200.078.874/01
23 augustus 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANT ],
wonende te [ H ],
APPELLANT IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. J.W. Spanjer, te Haarlem,
1) de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS KRUISSTRAAT 27-29 TE HAARLEM,
gevestigd te Haarlem
200.078.874/01
23 augustus 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANT ],
wonende te [ H ],
APPELLANT IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. J.W. Spanjer, te Haarlem,
1) de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS KRUISSTRAAT 27-29 TE HAARLEM,
gevestigd te Haarlem
2) [ G ],
wonende te [ H ],
GEÏNTIMEERDEN IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTEN IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. M.W. Langhout, te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna [ Appellant ] en de VvE c.s., res-pectievelijk de VvE en [ G ], genoemd. [ Appellant ] is bij exploot van 10 december 2010 in hoger beroep gekomen van von-nissen die door de rechtbank te Haarlem onder nummer 152667/HA ZA 08-1570 tussen partijen zijn gewezen en die zijn uitgespro-ken op 26 augustus 2009 en 17 november 2010, met dagvaarding van de VvE c.s. voor dit hof.
1.2 [ Appellant ] heeft bij appeldagvaarding grieven tegen de vonnissen waarvan beroep aangevoerd, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat de vonnissen worden vernietigd en de oor-spronkelijke vorderingen worden afgewezen met veroordeling van de VvE c.s. tot vergoeding van de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3 De VvE c.s. hebben daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden, een productie overgelegd en een bewijsaan-bod gedaan, met conclusie – kort gezegd – tot verwerping van de grieven en veroordeling van [ Appellant ] in de proceskos-ten, uitvoerbaar bij voorraad. Hunnerzijds hebben de VvE c.s. incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van een grief en geconcludeerd tot partiële vernietiging van bovengenoemde von-nissen en veroordeling van [ Appellant ] om de door hem ge-plaatste dakopbouw zodanig in te korten dat van overschrijding van de erfgrens of bebouwing boven de gemeenschappelijke muur en/of goot geen sprake meer is, met veroordeling van [ Appel-lant ], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de kosten van het incidenteel appel.
1.4 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [ Appellant ] de grief bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het incidenteel appel met veroordeling van de VvE c.s. tot vergoeding van de proceskosten.
1.5 Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen.
2. Waarvan het hof uitgaat
2.1 [ Appellant ] en de VvE c.s. zijn buren. [ Appellant ] woont aan de Nieuwe Kruisstraat 1b te Haarlem. [ G ] is appar-tementseigenaar en bewoont de bovenwoning aan de Kruisstraat 29 te Haarlem. De VvE heeft onder andere ten doel de belangen van de appartementseigenaren van Kruisstraat 27-29 te beharti-gen.
2.2 In oktober 2006 heeft [ Appellant ] zijn woning verbouwd. Daarbij heeft hij een dakopbouw geplaatst. Daartoe heeft [ Ap-pellant ] een bouwvergunning gevraagd en gekregen. De voor de verbouwing gebruikte tekeningen tonen de situatie voor en na de verbouwing
alsmede de detailtekening van de dakopbouw.
2.3 Op 27 februari 2008 heeft de heer [ S ], medewerker van het Kadaster, een grensreconstructie verricht. Daarbij is een relaas van bevindingen gemaakt dat vermeldt: Grens = kant oude muur, met krijtmerk aangegeven op dak/kant opbouw.
2.4 Naar stelling van de VvE c.s. is de dakopbouw grensover-schrijdend gebouwd.
2.5 In haar tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de gestelde hinder geen zelfstandige grondslag voor de toewijzing van de vordering opleverde maar de VvE c.s. toegelaten te be-wijzen dat de opbouw de perceelsgrens overschreed en dat on-rechtmatig werd afgewaterd op het dak van de VvE.
2.6 Bij eindvonnis overwoog de rechtbank dat bewezen was dat de dakopbouw de erfgrens overschrijdt. Eveneens achtte de rechtbank bewezen dat het water vanaf de dakopbouw afloopt op het dak en/of de schoorsteen van de VvE. Het verjaringsverweer van [ Appellant ] werd afgewezen en [ Appellant ] werd veroor-deeld om de dakopbouw zodanig terug te brengen dat geen sprake meer zou zijn van grensoverschrijding en afwatering op het dak en/of de schoorsteen van de VvE. Onvoldoende belang achtte de rechtbank aanwezig bij toewijzing van de vordering van de VvE c.s. om [ Appellant ] te veroordelen de dakopbouw zodanig te-rug te brengen dat geen sprake meer zou zijn van bebouwing in/boven de gemeenschappelijke goot/muur van partijen.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 In grief I merkt [ Appellant ] op dat de rechtbank bij de feitenvaststelling in het tussenvonnis moet hebben bedoeld dat hij een dakopbouw heeft laten plaatsen op de bestaande gevel van zijn eigen woning. Het hof komt daarop bij de behandeling van de overige grieven terug.
3.2 Middels grief II doet [ Appellant ] (alsnog) een beroep op het bepaalde in artikel 5:54 lid 1 BW. Dat stuit reeds erop af dat voor een beroep op dit artikellid nodig is dat daartoe een dienovereenkomstige vordering wordt ingesteld. Nog los van de omstandigheid dat zo’n vordering in eerste aanleg niet in re-conventie is ingesteld en dat in hoger beroep niet voor het eerst kan, bevat de memorie van grieven zo’n vordering niet.
3.3 Onder III grieft [ Appellant ] tegen het oordeel van de rechtbank dat bewezen is dat de dakopbouw de erfgrens over-schrijdt. Sinds 400 jaar staat de dragende muur van de woning van [ Appellant ] tegen de dragende muur van het pand van de VvE aan. Op de muur van de woning van [ Appellant ] is de dak-opbouw gebouwd, zo betoogt hij.
3.4 [ Appellant ] verwijst in dit verband in het bijzonder naar de getuigenverklaring van dhr. [ B ]. Deze heeft ver-klaard dat de dakopbouw is gebouwd op de verdiepingsvloer van de woning van [ Appellant ], tegen de gemeenschappelijke goot aan. Hij heeft daartoe verwezen naar onderstaande door hem ge-maakte schets en twee aan hem getoonde hieronder afgebeelde foto’s.
3.5 Het hof leidt uit die tekening en de foto’s niet af dat niet grensoverschrijdend is gebouwd.
Uit de verklaring van [ B ] volgt dat de verticale houten con-structiepalen rusten op horizontale planken die op de foto’s zichtbaar als fundering van de opbouw dienen. Die planken lig-gen, zo valt uit de verklaring af te leiden, volgens [ B ] op de verdiepingsvloer. Uit de tekening van [ B ] volgt dus niet dat de verticale houten constructiepalen (uiteindelijk) op een muur, die enkel tot de woning van [ Appellant ] behoort rusten. Dat volgt ook niet uit de hierboven onder 2.2 afgebeelde construc-tietekening ten behoeve van de bouwvergunning. In tegendeel, de schetstekening verschilt in zoverre van de constructietekening dat de verticale wanddelen op de laatste tekening deels op een muur rusten die gemeenschappelijk is met het pand van de VvE. Verder verschilt de schetstekening in zoverre van de construc-tietekening dat op die laatste te zien is dat het dak iets over de verticale (buiten)wand hangt. Op de foto’s is verder niet te zien dat tussen de (volgens [ Appellant ]) op de eigen muur rus-tende verticale constructiepalen en de (opstaande buiten)muur van het pand van de VvE ruimte zit om de wandelementen waarvan op de constructietekening sprake is aan te brengen, zonder de (volgens [ Appellant ] aanwezige) grens tussen de buitenwand van zijn pand en die van de VvE te overschrijden. Ten slotte neemt het hof nog in overweging dat het dak van de opbouw, zoals blijkt uit de bij inleidende dagvaarding overgelegde foto’s, zelfs nog uitsteekt over de wand van de opbouw.
Tegenover deze niet concludente (tegen)bewijsmiddelen van [ Ap-pellant ] staan de bewijzen van de VvE c.s. Die behelzen foto’s, waaronder foto’s waaruit blijkt dat het dak van de opbouw nood-zakelijkerwijs inspringt om contact met de zich op het dak van de VvE bevindende schoorsteen te voorkomen,
en onder ede afgelegde verklaringen van [ S ], die verklaart dat meetschetsen uit 1960 vergeleken met controlerende maatvoering in februari 2008 uitwezen dat de dakopbouw over de erfgrens gaat en die met een gele krijtstreep op de buitenwand van de opbouw heeft aangeketend waar de erfgrens ligt. Dat de erfgrens door [ S ] is aangetekend op de buitenwand wordt bevestigd door getui-gen [ H ] en mr. Weve, welke laatste net als [ S ] geen kenbaar persoonlijk belang bij de uitkomst van deze zaak heeft.
Grief III faalt.
3.6 Uit het voorgaande volgt dat ook het in grief IV aan de orde gestelde beroep op verjaring faalt. Dat beroep berust op de ver-onderstelling dat de oude gevel van het pand van [ Appellant ], op welke gevel de dakopbouw volgens hem zou zijn gebouwd, niet ligt op de grens zoals die door het kadaster op basis van metin-gen is bepaald. Dat de opbouw geheel op de oude gevel van het pand van [ Appellant ] is gebouwd is echter niet komen vast te staan terwijl evenmin is komen vast te staan dat de dakopbouw niet buiten de loodlijn van die door [ Appellant ] veronderstel-de oude gevel zou komen.
3.7 Onder grief V klaagt [ Appellant ] erover dat de rechtbank ten onrechte bewezen heeft geoordeeld dat het water van de op-bouw afloopt op het dak van de VvE. [ Appellant ] heeft steeds gesteld dat de opbouw afwatert op de, op beide scheidsmuren ge-bouwde, gemeenschappelijke goot, aldus de toelichting op deze grief.
3.8 De grief stuit af op de omstandigheid dat door getuige Hekel is verklaard dat de dakopbouw geen hemelwaterafvoer heeft, het-geen wordt ondersteund door de overgelegde foto’s waarop de op de constructietekening ingetekende zinken mastgoot niet is te zien, en de getuige zelf het water via de schoorsteen en de dak-pannen (kennelijk op het dak van het pand van de VvE) heeft zien weglopen. Hiertegen heeft [ Appellant ] geen tegenbewijs aange-voerd. In hoger beroep heeft [ Appellant ] in het geheel geen bewijsaanbod meer gedaan.
3.9 Uit het voorgaande volgt dat ook grief VI, die geen zelf-standige betekenis heeft, faalt.
3.10 Met hun incidentele grief beogen de VvE c.s. kennelijk te voorkomen dat [ Appellant ], ook bij bekrachtiging van het eind-vonnis, in de volgens de VvE c.s. mandelige goot gaat bouwen. Ingevolge artikel 5:67 lid 1 BW mag iedere mede-eigenaar tegen de mandelige scheidsmuur aan bouwen en – kort gezegd - daarin tot op de helft werken aanbrengen. Dat impliceert niet dat iede-re mede-eigenaar op de mandelige muur werken mag aanbrengen. Dat is ingevolge artikel 5:68 BW alleen anders voor goten die op de mandelige muur tot op de helft van de dikte daarvan mogen worden aangelegd zonder toestemming van de mede-eigenaar. Hieruit volgt dat, als sprake is van een mandelige muur zoals de VvE c.s. be-togen, het verbod om over de erfgrens te bouwen reeds mede omvat het verbod om in een mandelige goot te bouwen zodat, zoals ook de rechtbank overwoog, de VvE c.s. onvoldoende belang bij hun vordering hebben.
In zoverre een aan het dak van de dakopbouw te bevestigen goot boven de helft van [ Appellant ] van de volgens de VvE c.s. man-delige muur uitsteekt, kunnen zij zich daartegen niet verzetten.
3.11 De grief faalt en daarmee het incidenteel beroep. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen zij de proceskosten van [ Appellant ] in het incidenteel appel moeten vergoeden.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst – uitvoerbaar bij voorraad - [ Appellant ] in de pro-ceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de kant van de VvE c.s. gevallen, op € 640, voor verschot-ten, op € 894, voor salaris van de advocaat;
en in het incidenteel appel:
verwijst de VvE c.s. in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de kant van [ Appellant ] ge-vallen, op nihil voor verschotten, op € 447, voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen en C.C. Meijer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2011 door de rolraadsheer.
2) [ G ],
wonende te [ H ],
GEÏNTIMEERDEN IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTEN IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. M.W. Langhout, te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna [ Appellant ] en de VvE c.s., res-pectievelijk de VvE en [ G ], genoemd. [ Appellant ] is bij exploot van 10 december 2010 in hoger beroep gekomen van von-nissen die door de rechtbank te Haarlem onder nummer 152667/HA ZA 08-1570 tussen partijen zijn gewezen en die zijn uitgespro-ken op 26 augustus 2009 en 17 november 2010, met dagvaarding van de VvE c.s. voor dit hof.
1.2 [ Appellant ] heeft bij appeldagvaarding grieven tegen de vonnissen waarvan beroep aangevoerd, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat de vonnissen worden vernietigd en de oor-spronkelijke vorderingen worden afgewezen met veroordeling van de VvE c.s. tot vergoeding van de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3 De VvE c.s. hebben daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden, een productie overgelegd en een bewijsaan-bod gedaan, met conclusie – kort gezegd – tot verwerping van de grieven en veroordeling van [ Appellant ] in de proceskos-ten, uitvoerbaar bij voorraad. Hunnerzijds hebben de VvE c.s. incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van een grief en geconcludeerd tot partiële vernietiging van bovengenoemde von-nissen en veroordeling van [ Appellant ] om de door hem ge-plaatste dakopbouw zodanig in te korten dat van overschrijding van de erfgrens of bebouwing boven de gemeenschappelijke muur en/of goot geen sprake meer is, met veroordeling van [ Appel-lant ], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de kosten van het incidenteel appel.
1.4 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [ Appellant ] de grief bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het incidenteel appel met veroordeling van de VvE c.s. tot vergoeding van de proceskosten.
1.5 Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen.
2. Waarvan het hof uitgaat
2.1 [ Appellant ] en de VvE c.s. zijn buren. [ Appellant ] woont aan de Nieuwe Kruisstraat 1b te Haarlem. [ G ] is appar-tementseigenaar en bewoont de bovenwoning aan de Kruisstraat 29 te Haarlem. De VvE heeft onder andere ten doel de belangen van de appartementseigenaren van Kruisstraat 27-29 te beharti-gen.
2.2 In oktober 2006 heeft [ Appellant ] zijn woning verbouwd. Daarbij heeft hij een dakopbouw geplaatst. Daartoe heeft [ Ap-pellant ] een bouwvergunning gevraagd en gekregen. De voor de verbouwing gebruikte tekeningen tonen de situatie voor en na de verbouwing
alsmede de detailtekening van de dakopbouw.
2.3 Op 27 februari 2008 heeft de heer [ S ], medewerker van het Kadaster, een grensreconstructie verricht. Daarbij is een relaas van bevindingen gemaakt dat vermeldt: Grens = kant oude muur, met krijtmerk aangegeven op dak/kant opbouw.
2.4 Naar stelling van de VvE c.s. is de dakopbouw grensover-schrijdend gebouwd.
2.5 In haar tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de gestelde hinder geen zelfstandige grondslag voor de toewijzing van de vordering opleverde maar de VvE c.s. toegelaten te be-wijzen dat de opbouw de perceelsgrens overschreed en dat on-rechtmatig werd afgewaterd op het dak van de VvE.
2.6 Bij eindvonnis overwoog de rechtbank dat bewezen was dat de dakopbouw de erfgrens overschrijdt. Eveneens achtte de rechtbank bewezen dat het water vanaf de dakopbouw afloopt op het dak en/of de schoorsteen van de VvE. Het verjaringsverweer van [ Appellant ] werd afgewezen en [ Appellant ] werd veroor-deeld om de dakopbouw zodanig terug te brengen dat geen sprake meer zou zijn van grensoverschrijding en afwatering op het dak en/of de schoorsteen van de VvE. Onvoldoende belang achtte de rechtbank aanwezig bij toewijzing van de vordering van de VvE c.s. om [ Appellant ] te veroordelen de dakopbouw zodanig te-rug te brengen dat geen sprake meer zou zijn van bebouwing in/boven de gemeenschappelijke goot/muur van partijen.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 In grief I merkt [ Appellant ] op dat de rechtbank bij de feitenvaststelling in het tussenvonnis moet hebben bedoeld dat hij een dakopbouw heeft laten plaatsen op de bestaande gevel van zijn eigen woning. Het hof komt daarop bij de behandeling van de overige grieven terug.
3.2 Middels grief II doet [ Appellant ] (alsnog) een beroep op het bepaalde in artikel 5:54 lid 1 BW. Dat stuit reeds erop af dat voor een beroep op dit artikellid nodig is dat daartoe een dienovereenkomstige vordering wordt ingesteld. Nog los van de omstandigheid dat zo’n vordering in eerste aanleg niet in re-conventie is ingesteld en dat in hoger beroep niet voor het eerst kan, bevat de memorie van grieven zo’n vordering niet.
3.3 Onder III grieft [ Appellant ] tegen het oordeel van de rechtbank dat bewezen is dat de dakopbouw de erfgrens over-schrijdt. Sinds 400 jaar staat de dragende muur van de woning van [ Appellant ] tegen de dragende muur van het pand van de VvE aan. Op de muur van de woning van [ Appellant ] is de dak-opbouw gebouwd, zo betoogt hij.
3.4 [ Appellant ] verwijst in dit verband in het bijzonder naar de getuigenverklaring van dhr. [ B ]. Deze heeft ver-klaard dat de dakopbouw is gebouwd op de verdiepingsvloer van de woning van [ Appellant ], tegen de gemeenschappelijke goot aan. Hij heeft daartoe verwezen naar onderstaande door hem ge-maakte schets en twee aan hem getoonde hieronder afgebeelde foto’s.
3.5 Het hof leidt uit die tekening en de foto’s niet af dat niet grensoverschrijdend is gebouwd.
Uit de verklaring van [ B ] volgt dat de verticale houten con-structiepalen rusten op horizontale planken die op de foto’s zichtbaar als fundering van de opbouw dienen. Die planken lig-gen, zo valt uit de verklaring af te leiden, volgens [ B ] op de verdiepingsvloer. Uit de tekening van [ B ] volgt dus niet dat de verticale houten constructiepalen (uiteindelijk) op een muur, die enkel tot de woning van [ Appellant ] behoort rusten. Dat volgt ook niet uit de hierboven onder 2.2 afgebeelde construc-tietekening ten behoeve van de bouwvergunning. In tegendeel, de schetstekening verschilt in zoverre van de constructietekening dat de verticale wanddelen op de laatste tekening deels op een muur rusten die gemeenschappelijk is met het pand van de VvE. Verder verschilt de schetstekening in zoverre van de construc-tietekening dat op die laatste te zien is dat het dak iets over de verticale (buiten)wand hangt. Op de foto’s is verder niet te zien dat tussen de (volgens [ Appellant ]) op de eigen muur rus-tende verticale constructiepalen en de (opstaande buiten)muur van het pand van de VvE ruimte zit om de wandelementen waarvan op de constructietekening sprake is aan te brengen, zonder de (volgens [ Appellant ] aanwezige) grens tussen de buitenwand van zijn pand en die van de VvE te overschrijden. Ten slotte neemt het hof nog in overweging dat het dak van de opbouw, zoals blijkt uit de bij inleidende dagvaarding overgelegde foto’s, zelfs nog uitsteekt over de wand van de opbouw.
Tegenover deze niet concludente (tegen)bewijsmiddelen van [ Ap-pellant ] staan de bewijzen van de VvE c.s. Die behelzen foto’s, waaronder foto’s waaruit blijkt dat het dak van de opbouw nood-zakelijkerwijs inspringt om contact met de zich op het dak van de VvE bevindende schoorsteen te voorkomen,
en onder ede afgelegde verklaringen van [ S ], die verklaart dat meetschetsen uit 1960 vergeleken met controlerende maatvoering in februari 2008 uitwezen dat de dakopbouw over de erfgrens gaat en die met een gele krijtstreep op de buitenwand van de opbouw heeft aangeketend waar de erfgrens ligt. Dat de erfgrens door [ S ] is aangetekend op de buitenwand wordt bevestigd door getui-gen [ H ] en mr. Weve, welke laatste net als [ S ] geen kenbaar persoonlijk belang bij de uitkomst van deze zaak heeft.
Grief III faalt.
3.6 Uit het voorgaande volgt dat ook het in grief IV aan de orde gestelde beroep op verjaring faalt. Dat beroep berust op de ver-onderstelling dat de oude gevel van het pand van [ Appellant ], op welke gevel de dakopbouw volgens hem zou zijn gebouwd, niet ligt op de grens zoals die door het kadaster op basis van metin-gen is bepaald. Dat de opbouw geheel op de oude gevel van het pand van [ Appellant ] is gebouwd is echter niet komen vast te staan terwijl evenmin is komen vast te staan dat de dakopbouw niet buiten de loodlijn van die door [ Appellant ] veronderstel-de oude gevel zou komen.
3.7 Onder grief V klaagt [ Appellant ] erover dat de rechtbank ten onrechte bewezen heeft geoordeeld dat het water van de op-bouw afloopt op het dak van de VvE. [ Appellant ] heeft steeds gesteld dat de opbouw afwatert op de, op beide scheidsmuren ge-bouwde, gemeenschappelijke goot, aldus de toelichting op deze grief.
3.8 De grief stuit af op de omstandigheid dat door getuige Hekel is verklaard dat de dakopbouw geen hemelwaterafvoer heeft, het-geen wordt ondersteund door de overgelegde foto’s waarop de op de constructietekening ingetekende zinken mastgoot niet is te zien, en de getuige zelf het water via de schoorsteen en de dak-pannen (kennelijk op het dak van het pand van de VvE) heeft zien weglopen. Hiertegen heeft [ Appellant ] geen tegenbewijs aange-voerd. In hoger beroep heeft [ Appellant ] in het geheel geen bewijsaanbod meer gedaan.
3.9 Uit het voorgaande volgt dat ook grief VI, die geen zelf-standige betekenis heeft, faalt.
3.10 Met hun incidentele grief beogen de VvE c.s. kennelijk te voorkomen dat [ Appellant ], ook bij bekrachtiging van het eind-vonnis, in de volgens de VvE c.s. mandelige goot gaat bouwen. Ingevolge artikel 5:67 lid 1 BW mag iedere mede-eigenaar tegen de mandelige scheidsmuur aan bouwen en – kort gezegd - daarin tot op de helft werken aanbrengen. Dat impliceert niet dat iede-re mede-eigenaar op de mandelige muur werken mag aanbrengen. Dat is ingevolge artikel 5:68 BW alleen anders voor goten die op de mandelige muur tot op de helft van de dikte daarvan mogen worden aangelegd zonder toestemming van de mede-eigenaar. Hieruit volgt dat, als sprake is van een mandelige muur zoals de VvE c.s. be-togen, het verbod om over de erfgrens te bouwen reeds mede omvat het verbod om in een mandelige goot te bouwen zodat, zoals ook de rechtbank overwoog, de VvE c.s. onvoldoende belang bij hun vordering hebben.
In zoverre een aan het dak van de dakopbouw te bevestigen goot boven de helft van [ Appellant ] van de volgens de VvE c.s. man-delige muur uitsteekt, kunnen zij zich daartegen niet verzetten.
3.11 De grief faalt en daarmee het incidenteel beroep. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen zij de proceskosten van [ Appellant ] in het incidenteel appel moeten vergoeden.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst – uitvoerbaar bij voorraad - [ Appellant ] in de pro-ceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de kant van de VvE c.s. gevallen, op € 640, voor verschot-ten, op € 894, voor salaris van de advocaat;
en in het incidenteel appel:
verwijst de VvE c.s. in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de kant van [ Appellant ] ge-vallen, op nihil voor verschotten, op € 447, voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen en C.C. Meijer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2011 door de rolraadsheer.