ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7247

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.014.677-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en de geldigheid van een aanbod tot afwikkeling van restschuld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vordering van [appellant] tot terugbetaling van bedragen die hij op basis van twee leaseovereenkomsten aan Dexia heeft betaald, werd afgewezen. De leaseovereenkomsten, aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia, betroffen effectenlease met een looptijd van drie jaar. Dexia had een aanbod gedaan voor de afwikkeling van een mogelijke restschuld, dat door [appellant] werd aanvaard door een hokje op een aanmeldformulier aan te kruisen en het formulier te ondertekenen en retourneren. Het hof oordeelt dat de aanbodovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat deze overeenkomst de rechtsverhouding tussen partijen beheerst.

Het hof overweegt dat [appellant] zich niet kan beroepen op dwaling of misbruik van omstandigheden, omdat hij met de ondertekening van de aanbodovereenkomst afstand heeft gedaan van het recht op vernietiging op grond van dwaling. Bovendien is het beroep op misbruik van omstandigheden niet geslaagd, omdat Dexia niet in strijd heeft gehandeld met de zorgplicht en het aanbod rekening hield met de mogelijkheid dat [appellant] de restschulden niet ineens kon voldoen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT] ,
wonend te [woonplaats]
APPELLANT,
advocaat: mr. A.S. Rueb te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen de naamloze vennootschap Dexia Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
Bij dagvaarding van 26 augustus 2008 (hersteld bij exploot van 27 augustus 2008 en andermaal bij exploot van 19 september 2008) is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, van 28 mei 2008, voor zover in deze zaak onder rolnummer 817290 DX EXPL 06-3651 gewezen tussen hem als eiser in conventie/verweerder in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Bij memorie van grieven tevens vermeerdering van eis heeft [appellant] één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd, (de grondslag van) zijn eis vermeerderd, bewijs aangeboden en geconcludeerd zoals in die memorie weergegeven.
Bij memorie van antwoord heeft Dexia de grief bestreden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd zoals in die memorie weergegeven.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grief
Voor de inhoud van de grief verwijst het hof naar de desbetreffende memorie.
3. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.3, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 [appellant] is met een rechtsvoorgangster van Dexia (hierna ook Dexia) twee overeenkomsten van effectenlease aangegaan, beiden met een looptijd van drie jaar, gedateerd 22 juni 2000 en 23 juli 2001, hierna de leaseovereenkomst(en) (I en II). Nog voor het einde van de looptijd van leaseovereenkomst I heeft Dexia aan [appellant] een voorstel gedaan voor een regeling met betrekking tot de afwikkeling van een mogelijke restschuld die bij beëindiging van elk van de leaseovereenkomsten kon ontstaan (hierna het Dexia aanbod). [appellant] heeft op het desbetreffende aanmeldformulier - zoals de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 1.3 onweersproken heeft vastgesteld - het hokje aangekruist dat betrekking heeft op het tekstblok dat inhoudt, voor zover van belang:
‘Ja, ik ga in op het Dexia Aanbod
Door ondertekening van dit formulier, dat voor zoveel nodig geldt als een akte, ga ik met [Dexia] de Overeenkomst Dexia Aanbod aan. De volledige tekst van de Overeenkomst Dexia Aanbod als opgenomen bij de Juridische Documenten Dexia Aanbod moet, voor zoveel nodig, geacht worden volledig in dit aanmeldingsformulier te zijn ingelast en herhaald.
Ik verklaar deze overeenkomst ontvangen, gelezen en begrepen te hebben, en met de bepalingen daarvan in te stemmen.’
4.2 [appellant] heeft het aanmeldformulier - zoals eveneens in het vonnis waarvan beroep onder 1.3 onweersproken is vastgesteld - ondertekend op 23 februari 2003 en kennelijk - naar niet in geschil is - aan Dexia geretourneerd.
4.3 Leaseovereenkomst I is na gebruikmaking door [appellant] van de mogelijkheid tot verlenging van de looptijd daarvan met nog een termijn van drie jaar, geëindigd met een restschuld van € 3.607,44. Dexia heeft in het kader van de Duisenbergregeling daarop een bedrag van € 1.116,44 in mindering gebracht en tevergeefs aanspraak gemaakt op betaling door [appellant] van het restantbedrag van € 2.491,-.
4.4 Leaseovereenkomst II is na het verstrijken van de oorspronkelijke looptijd van drie jaar geëindigd met een restschuld van € 11.042,76. [appellant] heeft ook die schuld geheel onbetaald gelaten.
4.5 [appellant] heeft bij de inleidende dagvaarding een beroep gedaan op de nietigheid van leaseovereenkomst II wegens schending van het vergunningvereiste van art. 9 Wet op het consumentenkrediet (zoals destijds geldend), hierna WCK, en/althans de ontbinding gevorderd van beide leaseovereenkomsten wegens schending door Dexia van de op haar jegens hem rustende zorgplichten en - kort gezegd - de veroordeling gevorderd van Dexia tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] op de voet van beide leaseovereenkomsten aan Dexia heeft betaald. Dexia heeft die vordering bestreden en daartegenover de veroordeling gevorderd van [appellant] tot betaling aan haar van het saldo van de onder de leaseovereenkomsten nog openstaande restschulden ad € 13.533,76 met rente. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] (integraal) afgewezen en de vordering van Dexia (volledig) toegewezen.
4.6 De kantonrechter is er vanuit gegaan dat naar aanleiding van het Dexia aanbod - zoals hiervoor onder 4.1 deels weergegeven - tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die geldt als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in art. 7:900 BW, waarmee is beoogd een (toekomstig) geschil omtrent de afwikkeling van de in geding zijnde leaseovereenkomsten te voorkomen (hierna de aanbodovereenkomst).
4.7 De grief en de daarop gegeven toelichting - waarin begrepen de vermeerdering van de grondslag van de eis - strekt op diverse gronden tot vernietiging van de aanbodovereenkomst.
4.8 De eerste grond houdt in dat [appellant] zich naar aanleiding van het Dexia aanbod (nog) niet heeft willen binden, maar slechts kenbaar heeft willen maken - naar het hof begrijpt dat is bedoeld: door op het desbetreffende aanmeldformulier het hiervoor onder 4.1 bedoelde hokje aan te kruisen en dat formulier voorzien van zijn handtekening aan Dexia te retourneren - ‘te willen bezien of het Dexia aanbod voor hem een oplossing zou bieden.’ Daarmee staat vast, aldus [appellant], dat bij hem ‘nog geen duidelijkheid bestond over de inhoud van de overeenkomst.’
4.9 Dit betoog faalt, want verdraagt zich niet met de niet mis te verstane bewoordingen van het tekstblok achter het door [appellant] op het aanmeldformulier aangekruiste hokje - zoals hiervoor onder 4.1 deels weergegeven - welk tekstblok [appellant] door ondertekening en retournering van het aanmeldformulier tot een door hem aan Dexia gerichte verklaring heeft gemaakt. Dexia mocht die verklaring - zoals zij klaarblijkelijk heeft gedaan - opvatten als een aanvaarding van het Dexia aanbod, zodat art. 3:35 BW eraan in de weg staat dat [appellant] zich er thans op beroept dat zijn wil niet strookte met (de bewoordingen van) die verklaring. De aanname van de kantonrechter dat de aanbodovereenkomst rechtsgeldig tussen partijen tot stand is gekomen, blijft in hoger beroep dus in stand.
4.10 De tweede grond strekt tot betoog dat de leaseovereenkomsten nietig zijn wegens schending van het vergunningvoorschrift van art. 9 Wck en dat de aanbodovereenkomst de strekking heeft voort te bouwen op de leaseovereenkomsten als bedoeld in art. 6:229 BW.
4.11 Dit betoog faalt om twee redenen. Volgens vaste rechtspraak geldt het vergunningvoorschrift van art. 9 Wck (oud) niet voor krediettransacties onder leaseovereenkomsten als waar het hier omgaat. Daarnaast verdraagt de opvatting dat de aanbodovereenkomst voortbouwt op de leaseovereenkomsten in de zojuist bedoelde zin zich niet met de - in hoger beroep terecht niet bestreden - kwalificatie van de aanbodovereenkomst door de kantonrechter als vaststellingsovereenkomst in de zin van art. 7:900 lid 1 BW. De aanbodovereenkomst betreft een van de leaseovereenkomsten te onderscheiden overeenkomst en de eventuele aantastbaarheid van de leaseovereenkomsten, wat daar ook van zij, laat de geldigheid van de aanbodovereenkomst onverlet.
4.12 Verder worden in de toelichting op de grief diverse feitelijkheden vermeld, kennelijk met het oog op vernietiging van de aanbodovereenkomst op grond van dwaling en/of misbruik van omstandigheden. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.13 Het beroep op dwaling strandt reeds op het - in hoger beroep niet bestreden - bepaalde in artikel 6.4.1. van de aanbodovereenkomst, zoals weergegeven in de conclusie van antwoord onder 6, kort gezegd erop neerkomende, voor zover van belang, dat met het aangaan van de aanbodovereenkomst afstand wordt gedaan van het recht op vernietiging van de aanbodovereenkomst op grond van dwaling. Los daarvan heeft het beroep op dwaling in wezen betrekking op een uitsluitend toekomstige omstandigheid, namelijk de uitkomst van de juridische procedures ná het Dexia aanbod waarop krachtens art. 6:228 lid 2 BW geen vernietiging kan worden gegrond.
4.14 Voorts brengen de kennelijk daartoe aangevoerde feitelijkheden niet mee dat aan de vereisten van art. 3:44 lid 4 BW voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden is voldaan. Wetenschap bij Dexia dat [appellant] niet in staat was het saldo van de (mogelijke) restschulden ineens te voldoen, wat daar ook van zij, geldt niet als een bijzondere omstandigheid zoals in die wetsbepaling is bedoeld. Daar komt bij dat ten tijde van het Dexia aanbod niet vast stond dat bij beëindiging van de leaseovereenkomsten restschulden zouden ontstaan, laat staan in welke omvang. Bovendien wordt het ervoor gehouden dat het Dexia aanbod juist rekening houdt met de mogelijkheid dat [appellant] - naar hij ook zelf moet hebben begrepen - de (mogelijke) restschulden niet ineens kon voldoen en dat de aanbodovereenkomst juist ertoe strekt om [appellant] daarin tegemoet te komen.
4.15 Hetgeen [appellant] in hoger beroep overigens nog heeft aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging, althans onverbindendheid van de aanbodovereenkomst leiden, zodat de rechtsbetrekking tussen partijen onverminderd door de aanbodovereenkomst wordt beheerst. Als in hoger beroep verder niet bestreden, staat de aanbodovereenkomst aan toewijzing van de vorderingen van [appellant] in de weg, zodat de kantonrechter in conventie die vorderingen terecht heeft afgewezen en in reconventie de vordering van Dexia - als verder niet bestreden - terecht heeft toegewezen.
4.16 Het bewijsaanbod van [appellant] wordt als te vaag – want niet betrokken op concrete feiten die kunnen leiden tot de beslissing van de zaak - verworpen.
5. Slotsom
De slotsom is dat de grief tevergeefs is voorgesteld. Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal daarom bij gebreke van een grond voor vernietiging worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Dexia tot op heden begroot op € 254,- aan vast recht en € 894,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, W.H.F.M. Cortenraad en A.S. Arnold en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2011 door de rolraadsheer.