GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 2 augustus 2011 in de zaak met zaaknummer 200.086.192/01 van:
1. […],
2. […],
beiden wonende te […],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. M.A. Kanning te Purmerend,
STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD-HOLLAND,
gevestigd te Haarlem, namens deze:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Diemen,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellanten en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de ouders en WSS genoemd.
1.2. De ouders zijn op 26 april 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 januari 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem, met kenmerk 177545 / JU RK 11-43.
1.3. WSS heeft op 20 mei 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 9 juni 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en vergezeld van de heer Y.C. Tong, tolk in de Kantonese taal;
- mevrouw D. Brinkman, mevrouw T. van Dijk en mevrouw T. Meerveld, namens WSS;
- mevrouw V. Regout, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).
1.6. Voorafgaand aan de zitting is […] (hierna: [de minderjarige]) afzonderlijk door de voorzitter gehoord.
1.7. Alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen is een vertegenwoordiger van De Hondsberg niet ter zitting verschenen.
2.1. De ouders zijn gehuwd. Uit hun huwelijk is geboren [de minderjarige] [in] 1995. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] verblijft in instelling De Hondsberg te Oisterwijk sinds 16 maart 2011.
2.2. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem van 21 oktober 2010 is [de minderjarige] tot 21 oktober 2011 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, uit te voeren door William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
2.3. Bij de stukken bevindt zich een indicatiebesluit van CIZ locatie Purmerend van 31 december 2009 met een geldigheidstermijn van twee jaar. Voorts bevindt zich bij de stukken een rapport van de Raad van 6 oktober 2010 en een strafadvies van de Raad van 3 februari 2011.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is op verzoek van WSS een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige] met ingang van 24 januari 2011 tot 21 oktober 2011, welke van kracht blijft zolang er een geldend indicatiebesluit is dat strekt tot uithuisplaatsing en is voorts daarbij vervangende toestemming verleend voor observatie en medische behandeling van [de minderjarige] in De Hondsberg te Oisterwijk. Dit laatste onderdeel van de beslissing is gegeven op het verzoek van WSS om op grond van artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen voor de “noodzakelijke medische behandeling” van [de minderjarige].
3.2. De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, de inleidende verzoeken van WSS alsnog af te wijzen.
3.3. WSS verzoekt het door de ouders ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Nu de ouders ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard de grieven met betrekking tot het indicatiebesluit en de afwezigheid van een tolk ter zitting in eerste aanleg niet meer te handhaven, behoeven deze grieven geen behandeling meer.
4.2. Aan de orde is de vraag of de kinderrechter terecht en op goede gronden een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft verleend en of de gronden daartoe zich nog steeds voordoen. Voorts is aan de orde de vervangende toestemming voor observatie en medische behandeling in De Hondsberg.
4.3. De ouders stellen dat de gronden voor een uithuisplaatsing van [de minderjarige] ontbreken en dat de vervangende toestemming voor observatie en medische behandeling van [de minderjarige] in De Hondsberg ten onrechte is verleend. WSS heeft die stellingen gemotiveerd bestwist.
4.4. De Raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Psychiatrisch onderzoek van [de minderjarige] is noodzakelijk om te onderzoeken wat passende hulpverlening is voor hem, gezien zijn gedragsproblemen.
Uithuisplaatsing
4.5. Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing afgeven, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] een verstandelijke beperking heeft. Blijkens het rapport van de Raad functioneert hij verbaal op een matig/ernstig verstandelijk gehandicapt niveau (<55). Performaal functioneert hij op een zwakbegaafd niveau (75). [de minderjarige] volgt Voortgezet Speciaal Onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen. Hij laat in toenemende mate gedragsproblemen zien. [de minderjarige] is een zeer gesloten jongen die kampt met sociale en emotionele problemen. De school heeft melding gemaakt van ernstige gedragproblemen, zoals stelen, het intimideren van andere kinderen, schelden, schoppen en slaan. [de minderjarige] weet voorts niet hoe hij contact moet maken met andere kinderen en moet constant onder toezicht staan. Bovendien zijn tegen [de minderjarige] in 2010 en begin 2011 diverse aangiftes gedaan bij de politie waaronder van stalking, bedreiging en mishandeling.
In 2008 is Zodiak bij het gezin betrokken geraakt. Hiernaast zijn ook het AMK, MEE en Lijn 5 bij het gezin betrokken geweest. De ouders hebben aangegeven open te staan voor hulp, maar enkel in de thuissituatie. Zij hebben de aanvankelijk verleende toestemming voor verblijf in De Hondsberg ingetrokken, om welke reden WSS ook om vervangende toestemming verzoekt. Zodiak heeft getracht een instantie te vinden die hulp kan bieden in de thuissituatie maar zonder succes. Zowel De Bascule als Triversum hebben aangegeven geen hulp in de thuissituatie te kunnen en willen geven omdat zij daar geen haalbare meerwaarde in zien. Voorts heeft Lijn 5 aangegeven dat De Hondsberg de aangewezen instantie is voor [de minderjarige] en zijn ouders.
Voldoende aannemelijk is geworden dat de ouders [de minderjarige]’ problematiek bagatelliseren en onvoldoende onderkennen. Naar eigen zeggen ervaren zij geen problemen met [de minderjarige]. Verder is gebleken dat de ouders geen inzicht in de problematiek hebben en dat zij en ook [de minderjarige] de gemelde zorgen niet begrijpen. Hierdoor kunnen zij geen verandering aanbrengen in de situatie of in het belang van [de minderjarige] handelen en overvragen zij [de minderjarige]. Voorts leggen de ouders de zorgen rond de ontwikkeling van de gedragsproblemen van [de minderjarige] buiten zichzelf en [de minderjarige] neer en zij zien [de minderjarige] als slachtoffer. De ouders spreken bovendien geen Nederlands en hebben geen netwerk om op terug te vallen.
Er bestaat onduidelijkheid met betrekking tot de oorzaak van de gedragsproblemen van [de minderjarige]. Het is noodzakelijk dat het gedrag van [de minderjarige] wordt onderzocht en geobserveerd ten einde een advies te kunnen geven omtrent eventuele verdere behandeling. Onderzoek in de thuissituatie is naar het oordeel van het hof niet mogelijk, gezien de forse gedragsproblemen van [de minderjarige] en het niet herkennen dan wel het ontkennen van deze problemen door de ouders en [de minderjarige] zelf. Het hof is derhalve van oordeel dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beslissing op dit punt bekrachtigen.
De ouders hebben ter zitting in hoger beroep nog verzocht [de minderjarige] naar een andere instelling over te plaatsen, dichter bij de ouders. Dit verzoek moet worden afgewezen, reeds omdat de rechter niet bevoegd is te beslissen over de wijze waarop de machtiging uithuisplaatsing ten uitvoer wordt gelegd.
Vervangende toestemming
4.6. Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter vervangende toestemming verlenen, indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaren noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid te voorkomen en de ouder die het gezag heeft zijn toestemming daarvoor weigert. In het belang van de minderjarige moet worden aangenomen dat deze bepaling van overeenkomstige toepassing is in het geval dat de minderjarige de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet die van zestien jaar heeft bereikt, en niet in staat is tot een weloverwogen waardering van zijn belangen, nu op grond van artikel 7:450 lid 2 BW ook in dat geval toestemming van de ouder met gezag een vereiste voor behandeling is.
Ter gelegenheid van zijn verhoor heeft [de minderjarige], vijftien jaar oud, te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in de plaatsing op De Hondsberg en – naar het hof aanneemt – evenmin met zijn observatie aldaar. Gezien zijn verstandelijke handicap, zoals omschreven in het rapport van de Raad, acht het hof hem echter niet in staat tot een weloverwogen waardering van zijn belangen ter zake. Zijn ouders hebben hun eerdere instemming met plaatsing van [de minderjarige] in De Hondsberg ingetrokken, omdat zij het niet eens zijn met de uithuisplaatsing, maar ook omdat zij de afstand tussen Purmerend en Oisterwijk te groot vinden. Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof observatie binnen een orthopedagogische observatiegroep van [de minderjarige] echter noodzakelijk om vast te stellen welke verdere behandeling hij nodig heeft en aldus ernstig gevaar voor diens geestelijke gezondheid te voorkomen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat De Hondsberg daartoe het meest geëigend is. Het hof is dan ook van oordeel dat de kinderrechter, wat er zij van diens motivering, terecht vervangende toestemming heeft verleend voor observatie van [de minderjarige] in De Hondsberg. Blijkens de bestreden beschikking heeft de kinderrechter evenwel, naast toestemming voor observatie, ook toestemming verleend voor “medische behandeling” van [de minderjarige], zonder te specificeren wat dat inhoudt. Noch uit het verzoek van WSS, noch uit de overige stukken van het dossier blijkt van een noodzaak om [de minderjarige] thans ook een andere medische behandeling dan observatie te laten ondergaan. Denkbaar is dat het resultaat van die observatie daartoe zal nopen, maar het voert te ver om daarop nu al met een ongeclausuleerde toestemming vooruit te lopen. De bestreden beschikking kan in zoverre dus niet in stand blijven.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij vervangende toestemming is verleend voor observatie en medische behandeling van [de minderjarige] in De Hondsberg in Oisterwijk, en opnieuw rechtdoende:
verleent vervangende toestemming voor medische behandeling bestaande in observatie van [de minderjarige] in De Hondsberg te Oisterwijk;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, A.V.T. de Bie en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. M.L. Vries als griffier, en in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer op 2 augustus 2011.