getracht de vordering te incasseren. Blijkens het door de gerechtsdeurwaarder overgelegde overzicht van de GBA – productie 2 bij beroepschrift – heeft klager vanaf 10 mei 2004 tot aan 11 mei 2006 ingeschreven gestaan op, naar het hof begrijpt, het toenmalige adres van zijn moeder en stiefvader. Klager stelt weliswaar altijd gewoond te hebben op de adressen waar hij stond ingeschreven, maar dit strookt niet met hetgeen de (stief)ouders van klager verklaren in hun brief aan de gerechtsdeurwaarder van 24 augustus 2005 – door de gerechtsdeurwaarder bij brief van 20 juni 2011 overgelegd – namelijk dat klager langere tijd bij zijn biologische vader heeft gewoond en feitelijk dus niet bij hen. Bovendien wijzen zij de gerechtsdeurwaarder er in die brief op dat klager “geen bezittingen heeft”. Genoemd overzicht van de GBA toont ook dat het adres van klager vanaf 11 mei 2006 in onderzoek stond. Gelet op een en ander kan niet worden gezegd dat de gerechtsdeurwaarder zich te passief heeft opgesteld. Daar komt nog bij dat de gerechtsdeurwaarder de zaak in de periode tussen 24 oktober 2006 en februari 2010 niet meer in behandeling had, zodat het tijdsverloop in die periode niet onder zijn verantwoordelijkheid viel.
6.3. Evenmin is het verwijt terecht dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op de brief van klager van 12 maart 2010. In zijn brief van 15 maart 2010 aan klager – overgelegd door klager als productie 1 bij zijn klaagschrift – refereert de gerechtsdeurwaarder aan het schrijven van klager van 12 maart 2010. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting in hoger beroep verklaard in diezelfde periode over onder meer de kwestie van de adressen nog telefonisch te hebben gesproken met de vader van klager, hetgeen door klager niet is weersproken, terwijl uit diens verweerschrift in hoger beroep in ieder geval blijkt dat zijn vader telefonisch contact heeft gehad met de gerechtsdeurwaarder. Ook waar het betreft dit onderdeel acht het hof de klacht derhalve niet gegrond.
6.4. Het hof is voorts van oordeel dat ook het klachtonderdeel betreffende het niet reageren op het verzoek van klager om een rentestop geen doel treft. Klager heeft zijn stelling dienaangaande onvoldoende onderbouwd. Noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de gerechtsdeurwaarder een dergelijk verzoek heeft bereikt.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6. Nu het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende,
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, J.C.W. Rang en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 oktober 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4
Beslissing van 23 november 2010 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 605.2010 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van 3 augustus 2010 (zaaknummer 297.2010) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagde ingediende klacht.
Bij brief van 11 augustus 2010 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.
Op 14 augustus 2010 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2010. Klager is verschenen. De gerechtsdeurwaarder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 23 november 2010.
2. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. De drie stellingen van de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer tegen de klacht zijn niet juist en evenmin onderbouwd. Het is in de eerste plaats niet juist dat de lange looptijd van de zaak voor een groot deel verband hield met omstandigheden aan de zijde van klager zelf. De voorzitter is ten onrechte van het verweer van de gerechtsdeurwaarder uitgegaan. Voorts heeft de voorzitter niets overwogen over de klacht dat door de gerechtsdeurwaarder niet is ingegaan op het verzoek een deel van de vordering te laten vallen. De opdrachtgever heeft klager verwezen naar de gerechtsdeurwaarder en de gerechtsdeurwaarder heeft te kennen gegeven dat hierover alleen een beslissing door de opdrachtgever kan worden genomen. Volgens klager wordt hij van het kastje naar de muur gestuurd.
3. De ontvankelijkheid van het verzet.
Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.
4. De inleidende klacht
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat dat hij na de betekening van een vonnis van 27 januari 2004 door de gerechtsdeurwaarder pas op 17 februari 2010 is aangeschreven. Door toedoen van de gerechtsdeurwaarder is de vordering, in het bijzonder de rente, opgelopen.
5. De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 De voorzitter is in zijn beslissing niet ingegaan op het onderdeel van de klacht dat de gerechtsdeurwaarder een te passieve houding heeft ingenomen nadat klager na de brief van 17 februari 2010 contact heeft opgenomen. Klager heeft in de klacht onder meer gesteld dat hij aan de gerechtsdeurwaarder een brief heeft gestuurd met gegevens van de Belastingdienst met zijn adressen waar hij in de tussenliggende periode heeft gewoond. Op die brief is door de gerechtsdeurwaarder niet gereageerd. De voorzitter is hier in zijn beslissing niet op ingegaan. De Kamer acht het verzet dan ook gegrond.
6.2 Volgens klager was hij wel degelijk bereikbaar voor de gerechtsdeurwaarder. Hij heeft altijd gewoond op de adressen waar hij ingeschreven stond. Alleen gedurende de periode van 20 juni 2006 tot 26 januari 2007 is klager, zonder dat hij daarvan op de hoogte is gesteld, uitgeschreven geweest, omdat zijn adres in onderzoek was. Klager woonde bij zijn ouders in [ ], daarna in [ ] en vervolgens in [ ]. Zijn adres was dus gedurende nagenoeg de gehele periode voor de gerechtsdeurwaarder te achterhalen. Aan de gerechtsdeurwaarder is een rentestop gevraagd op welk verzoek niet is gereageerd. De gerechtsdeurwaarder heeft dit niet weersproken. Geoordeeld wordt dat van de gerechtsdeurwaarder, nu de vordering is opgelopen door het lang stilliggen van de incasso terwijl het adres van klager gedurende een groot deel van die periode gewoon te achterhalen was geweest, mogen worden verwacht dat hij een actievere rol op zich had genomen bij het doorgeleiden van het verzoek om een rentestop aan de opdrachtgever. De Kamer acht de klacht daarom gegrond.
6.3 Voor het overige heeft het onderzoek in verzet naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt.
6.4 De Kamer ziet gelet op de geringe ernst van de gedraging, geen aanleiding om voor het gegronde deel van de klacht een maatregel op te leggen.
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt de beslissing van de voorzitter;
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;
- ziet voor het gegronde deel van de klacht van het opleggen van een maatregel af.
Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. H.M. Patijn en M.J.-M.L. Baudoin (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.