ECLI:NL:GHAMS:2011:BR6835
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding over huurovereenkomsten en renovatie van winkelruimte
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot twee huurovereenkomsten voor dezelfde winkelruimte. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. Dezentjé, stelt dat de huurovereenkomst met de geïntimeerden sub 1 en 2 nog steeds van kracht is, terwijl de geïntimeerden beweren dat deze met wederzijds goedvinden is beëindigd. De appellant heeft de winkelruimte op 1 oktober 2008 verlaten, met de veronderstelling dat er renovatiewerkzaamheden zouden plaatsvinden. De geïntimeerden sub 1 en 2 hebben echter gesteld dat de huurrelatie is beëindigd. De appellant vordert terbeschikkingstelling van de winkelruimte, niet alleen van de oorspronkelijke verhuurders, maar ook van de opvolgend huurder, De Zakkendrager B.V., vertegenwoordigd door mr. J.M. Deveer.
De kantonrechter heeft de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat het aannemelijk werd geacht dat de huurovereenkomst met de geïntimeerden sub 1 en 2 was geëindigd. De appellant heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing. Tijdens de pleitzitting heeft de appellant erkend dat De Zakkendrager thans huurder is van dezelfde ruimte. Het hof overweegt dat de aanspraak van de appellant op huurgenot niet automatisch voorgaat boven die van De Zakkendrager, omdat de prioriteitsregel niet van toepassing is. De relevante juridische bepaling is artikel 3:298 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat bij botsende rechten op levering van hetzelfde goed, het oudste recht niet altijd voorgaat.
Het hof concludeert dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in deze situatie meebrengen dat het recht van De Zakkendrager voorgaat. De appellant heeft geen omstandigheden aangedragen die erop wijzen dat De Zakkendrager eerder op de hoogte was van de aanspraak van de appellant. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 2.682 voor salaris en € 284 voor griffierecht aan de zijde van de geïntimeerden sub 1 en 2, en € 2.682 voor salaris en € 649 voor griffierecht aan de zijde van De Zakkendrager.