GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. INTERZUID TRANSPORT,
gevestigd te Venlo,
APPELLANTE,
advocaat: mr. C.P. ten Bruggencate te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIPPON EXPRESS EURO CARGO B.V.,
gevestigd te Schiphol Zuid, gemeente Haarlemmermeer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIPPON EXPRESS (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging NIPPONKOA INSURANCE COMPANY (EUROPE) LIMITED,
ingeschreven in het handelsregister van het Verenigd Koninkrijk, inclusief haar NIEDERLASSUNG FÜR DEUTSCHLAND
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.
De appellante wordt hierna Interzuid genoemd, de geïntimeerden sub 1 en 2 tezamen in enkelvoud Nippon, geïntimeerde sub 3 Nipponkoa en alle geïntimeerden gezamenlijk Nippon c.s..
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 8 februari 2011 is Interzuid in hoger beroep gekomen van het kortgedingvonnis van 13 januari 2011 met het nummer 175613 / KG ZA 10-587, dat de voorzieningen-rechter in de rechtbank te Haarlem in deze zaak heeft gewezen tussen Interzuid als eiseres en Nippon c.s. als gedaagden. De appeldagvaarding bevat de grieven.
1.2 Interzuid heeft zes grieven geformuleerd en toegelicht, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog zal beslissen als aan het eind van haar appeldagvaarding omschreven, met kosten.
1.3 Daarop hebben Nippon c.s. geantwoord met conclu¬sie, kort gezegd, dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met kosten.
1.4 Ten slotte is arrest gevraagd.
2.1 De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof uitgaat van het volgende.
2.1.1 Nippon is vervoerder. Nipponkoa is haar assuradeur.
2.1.2 Canon Europe N.V., althans Canon Amsterdam N.V., althans Canon Deutschland GmbH (hierna tezamen in enkelvoud: Canon) heeft in augustus 2007 vervoer van goederen over de weg van Schiphol en Amstelveen naar Willich in Duitsland opgedragen aan Nippon.
2.1.3 Nippon heeft dat vervoer uitbesteed aan Interzuid. Deze heeft het op haar beurt uitbesteed aan Drentse Transport Combinatie B.V. (hierna: DTC), die het weer heeft opgedragen aan Kingma Transport B.V. of Kingma Transport v.o.f. (hierna: Kingma).
2.1.4 Kingma heeft het transport op 22 augustus 2007 uitgevoerd. Haar chauffeur heeft, omdat het te laat was om nog te lossen, de aanhanger met de lading op het terrein van Canon te Willich geparkeerd. In de nacht van 22 op 23 augustus 2007 is een groot deel van de lading gestolen.
2.1.5 Bij vonnissen van 21 januari 2009 heeft de rechtbank Haarlem voor recht verklaard dat Kingma, DTC en Interzuid niet verder aansprakelijk zijn jegens Canon en Nippon voor de gevolgen van de diefstal dan tot het bedrag bedoeld in artikel 23 lid 3 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg van de Verenigde Naties van 1956 (CMR). Canon heeft appel ingesteld van deze vonnissen. Het hof heeft bij arresten van 30 november 2010 de vonnissen bekrachtigd.
2.1.6 Canon heeft Nippon op 5 december 2007 gedagvaard voor het Landgericht Krefeld. Zij vorderde een bedrag van ongeveer € 800.000,-- als vergoeding voor de gestolen lading. Canon en Nippon hebben een schikking getroffen in het kader waarvan Nippon € 500.000,-- aan Canon heeft voldaan.
2.1.7 Op 17 augustus 2010 heeft Nippon haar vorderingen op Interzuid, DTC en Kingma overgedragen aan Nipponkoa. De laatste heeft Interzuid op 28 september 2010 gedagvaard voor het Landgericht Krefeld (zaak 11 0 111/10). Zij vordert in die zaak veroordeling van Interzuid tot, kort gezegd, betaling van € 500.000,-- (met rente) in verband met meergenoemde diefstal.
2.2 Interzuid vordert in het onderhavige kort geding, zakelijk weergegeven, Nippon c.s. (i) te gelasten zaak 11 0 111/10 in te trekken (ii) te verbieden in Duitsland of in een andere CMR-verdragstaat wederom een procedure betrekkelijk tot de diefstal aanhangig te maken, en (iii) te verbieden hun vorderingsrechten tegen Interzuid, DTC en Kingma aan een derde over te dragen.
Onder verwijzing naar de onder 2.1.5 genoemde procedures stelt Interzuid dat nu de bevoegde rechter in Haarlem vonnis heeft gewezen tussen haar en Nippon, het Nipponkoa die in de rechten van Nippon is getreden op grond van artikel 31 CMR verboden is nóg een procedure, maar nu bij het Landgericht Krefeld, met betrekking tot de diefstal aanhangig te maken. Nipponkoa doet dat volgens Interzuid, omdat zij verwacht dat de Duitse rechter, als gevolg van een uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof (BGH) van 20 november 2003, zich bevoegd zal verklaren van de vordering kennis te nemen en alsnog aan Nipponkoa de in Duitsland gebruikelijke gunstiger schadevergoeding voor ladingdiefstal zal toekennen.
Voornoemde uitspraak van het BGH houdt in, zeer kort gezegd, dat het recht tot forumkeuze van artikel 31 CMR is voorbehouden aan de ladingbelanghebbende, in dit geval Nippon. Deze lezing van artikel 31 CMR wordt volgens Interzuid internationaal verworpen. Het entameren van de Duitse procedure is onrechtmatig, omdat Interzuid daardoor nog lang in onzekerheid zal verkeren over haar juridische positie en het eventueel te verkrijgen vonnis niet in Nederland ten uitvoer zal kunnen worden gelegd terwijl zij desondanks gedwongen wordt hoge proceskosten te maken, aldus nog steeds Interzuid.
2.3 De voorzieningenrechter heeft Interzuid niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen tegen Nippon en haar vorderingen tegen Nipponkoa afgewezen. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, overwogen dat (rov. 4.2) Interzuid onvoldoende weersproken heeft dat Nippon al haar vorderingen aan Nipponkoa heeft overgedragen en (rov. 4.3) het BGH met evenveel gezag als ieder ander bevoegd gerecht kan oordelen over de interpretatie van verdragsbepalingen.
2.4 Naar de kern genomen gaat het in deze zaak om de vraag of het de rechter van een CMR-verdragstaat vrij staat een partij te verbieden een vordering aanhangig te maken bij een rechter van een andere CMR-verdragstaat.
Het CMR is gegrond op het vertrouwen dat de verdragsluitende staten hebben in elkaars rechtssystemen en rechterlijke instanties. Dit beginsel van wederzijds vertrouwen impliceert dat de bevoegdheidsregels van het CMR door elk van de gerechten van de verdragsluitende staten met hetzelfde gezag kunnen worden uitgelegd en toegepast. Wanneer nu toch de Nederlandse kortgedingrechter Nipponkoa op straffe van verbeurte van dwangsommen zou verbieden een vordering bij het Landgericht Krefeld, of bij de rechter van enige andere verdragsluitende staat, in te stellen, wordt op onaanvaardbare wijze afbreuk gedaan aan de zelfstandige bevoegdheid van laatstbedoeld gerecht om zelf zijn rechtsmacht te toetsen. Dat niet gebleken is dat het Nederlandse vonnis niet in Duitsland ten uitvoer kan worden gelegd, noopt niet tot een ander oordeel.
De bezwaren die Interzuid heeft geopperd tegen een tweede procedure over hetzelfde onderwerp, nu niet in Nederland maar in Duitsland, met als mogelijke uitkomst een met de Nederlandse uitspraken conflicterend vonnis, kunnen, wat daar verder van zij, aan het voorgaande niet afdoen. Terecht heeft de voorzieningenrechter derhalve geweigerd de door Interzuid gevorderde voorzieningen te treffen.
De grieven I – IV stuiten af op hetgeen onder 2.4 is overwogen. Nippon c.s. hebben dan geen belang bij bespreking van de grieven V en VI. Het vonnis zal worden bekrachtigd. Interzuid dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen.
4. Beslissing
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst Interzuid in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van Nippon c.s. gevallen, op € € 649,-- voor verschotten en € 894,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A. Goslings, mr. J.H. Huijzer en mr. R.J.Q. Klomp, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2011.