GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[APPELLANTE SUB 1],
gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
2. [APPELLANT SUB 2]
wonend te [woonplaats], gemeente [S.],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. D.Th.J van der Klei te ‘s-Gravenhage,
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats], gemeente [H.],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.V.C. Constandse te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd, tenzij naar hen individueel wordt verwezen als [appellante sub 1], respectievelijk [appellant sub 2]. De geïntimeerde wordt hierna aangeduid als [geïntimeerde].
1.2. Bij dagvaarding van 7 oktober 2009, gevolgd door herstelexploiten van 25 november 2009 en 30 november 2009, zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 390212/CV EXPL 08-8032 gewezen tussen [appellante sub 1] als gedaagde, alsmede [appellant sub 2]als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie, en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en uitgesproken op 8 juli 2009.
1.3. [appellant sub 2] heeft bij memorie tien grieven geformuleerd en toegelicht, producties overgelegd, alsmede bewijs aangeboden, met conclusie, samengevat, dat het hof (i) het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en (ii) alsnog de in eerste aanleg ingestelde vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met (iii) veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
1.4. [geïntimeerde] heeft bij memorie geantwoord, producties overgelegd en bewijs aangeboden, met conclu¬sie, kort gezegd, primair dat het hof [appellanten] niet ontvankelijk zal verklaren in hun hoger beroep en - naar het hof leest: subsidiair - het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van – naar het hof begrijpt – het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
1.5. Voorts heeft [appellant sub 2] een akte genomen met een bewijsaanbod, alsmede een aanbod tot het leveren van tegenbewijs. [geïntimeerde] heeft hierop gereageerd, eveneens bij akte.
1.6. Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
Voor de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memorie.
3.1.1. [geïntimeerde] heeft betoogd dat [appellanten] niet ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Daartoe heeft [geïntimeerde] gesteld dat [appellanten] de termijn van hoger beroep als bedoeld in artikel 339 lid 1 Rv hebben overschreden. Ter motivering van haar stellingen heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [appellanten] (i) de dagvaarding van 7 oktober 2009 niet hebben aangebracht tegen 24 november 2009, de aangezegde rechtsdag, (ii) het herstelexploit van 25 november 2009 is betekend ná drie maanden het vonnis waarvan beroep, (iii) dit – eerste – herstelexploit niet is aangebracht op de aangezegde zittingsdag van 8 december 2009, (iv) het eerste herstelexploit is ingetrokken bij – tweede – herstelexploit van 30 november 2009 tegen de zittingsdag van 19 januari 2010 en (v) het – tweede – herstelexploit te laat is uitgebracht, omdat het na afloop van de beroepstermijn is uitgebracht.
3.1.2. Het hof stelt voorop dat een processueel verzuim in een dagvaarding, waarmee een hoger beroep wordt ingeleid, mag worden hersteld met een herstelxploit dat binnen veertien dagen na de in de dagvaarding vermelde roldatum wordt uitgebracht (artikel 125 lid 4 Rv).
3.1.3. Het eerste herstelexploit van 25 november 2009 heeft om deze reden geen gevolg en kan niet als herstelexploit gelden. Het tweede herstelexploit is uitgebracht op 30 november 2009, derhalve binnen veertien dagen na de oorspronkelijk bij appeldagvaarding van 7 oktober 2009 aangezegde rechtsdag van 24 november 2009. Het tweede herstelexploit is een geldig herstelexploit. Dat bij het uitbrengen van het tweede herstelexploit meer dan drie maande zijn verstreken, is rechtens niet relevant.
3.1.4. Het hof verwerpt het beroep op de niet ontvankelijkheid van de beide appellanten.
3.2. Hoewel [appellante sub 1] op geldige wijze hoger beroep heeft ingesteld, zijn namens haar geen grieven voorgedragen. Deze appellante is derhalve niet ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.1.1. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten” een aantal feiten vastgesteld. [appellant sub 2] heeft grief I gericht tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter.
4.1.2. [appellant sub 2] heeft betwist dat de bedrijfsruimte werd verhuurd vanaf 1 september 2006. Volgens [appellant sub 2] heeft [appellante sub 1] de loods al sinds 1999 gehuurd. [geïntimeerde] heeft dit niet betwist, zodat ook het hof ervan zal uitgaan dat de huurovereenkomst sedert 1999 bestond. In zoverre slaagt grief I. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.
4.1.3. Voor het overige heeft de [appellant sub 2] de feiten, zoals de kantonrechter heeft vastgesteld, niet gemotiveerd betwist. Het hof zal dan ook van die feiten uitgaan.
4.1.4. Voorzover [appellant sub 2] in het kader van grief I heeft aangevoerd dat de kantonrechter niet alle feiten heeft vastgesteld, zal het hof hieronder daarop ingaan, voorzover noodzakelijk voor de beslissing. De kantonrechter was overigens niet gehouden meer feiten vast te stellen dan voor zijn beslissing noodzakelijk. In zoverre is grief I tevergeefs voorgesteld.
4.2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist, respectievelijk op grond van de onweersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
4.2.2. Sinds 1999 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 1] verhuurd de loods, plaatselijk bekend [adres], [gemeente] - hierna: de loods. De schriftelijke huurovereenkomst, die dateert van 25 juli 2006 en als ingangsdatum 1 september 2006 heeft, bevat onder meer de volgende bepalingen:
"1.2.
Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als: opslag en overslag van diverse goederen welke door het transportbedrijf worden verwerkt.
1.3.
Het is huurder niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven dan omschreven in 1.2. 2.1
Van deze overeenkomst maken deel uit de 'ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW' (...). Huurder en verhuurder hebben een exemplaar van de algemene bepalingen ontvangen.
3.1.
Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 1 jaar, ingaande op 1 september 2006 En lopende tot en met 31 augustus 2007.
3.2.
Na het verstrijken van de in 3.1. genoemde periode wordt deze overeenkomst voortgezet voor een aansluitende periode van 1 jaar, derhalve tot en met 31 augustus 2008."
4.2.3. De in de huurovereenkomst vermelde algemene bepalingen bevatten onder meer het volgende:
"7. Indien huurder zich, na door verhuurder behoorlijk in gebreke te zijn gesteld, niet houdt aan de in de huurovereenkomst en de in deze algemene bepalingen opgenomen voorschriften, verbeurt huurder aan verhuurder, voor zover geen specifieke boete is overeengekomen, een direct opeisbare boete van € 250,00 per dag voor elke dag dat huurder in verzuim is. Het vorenstaande laat onverlet het recht van verhuurder op volledige schadevergoeding, voor zover de geleden schade de verbeurde boete overtreft.
8.1 Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder is het huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan, ofwel de huurrechten geheel of gedeeltelijk aan derden over te dragen of in te brengen in een personenvennootschap of rechtspersoon.
8.2 Ingeval huurder handelt in strijd met bovenstaande bepaling, verbeurt huurder aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan tweemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding van de huurovereenkomst, alsmede schadevergoeding te vorderen.
17.1 In alle gevallen waarin verhuurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, zowel in als buiten rechte - met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechterlijke beslissing door verhuurder te betalen proceskosten - aan verhuurder te voldoen.
De gemaakte kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het gebruikelijke tarief dat door gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd.
17.2 Huurder is in verzuim door het enkele verloop van een bepaalde termijn. "
4.2.4. Bij brief van 28 maart 2007 heeft Christiaan Logistiek Transport B.V., ondertekend door [appellant sub 2], aan Stichting Rextrop te 's-Gravenhage onder meer geschreven:
"Na aanleiding van ons gesprek heeft u aangegeven een stuk opslag bij ons te huren op [adres], [gemeente] (...)
De huur van de opslag gaat in op 2-4-2007."
4.2.5. Bij brief van 26 juni 2007 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 1]. onder meer geschreven:
"Desgevraagd heeft U mij meerdere malen meegedeeld dat U (..) bedrijfsruimte in onderhuur heeft gegeven. Dit is mij ook door diverse personen bevestigd die zeiden werkzaam te zijn voor de nieuwe huurder.
Telkenmale heb ik hiertegen geprotesteerd en U erop gewezen dat dit alleen mogelijk is met toestemming van de verhuurder.
Voor de beoordeling of die toestemming al dan niet verleend kan worden dien ik, als verhuurder, op zijn minst te weten wie die onderhuurder is en kennis te maken met hem. U heeft steeds geweigerd mij zijn naam te noemen en een kennismaking heeft U tot op heden niet kunnen of willen regelen.. Rest mij niets anders dan bij dezen een beroep te doen op artikel 8.1 en 8.2 van de (..) algemene bepalingen.(...).”
4.2.6. Bij brief van 17 juli 2007 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 1] onder meer geschreven:
"Verwijzend naar mijn bovengenoemde brief moet ik tot mijn spijt constateren dat U nog steeds geen opening van zaken heeft gegeven aangaande de verhuur van bovengenoemd bedrijfspand aan derden hetgeen is geschied zonder mijn toestemming en medeweten.(...)
Ik verzoek U dringend binnen 10 dagen na heden aan mijn verzoek te voldoen daar ik anders genoodzaakt ben artikel 8.1 en 8.2 van de algemene bepalingen in werking te stellen vanaf begin april 2007.”
4.2.7. Per e-mailbericht van 4 december 2007 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 1] onder meer geschreven:
“Aangezien u zich van mijn (…) brieven (…) van respectievelijk 26 juni 2007 en 17 juli 2007 niets heeft aangetrokken en het voorval van gisteren namiddag waarbij mij werd meegedeeld dat ik geen donder te maken heb met wat er in de loods gebeurt heeft mij doen besluiten deze zaak in handen te geven van mijn advocaat.
Hoewel ik meerdere malen verzocht heb om een afspraak teneinde mij hiervan op de hoogte te stellen is mij dat steeds geweigerd.
Er wordt gewerkt met gesloten deuren en als er geklopt wordt doet men niet open. Dat wekt op zijn minst de indruk dat er dingen gebeuren die het daglicht niet kunnen verdragen (...).”
4.2.8. Op 21 december 2007 hebben politie en brandweer de loods opengebroken, nadat uit de bedrijfsruimte rookontwikkeling was waargenomen, en in de loods een hennepplantage ontdekt. Bij brief van 31 december 2007 heeft Stichting Rextrop aan Christiaan Logistiek Transport BV onder meer geschreven:
"Door omstandigheden van imponderabiliatieve aard kunnen wij ons niet meer permitteren voortgang te geven aan onze verplichtingen voortspruitend uit onderwerpelijke huurovereenkomst. Bijgevolg zien wij ons dan ook genoodzaakt om deze te beëindigen per 02 januari 2008 (…).”
4.2.9. [appellante sub 1] heeft de loods ontruimd. [geïntimeerde] heeft de loods aan een derde verhuurd met ingang van 1 oktober 2008. [appellante sub 1] heeft de huur verschuldigd over de maanden januari 2008 tot en met augustus 2008 niet voldaan.
4.2.10. In opdracht van [geïntimeerde] heeft [T.] Expertises B.V. (hierna: [T.]) op 30 juli 2008 een onderzoek ingesteld naar de gesteldheid van de loods nadat [appellante sub 1] deze had verlaten. [T] heeft van het onderzoek op 12 augustus 2008 een rapport opgesteld met als bevindingen en conclusies:
“Omschrijving van de schade
Buitenterrein
• De bestrating is op diverse plekken door olie verontreinigd.
• De afvoergoot welke achter het hek heeft gelegen is weggehaald.
• Het hekwerk van de entreepoort is door een aanrijdingschade beschadigd.
Loods
• De voor en de zijgevel hebben aanrijdingschade opgelopen.
• De betontegelvloer is zwaar beschadigd. Op de tegels zitten put-vormige beschadigingen en op een deel van de tegels zit een olie vervuiling.
• De muren zijn deels, ondanks dat ze schoon gemaakt zijn, vervuild door roet, reparatie plekken, slecht aangebracht sauswerk etc.
• Het dakbeschot is ter plaatse van de laatste twee stramienen door schimmel aangetast. Deze schimmel is ontstaan door de warmte en hoge luchtvochtigheid welke in dit deel van de loods heeft geheerst ten behoeve van de teelt van cannabis. Deze aangetaste beplating zal dan ook moeten worden vervangen.
• In de ventilatie luiken zijn gaten gezaagd. Deze dienen vervangen te worden.
• De elektrische installatie is op een aantal punten niet conform de NEN 1010 uitgebreid. Deze zal weer in zijn oude staat dienen te worden teruggebracht.
• Hang en sluitwerk dient te worden nagekeken. Er is een nieuw slot ingebracht.
Omvang van de schade
(…)
Totaal exclusief B.T.W. € 25.790,67 (…).”
4.2.11. [T] heeft voor haar werkzaamheden € 642,60 aan [geïntimeerde] in rekening gebracht, welk bedrag [geïntimeerde] heeft voldaan.
5.1. [geïntimeerde] heeft na wijziging van eis gevorderd, samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van (i) € 11.683,59 ten titel van huurachterstand en schadevergoeding, met de wettelijke rente vanaf elke vervaldag van de maandelijkse termijnen, (ii) verbeurde boetes op grond van artikel 7 huurovereenkomst, in totaal € 68.500,00, en ex artikel 8 huurovereenkomst, in totaal € 18.514,00, met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2008, (iii) € 31.674,49 wegens kosten van herstel van schade aan de loods, kosten van leegstand en het opruimen van verontreiniging, (iv) buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.432,00, inclusief omzetbelasting, (v) kosten van het geding, de door [geïntimeerde] eventueel te organiseren gedwongen ontruiming daaronder begrepen.
5.2. [geïntimeerde] heeft aan haar vordering op [appellant sub 2] ten grondslag gelegd, samengevat, dat deze in zijn hoedanigheid van bestuurder heeft bewerkstelligd dat [appellante sub 1] haar contractuele verplichtingen niet is nagekomen.
5.3. [appellant sub 2] heeft in reconventie gevorderd, kortweg, de opheffing van door [geïntimeerde] op zijn woonhuis gelegde beslagen, alsmede veroordeling in de kosten.
5.4. Voorzover thans van belang heeft de kantonrechter in conventie [appellant sub 2] en [appellante sub 1] hoofdelijk veroordeeld, samengevat, aan [geïntimeerde] schadevergoeding ten bedrage van € 43.233,45 met rente en kosten te betalen, uitvoerbaar bij voorraad. De kantonrechter heeft in reconventie de vordering van [appellant sub 2] afgewezen. Tegen deze oordelen en de eraan ten grondslag liggende overwegingen komt [appellant sub 2] op.
5.5. Grief II strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte de vordering van [geïntimeerde] heeft weergegeven op de wijze als weergegeven in rechtsoverweging 1 tot en met 4 van het bestreden vonnis. [appellant sub 2] heeft evenwel nagelaten met voldoende duidelijkheid aan te geven op welke punten de weergave van de vordering door [geïntimeerde] onjuist zou zijn weergegeven. De tweede grief faalt.
5.6.1. Met grief III komt [appellant sub 2] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het [geïntimeerde] vrij stond haar eis te vermeerderen, respectievelijk de gronden van haar vordering aan te vullen.
5.6.2. Bij behandeling van deze grief bestaat geen belang, reeds omdat het [geïntimeerde] vrij zou hebben gestaan haar eis in hoger beroep te wijzigen en de gronden van de vordering aan te vullen.
5.7.1. Grief IV en grief V richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter onder 5 tot en met 16 van het vonnis waarvan beroep, waarin de kantonrechter een oordeel heeft gegeven over de vorderingen van [geïntimeerde] gebaseerd op huurachterstand van [appellante sub 1], alsmede rente over de bedragen van achterstand, respectievelijk op contractuele boetes die [appellante sub 1] heeft verbeurd. Enkel [appellante sub 1] is door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de desbetreffende boetes.
5.7.2. Er bestaat daarom aan de zijde van [appellant sub 2] geen belang bij behandeling van grief IV en grief V.
5.8.1. Het hof ziet aanleiding vervolgens grief VIII te behandelen. Deze grief strekt ten betoge dat de kantonrechter onder 23 tot en met 26 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft overwogen dat [appellant sub 2] ten opzichte van [geïntimeerde] aansprakelijk is voor handelen van [appellante sub 1] in verband met, kort gezegd, de onderverhuur en de daarop volgende exploitatie en ontmanteling van de wietkwekerij.
5.8.2. In gevolge het arrest HR 6 oktober 1990, NJ 1990, 286 (Beklamel) kunnen functionarissen van rechtspersonen op grond van een eigen onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor door de rechtspersoon onbetaald gelaten schulden uit rechtshandelingen. Deze persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder treedt alleen in indien de bestuurder bij het namens de rechtspersoon aangaan van de schuld al weet, of redelijkerwijs behoort te begrijpen, dat de rechtspersoon niet of niet binnen een redelijke termijn aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen en geen verhaal zal bieden voor de voorzienbare schade die de schuldeiser ten gevolge van die wanprestatie zal leiden.
5.8.3. Voorzover [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant sub 2] jegens haar aansprakelijk is op grond van de hiervoor weergegeven norm, faalt dit betoog. [geïntimeerde] heeft niet voldoende gemotiveerd gesteld dat [appellante sub 1] ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst met haar en/of met de onderhuurder in een situatie verkeerde dat het aannemelijk was dat zij niet op redelijke termijn aan haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst zou kunnen voldoen, laat staan dat is gebleken dat de financiële situatie van [appellante sub 1] voor [appellant sub 2] een belemmering had moeten zijn de bedoelde huurovereenkomsten te sluiten. De enkele omstandigheid dat op 31 mei 2006 aan (onder meer) [appellante sub 1] een bedrijfskrediet in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 is verstrekt, is daarvoor niet voldoende.
5.8.4. [geïntimeerde] is voorts van mening dat [appellant sub 2] persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van het feit dat [appellante sub 1] het gehuurde onderverhuurde en de onderhuurder in het gehuurde een wietkwekerij exploiteerde. Zij voert aan dat de huurovereenkomst elke onderhuur zonder haar uitdrukkelijke voorafgaande toestemming verbiedt en dat [appellant sub 2] moet hebben geweten van het bestaan van de wietkwekerij, mede gelet op de merkwaardige gang van zaken.
5.8.5. Het hof stelt voorop dat [appellant sub 2] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is jegens [geïntimeerde] indien [appellant sub 2] handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.8.6. Hieromtrent overweegt het hof als volgt. Indien kan worden aangenomen dat tussen [geïntimeerde] en [appellante sub 1] de algemene voorwaarden gelden, staat vast dat onderverhuur slechts is toegelaten indien [geïntimeerde] voorafgaand schriftelijke toestemming heeft gegeven. Vast staat dat [geïntimeerde] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven en dat [appellante sub 1] niet voorafgaand aan het sluiten van de onderhuurovereenkomst toestemming heeft gevraagd. Immers, ook in de (door [geïntimeerde] bestreden) visie van [geïntimeerde] is dat pas in augustus/september 2007 gebeurd. [appellante sub 1] heeft derhalve in strijd met artikel 8.1 van de algemene voorwaarden gehandeld. Dit gegeven sluit overigens niet uit dat, zoals [appellant sub 2] stelt, maar [geïntimeerde] bestrijdt, [geïntimeerde] op een later moment heeft ingestemd met de onderhuur. [appellant sub 2] heeft op dit punt bewijs aangeboden.
5.8.7. Vast staat voorts dat het exploiteren van een wietkwekerij in strijd is met het bepaalde in de artikelen 1.2 en 1.3 van de huurovereenkomst. Het gehuurde mocht alleen worden gebruikt voor opslag en overslag van goederen die door het transportbedrijf van [appellante sub 1] worden verwerkt. [geïntimeerde] stelt dat [appellant sub 2] persoonlijk ervan op de hoogte was dat de onderhuurder een wietkwekerij exploiteerde, althans dat hij ernstig nalatig is geweest in het houden van toezicht op de activiteiten van de onderhuurder. [geïntimeerde] wijst in dat verband op de overdracht van nutsvoorzieningen aan de onderhuurder, de weigering door gebruikers van de loods haar toegang tot de loods te verschaffen wanneer zij polshoogte wilde nemen. [geïntimeerde] stelt voorts dat [appellant sub 2] haar had verboden nog eens aan te kloppen op de deur van de loods en haar geen opening van zaken wilde geven over hetgeen er in de loods plaatsvond. Dit laatste wordt ondersteund door de hiervoor geciteerde brieven van [geïntimeerde] van 26 juni 2007 en 17 juli 2007.
5.8.8. Zou komen vast te staan dat [appellante sub 1] het gehuurde in strijd met de algemene bepalingen zonder toestemming van [geïntimeerde] heeft onderverhuurd en ervan op de hoogte was dat de onderhuurder hierin een wietkwekerij expoiteerde, dan kan dit grond zijn voor persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant sub 2]. Indien [appellant sub 2] niet op de hoogte was van het bestaan van de wietkwekerij, dan is het mogelijk dat hem niettemin een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt omdat hij – ondanks klachten van [geïntimeerde] – niet in voldoende mate toezicht heeft gehouden.
5.8.9. Gelet op het feit dat [appellant sub 2] in de huurovereenkomst heeft getekend voor de ontvangst van de algemene voorwaarden, kan tot op tegenbewijs worden aangenomen dat hij een exemplaar van de algemene voorwaarden heeft ontvangen. [appellant sub 2] heeft terzake tegenbewijs aangeboden. Bovendien ligt het op de weg van [appellant sub 2] te bewijzen dat – zoals hij stelt - [geïntimeerde] in augustus/september 2007 alsnog toestemming heeft gegeven voor de onderhuur. Ook op dit punt heeft [appellant sub 2] bewijs aangeboden. Tot slot is het hof van oordeel dat uit de door [geïntimeerde] geschetste gang van zaken in 2007 rondom de gehuurde, voorshands kan worden afgeleid dat [appellant sub 2] op de hoogte was van de wietkwekerij althans onvoldoende toezicht heeft gehouden op de activiteiten van de onderhuurder. [appellant sub 2] zal op dat punt tegenbewijs kunnen leveren.
5.8.10. [appellant sub 2] heeft voorts de omvang van de schade bestreden. [geïntimeerde] heeft deze schade onderbouwd door te verwijzen naar het rapport van [T]. [appellant sub 2] merkt echter terecht op dat in dat rapport geen onderscheid wordt gemaakt tussen schade veroorzaakt door illegale onderverhuur en exploitatie van een wietkwekerij – waarvoor [appellant sub 2] mogelijk persoonlijk aansprakelijk is – en andere schade die is opgetreden gedurende de periode dat [appellante sub 1] het gehuurde gebruikte. Voor die laatste schade is [appellant sub 2] niet persoonlijk aansprakelijk.
5.8.11. Alvorens over te gaan tot bewijslevering zoals hiervoor onder 5.8.9 overwogen, zal het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen de omvang van haar schade nader toe te lichten, zoveel mogelijk aan de hand van bescheiden. Daarbij verzoekt het hof [geïntimeerde] in te gaan op het bedrag van € 43.233,45, dat als schadevergoeding door de kantonrechter is toegewezen. Het is het hof niet geheel duidelijk hoe dat bedrag zich verhoudt tot de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding van € 31.674,49 vermeerderd met de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 1.432,-.
5.8.12. Nadat [geïntimeerde] de omvang van de schade heeft toegelicht, zal [appellant sub 2] in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren. Voorts kan hij nader ingaan op de vraag op welke wijze hij het hiervoor omschreven bewijs wil bijbrengen. Gelet op de nog nodige processuele verrichtingen, geeft het hof partijen in overweging om – nadat [geïntimeerde] haar vordering heeft toegelicht en onderbouwd - met elkaar in overleg te gaan over een minnelijke regeling.
5.9.1. Grief VI strekt ten betoge dat de overwegingen van de kantonrechter onder 17 tot en met 22 van het aangevallen vonnis aangaande de schade, die is aangericht aan de loods van [geïntimeerde], onjuist zijn.
5.9.2. Ter toelichting op zijn zesde grief heeft [appellant sub 2] naar voren gebracht dat, samengevat, in de schade-opstelling van de partijdeskundige [T], waarop [geïntimeerde] zich heeft gebaseerd, zich posten bevinden die veroorzaakt zijn door normale slijtage aan de loods die jaren lang overeenkomstig de bestemming in gebruik is geweest. Verder heeft [appellant sub 2] de opstelling door [T] van de schade, die is veroorzaakt door de wietkwekerij, gemotiveerd betwist.
5.9.3. [geïntimeerde] heeft zich ter vaststelling van haar schade onder meer beroepen op de verklaring van een andere partijdeskundige, [P.], de makelaar die haar heeft bijgestaan ter gelegenheid van het sluiten van de huurovereenkomst met [appellante sub 1] Zij heeft verder gesteld, onderbouwd met bescheiden, dat zij kosten heeft moeten maken voor reparaties die nodig zijn om de loods te kunnen verhuren.
5.9.4. Naar het oordeel van het hof bestaat inderdaad onduidelijkheid over de schade, alsmede de omvang van de schade, die is veroorzaakt door aanwezigheid èn de ontmanteling van de wietkwekerij. Verder is het voor het hof niet duidelijk op welke wijze het bedrag van de schade aan de loods - volgens de vordering € 31.674,49 – in het dictum tot € 43.233,45 is gegroeid. Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen bij akte de hierboven bedoelde duidelijkheid te verschaffen. [appellant sub 2] zal vervolgens zijn reactie mogen geven, eveneens bij akte. Het hof zal zijn oordeel over grief VI aanhouden.
5.10. Grief VII is gericht tegen de toekenning van buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] heeft nagelaten voldoende gemotiveerd verweer te voeren tegen deze grief. Grief VII treft mitsdien doel.
5.11. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, ook ten aanzien van grief O en grief IX.
verklaart [appellante sub 1] niet ontvankelijk in haar hoger beroep;
verwijst de zaak naar de rol van 19 april 2011 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] voor uitlatingen als overwogen in rechtsoverweging 5.8.9 van dit arrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, H.J.M. Boukema en R.J.Q. Klomp en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 5 april 2011.