ECLI:NL:GHAMS:2011:BR6508

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000385-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door aanhangers van Blood & Honour tegen antifascisten te Uitgeest

In deze zaak gaat het om openlijke geweldpleging door een groep aanhangers van Blood & Honour op 3 februari 2007 te Uitgeest, gericht tegen een groep antifascisten, bekend als Antifa. De verdachte, samen met anderen, heeft openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen leden van Antifa, waarbij gebruik werd gemaakt van stokken, flessen en vuurwerk. Het Openbaar Ministerie had de verdachte aangeklaagd, maar het verweer dat het OM niet ontvankelijk was in de vervolging werd verworpen. Het hof oordeelde dat er geen aanleiding was om leden van Antifa aan te houden, aangezien het voldoende was om hen uit de situatie te verwijderen. Het hof honoreerde echter het beroep op noodweer van de verdachte, die vreesde voor de veiligheid van de aanwezigen in het gebouw De Opmaat, waar de bijeenkomst van de Nationalistische Volksbeweging plaatsvond. De verdachte en zijn medeverdachten waren van mening dat zij zich moesten verdedigen tegen de dreiging van de Antifa-groep, die zich agressief manifesteerde. Het hof concludeerde dat de verdachte niet disproportioneel geweld had gebruikt en dat zijn handelen onder de omstandigheden van die dag gerechtvaardigd was. De verdachte werd uiteindelijk ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde niet strafbaar was. De vordering van de benadeelde partij werd buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet-ontvankelijk was verklaard in eerste aanleg.

Uitspraak

parketnummer: 23-000385-08
datum uitspraak: 1 september 2011
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 16 januari 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-710470-07 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 januari 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 27 juni, 28 juni, 1 juli en 18 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 februari 2007 te Uitgeest met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Zienlaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [benadeelde] en/of [benadeelde 2] en/of een of meer aldaar aanwezige personen (te weten leden van de (zogenaamde) antifascistische groep "Antifa") en/of goederen, welk geweld bestond uit het een of meermalen
- een of meerdere stokken en/of (bier)fles(sen) en/of vuurwerk (zogenaamde nitraatbommen), in elk geval voorwerpen (op de grond)gooien, al dan niet in de richting van die bovengenoemde personen en/of - in een (zogenaamde) linie op die personen afrennen, in elk geval (dreigend) in de richting van die personen te lopen en/of
- roepen van teksten, te weten "op een linie blijven" en/of "rechtsom", in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- duwen en/of trekken aan het/de licha(a)m(en) van die personen en/of
- (krachtig) met (de gebalde) vuist en/of met stok(ken), in elk geval harde voorwerpen, die personen op het hoofd en/of op/tegen het lichaam slaan en/of - (krachtig) met (geschoeide) voet in de buik, in elk geval tegen de/het licha(a)m(en) van die personen schoppen en/of
- vernielen en/of beschadigen en/of wegmaken van stok(ken) en/of kleding en/of spandoeken, in elk geval goederen die niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoren
- (krachtig) met (de gebalde) vuist die [benadeelde 2] in het gezicht en/of tegen/op het lichaam slaan en/of stompen en/of
- het lichaam van die [benadeelde 2] tegen de grond houden en/of
- (krachtig) met (de geschoeide) voet tegen de rug en/of schouder van die [benadeelde 2] schoppen en/of trappen en/of
- (krachtig) met (de gebalde) vuist en/of (de vlakke) hand stompen en/of slaan van die [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Ter terechtzitting gedaan verzoek
Door de verdediging is ter terechtzitting van 18 augustus 2011, zoals reeds voorafgaand aan de zitting was aangekondigd, een verzoek gedaan tot afgifte van een (kopie van een) DVD, bevattende camerabeelden, gemaakt met een door de politie gehanteerde videocamera, die ter terechtzitting van 28 juni 2011 zijn bekeken, een en ander als weergegeven in de pleitnota, die als hier ingelast geldt.
Het hof stelt voorop dat het de DVD in kwestie niet beschouwt als een processtuk in de zin van artikel 30 Sv., op kennisneming waarvan de verdediging in beginsel recht heeft. Naar het oordeel van het hof is de bedoelde DVD een gegevensdrager bevattende de weergave van camerabeelden, die zich nog niet in het dossier bevond maar op verzoek van de verdediging eerst op de zitting van 28 juni 2011 door het OM is ingebracht en toen door alle procespartijen is bekeken en becommentarieerd.
Niet is gebleken, dat met behulp van de DVD de door de politie en justitie in het dossier neergelegde onderzoeksresultaten van feitenonderzoek zijn gegenereerd.
Het verzoek tot verstrekking van (een kopie van) de DVD wordt door het hof beoordeeld op grond van het noodzaakcriterium. Nu de verdediging ter zitting reeds alle beelden op genoemde gegevensdrager heeft kunnen bekijken en ook ter zitting heeft kunnen becommentariëren, acht het hof de verstrekking van een kopie van de gegevensdrager aan de verdediging niet noodzakelijk mede gelet op het feit dat naar het oordeel van het hof de verdediging de noodzaak daartoe onvoldoende heeft onderbouwd.
Het verzoek wordt afgewezen.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota, die als hier ingelast moet worden beschouwd, alsmede de daarop gegeven toelichting primair betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat a) de berechting van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en b) dat sprake is van schending van de beginselen van goede procesorde en meer in het bijzonder het verbod op willekeur, nu slechts leden van de Nationalistische Volksbeweging (verder: NVB) en Blood & Honour zijn aangehouden terwijl van de groep tegendemonstranten van de Anti Fascistische Aktie (verder: Antifa of AFA) die zich ook niet onbetuigd gelaten hebben, niemand is opgepakt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
ad a
De verdachte is op 3 februari 2007 in verzekering gesteld. Op 16 januari 2008 heeft de rechtbank vonnis gewezen, tegen welk vonnis de verdachte op 18 januari en het openbaar ministerie op 22 januari 2008 hoger beroep heeft ingesteld. Op 20 mei 2008 is het dossier bij het hof ingekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 21 januari 2011. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni, 28 juni, 1 juli en 18 augustus 2011, op welke zitting het onderzoek is gesloten. Het hof stelt met de raadsman vast dat de behandeling van de onderhavige zaak in de hoger beroep fase niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als voorgeschreven in bovenvermelde bepaling. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 17 juni 2008/NJ 2008/358) kan deze overschrijding echter niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zoals door de raadsman is bepleit. Het verweer wordt in zoverre verworpen. Wel zal de geconstateerde overschrijding indien het hof tot strafoplegging komt, dienen te leiden tot strafvermindering.
ad b
Het tweede onderdeel van het verweer wordt eveneens verworpen.
De beslissing tot aanhouding van de verdachte op 3 februari 2007 dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden zoals deze golden ten tijde van die beslissing. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof - kort samengevat en voor zover hier van belang - het volgende af.
De politie was uit diverse bronnen bekend dat de Nationalistische Volksbeweging (verder: NVB) op 3 februari 2007 een bijeenkomst zou houden te Uitgeest. Tevens was gebleken dat hierbij mogelijk aanwezig zouden zijn leden van de extreemrechtse organisatie Blood & Honour en voorts dat het voornemen bestond bij leden van de antifascistische beweging (verder: AFA of Antifa) bij deze bijeenkomst aanwezig te zijn; naar aannemelijk is om deze te verstoren. Nadere informatie omtrent het verzamelpunt van de leden van de NVB of de locatie van de bijeenkomst zelf was bij de politie niet bekend. Uit onder meer het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], alsmede uit het naar aanleiding van de ongeregeldheden opgemaakte journaal volgt dat eerst op 3 februari 2007 rond 13.00 uur bekend was dat de voornoemde bijeenkomst van de NVB in een gebouw genaamd De Opmaat zou plaatsvinden. Rond 13.15 uur werd voor het eerst melding gemaakt van de drie bussen met mogelijke Antifa-aanhangers op de Geesterweg te Uitgeest, niet ver verwijderd van de locatie van De Opmaat. Kort hierop zijn de bussen gestopt bij een voor voertuigen ontoegankelijk bruggetje op die Geesterweg. De demonstranten zijn via het bruggetje te voet over de Zienlaan naar de Opmaat opgetrokken. Toen de kopgroep van Antifa De Opmaat tot op - naar het hof schat - 50-75 meter waren genaderd, is een groep van ongeveer 20-30 personen uit De Opmaat, waaronder de verdachte, min of meer in linie op de Antifa groep afgerend, hetgeen tot een confrontatie en openlijk geweld heeft geleid. Van deze confrontatie is melding gemaakt door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] die in burger bij De Opmaat gepositioneerd stonden waarna de Mobiele Eenheid (ME) die in de naastgelegen woonwijk stond, direct opdracht kreeg op te treden en het openlijk geweld te beëindigen.
[verbalisant 4] en [verbalisant 5] van de aanhoudingseenheid hebben in hun op dezelfde dag alsmede het op 5 februari 2007 (aanvullend) opgemaakte proces-verbaal gerelateerd dat het initiatief tot de confrontatie bij de groep uit De Opmaat lag die in linie in de richting van de demonstranten van de Antifa rende en daarbij begon te slaan en te schoppen. Dit wordt ook bevestigd door de getuige [getuige]. Hoewel de verbalisanten door het grote aantal vechtende mensen geen individuele personen konden herkennen die zich aan strafbare feiten schuldig maakten, hebben zij wel geconstateerd dat alle personen behorende tot die De Opmaat groep zich direct door slaan of schoppen of indirect door het aanmoedigen van anderen met de vechtpartij bemoeiden. Ook hebben zij gezien dat de groep uit elkaar ging toen de ME arriveerde en dat personen uit die groep terugliepen richting De Opmaat.
De verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] die zich in het voorste voertuig van de aanrijdende ME bevonden en De Opmaat groep van achteren naderden, hebben gerelateerd (proces-verbaal van 3 februari alsmede het aanvullende proces-verbaal van 6 februari 2007) dat zij de indruk hadden dat door deze groep, Blood & Honour aanhangers, heftig geweld gebruikt werd, dat dit geweld eenzijdig was en de andere groep (Antifa) zich van hen probeerden te verwijderen. Met de komst van de ME stopte het geweld.
Vervolgens zijn eerst een 12 tal personen uit de Opmaat groep aangehouden en is de Antifa groep verwijderd. Daaronder bevond zich de verdachte. Aansluitend zijn een 16-tal personen uit de groep die teruggekeerd waren naar het gebouw van De Opmaat, aangehouden.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de politie op grond van de op dat moment voorhanden zijnde informatie geconstateerd heeft dat het initiatief tot de confrontatie is uitgegaan van de groep uit De Opmaat en dat door leden van deze groep geweld werd uitgeoefend. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat de aanhouding van 12 personen afkomstig uit de groep De Opmaat willekeurig heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de zogenaamde tweede aanhoudingsronde van Blood & Honour sympathisanten in De Opmaat overweegt het hof dat deze aanhoudingen zijn gebaseerd op observaties door de ME en de aanhoudingseenheid dat zij behoorden tot de groep uit De Opmaat die zich bij het aanrijden van de ME van het openlijk geweld verwijderden maar daarbij aanwezig waren geweest. Ook daarvan kan niet worden gezegd dat de aanhouding willekeurig was. In beide gevallen zijn degenen aangehouden van wie is geconstateerd dat ze identificeerbaar individueel of als groep openlijk geweld hebben gepleegd.
Daaraan doet niet af dat ook leden van Antifa zich tijdens de gewelddadige confrontatie niet onbetuigd hebben gelaten. Door de verbalisanten is dit kennelijk als reactief opgevat temeer daar de groep tegendemonstranten van Antifa zich leek terug te trekken. Niet is gebleken dat individuele leden van de Antifa konden worden herkend als geweldplegers en er waren kennelijk geen beelden voorhanden waaruit het tegendeel bleek. Dit wordt ook bevestigd door het geluidsfragment bij de door het hof ter terechtzitting bekeken beelden. Een verbalisant die aanwezig is bij de naar het station te Uitgeest verwijderde Antifa groep vraagt daarin aan (kennelijk) de commandocentrale of van deze mensen nog personen dienen te worden aangehouden. Anders dan de raadsman acht het hof het ontkennende antwoord op deze vraag met als reden dat "diegenen zijn aangehouden die geweld hebben uitgeoefend" in lijn met wat door voornoemde verbalisanten is waargenomen en gerelateerd. Niet is aannemelijk geworden dat doelbewust of met grote veronachtzaming van verdachtes belangen, zoals de raadsman stelt, is afgezien van aanhouding van personen uit de Antifa groep.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen.
Aangezien ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft bij pleidooi in hoger beroep subsidiair aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het ten laste gelegde openlijk geweld heeft geleverd en derhalve dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte zich weliswaar bij de eerste groep van 12 aangehouden verdachten bevond, maar zelf geen geweld heeft gebruikt en alleen de vechtpartij vanaf een afstand heeft gadegeslagen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de diverse verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] die zich op 3 februari onopvallend en in burger gekleed ter hoogte van verenigingsgebouw De Opmaat bevonden, volgt dat bij het naderen van de kopgroep van de Antifa het toegangshek dicht werd gedaan en - kennelijk na kort overleg - een groep personen door dit toegangshek de rijbaan opkwamen, zich (min of meer) in linie opstelden en vervolgens op de kopgroep zijn afgaan waarna de ten laste gelegde openlijke geweldpleging plaatsvond. [verbalisant 5] en [verbalisant 4] relateren dat alle personen die zich in de linie bevonden zich direct, door slaan of schoppen, danwel indirect, door het aanmoedigen van de anderen, met de vechtpartij bemoeiden. Ook [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (p. 626 ev) van de ME beschrijven dat zij de later aangehouden groep van 12 verdachten in een soort linie hebben zien opereren en geweld hebben zien gebruiken en voorts dat zij voortdurend zicht hebben gehad op deze personen en kunnen stellen dat deze personen overeenkomen met de kort hierop aangehouden 12 verdachten. Voorgaande waarnemingen vinden voorts steun in de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (p. 371) dat hij meerdere mensen, onder wie zijn vriend [verdachte], heeft zien vechten. Het hof is van oordeel dat de verdachte aldus welbewust de confrontatie met de Antifa heeft opgezocht en is meegegaan in de aanvalsgolf van de groep uit De Opmaat en hieraan een significante bijdrage heeft geleverd en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld; daartoe is een concrete geweldshandeling immers niet noodzakelijk.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 februari 2007 te Uitgeest met anderen, op of aan de openbare weg, de Zienlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde] en [benadeelde 2] en aldaar aanwezige personen te weten leden van de antifascistische groep "Antifa", welk geweld bestond uit het
- (bier)fles(sen) gooien in de richting van die bovengenoemde personen en
- in een zogenaamde linie op die personen afrennen en
- roepen van "op een linie blijven" en
- duwen en/of trekken aan die personen en
- krachtig (met de vuist) en/of met (een) stok(ken) die personen op het hoofd en/of tegen het lichaam slaan en
- (krachtig) met (geschoeide) voet tegen de/het licha(a)m(en) van die personen schoppen en
- (krachtig) met de vuist die [benadeelde 2] in het gezicht stompen en
- het lichaam van die [benadeelde 2] tegen de grond houden en
- (krachtig) met de (gebalde) vuist stompen van die [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
De raadsman heeft meer subsidiair aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer, dan wel uit noodweer-exces een en ander zoals door de raadsman verwoord in zijn pleitnota.
Het hof heeft de strafzaak van de verdachte gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de overige strafzaken in het onderzoek "Spandoek". Nu de verdediging in alle zaken grotendeels op dezelfde leest is geschoeid, zal het hof het in alle zaken gevoerde noodweer (exces) verweer (grotendeels) gezamenlijk behandelen. Dit verweer komt - kort en zakelijk weergegeven - neer op het volgende.
De verdachte die zich bevond in het gebouw De Opmaat, was bij de aanblik van de naderende groep Antifa-aanhangers ernstig bevreesd voor de veiligheid van met name de ouderen, vrouwen en kinderen die ook in dat gebouw aanwezig waren. De Antifa-aanhangers beperkten zich bij hun opmars naar de Opmaat niet tot het roepen van leuzen, maar traden - zo stelt de raadsman - ook agressief op door het gooien van (ondermeer) stenen, vuurwerk en andere voorwerpen en hadden zich met stokken en dergelijke bewapend. Omdat er bij de onverwachte nadering van de Antifa-groep geen politie of ME te bespeuren was, heeft verdachte gemeend zich te moeten verdedigen tegen het onmiddellijk dreigende gevaar van een aanval ter bescherming van zichzelf en met name eerdergenoemde anderen. Nu het niet mogelijk was het toegangshek op slot te doen, was het niet mogelijk deze dreigende aanval in afwachting van de mogelijke komst van de politie of de ME af te wachten in De Opmaat omdat de mogelijkheid tot vluchten dan was uitgesloten en de kans niet denkbeeldig was dat personen op het voorterrein dan wel in het gebouw getroffen zouden worden door gegooide projectielen, in extremis door brandstichting. De verdachte is daarom met anderen op de (kop)groep van Antifa afgegaan. Vanuit de Antifa-groep is verdachte's groep bekogeld met ondermeer vuurwerk en na enig duw- en trekwerk is, nu de groep daartoe werd uitgedaagd, de confrontatie aangegaan.
Het hof oordeelt als volgt.
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is over de feiten en omstandigheden waaronder het openlijk geweld heeft plaatsgevonden, het navolgende voldoende komen vast te staan.
De verdachte was tezamen met anderen aanwezig in dan wel op het terrein van het gebouw De Opmaat te Uitgeest ter gelegenheid van een nieuwjaarsbijeenkomst van de Nationalistische Volksbeweging. Het gezelschap bestond uit een tiental leden van de NVB - deels van gevorderde leeftijd -, een aantal aanhangers van de groepering Blood & Honour en/of de Dietse Kameraden - in het algemeen aanzienlijk jonger -, zes vriendinnen/ partners en enkele kinderen (pv verbalisant [verbalisant 8] p. 630). De bijeenkomst was met het oog op mogelijke tegendemonstraties gericht tegen het gedachtegoed van ondermeer de NVB geheim gehouden. Het gebouw De Opmaat, zo blijkt uit de via internet verkregen en op zitting besproken gegevens en ter zitting vertoonde video-opnames die door de politie zijn gemaakt, heeft één toegangsdeur, een tweetal van op het oog dik matglas voorziene ramen en enkele daklichten. Het gebouw heeft een kleine buitenplaats en is omgeven door een van prikkeldraad voorziene omheining en een ijzeren toegangshek. De Opmaat ligt in een sportpark ingeklemd tussen voetbalvelden en een waterplas ("de Kuil") en is bereikbaar via een smalle weg, de Zienlaan, ofwel vanaf het bruggetje bij de Geesterweg via het fiets- en wandelgedeelte dan wel per auto via de naastgelegen woonwijk. Laatstgenoemde toegang leidt voorbij de Opmaat naar een parkeerplaats bij het zwembad. Bomen en struiken omzomen De Opmaat en de Zienlaan ter plekke.
Op 3 februari 2007 zijn 3 bussen met aanhangers van Antifa gestopt op de Geesterweg en zijn de inzittenden via het bruggetje op weg gegaan naar De Opmaat. Aannemelijk is dat het ging om een groep van grofweg tenminste rond de 80 personen. De afstand van het bruggetje tot De Opmaat wordt geschat op ongeveer 300 meter (pv verbalisant [verbalisant 5] bij de rechter-commissaris) en is door deze demonstranten - in elk geval door de kopgroep - in hoog tempo afgelegd. De demonstranten hadden spandoeken en kleine demonstratieborden bij zich en in ieder geval één megafoon (aangifte [naam aangever] p. 742). Zij hadden zich veelal onherkenbaar gemaakt door bivakmutsen en/of sjaals en/of capuchons. Zij riepen anti-fascistische leuzen (pv verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] p. 631 en verklaringen [getuige]) en waren, zoals blijkt uit de aangiften van [benadeelde] en [naam aangever], voornemens de bijeenkomst van de NVB te verstoren c.q. onmogelijk te maken door herrie te maken en door de spandoeken te tonen en flyers uit te delen.
De verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] (p. 631) bevonden zich - onopvallend en in burger gekleed - op dit moment ter hoogte van De Opmaat. Zij beschrijven - kort en zakelijk weergegeven - dat bij het naderen van de kopgroep van Antifa het toegangshek dicht werd gedaan. Vervolgens kwam - kennelijk na kort overleg - een groep van - bij benadering - tussen de 20 en 30 personen door dit toegangshek de rijbaan op, die zich (min of meer) in linie opstelden en vervolgens op de kopgroep zijn afgaan waarna de ten laste gelegde openlijke geweldpleging plaatsvond. Zodra de ME-auto's kort hierna verschijnen, stopt het geweld.
Het hof stelt voorop dat uit het enkele gegeven dat Antifa een demonstratie wilde houden tegen de bijeenkomst van de NVB en zich daartoe bij het gebouw De Opmaat wilde verzamelen, niet volgt dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van degenen die aldaar verzameld waren en evenmin het ogenblikkelijk dreigend gevaar daarvan. Daartoe dient vast te komen staan dat de verdachte c.q. de aanwezigen in redelijkheid ervan uit mochten gaan dat de demonstratie gepaard zou gaan met feitelijk geweld jegens hen.
Bij de beantwoording van die vraag stelt het hof, zoals hiervoor reeds in het kader van de bespreking van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is uiteengezet, vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen ([naam ] p. 48) blijkt dat de politie door de AIVD op 2 februari is bericht dat de NVB een bijeenkomst wilde houden op een geheime locatie in Uitgeest en dat een demonstratie van Antifa mogelijk werd verwacht. Deze mededeling was reden voor overleg en heeft ertoe geleid dat bijstand van de ME werd gevraagd en een noodverordening is voorbereid. Op 3 februari is door observatie en de inzet van aanhoudings-/arrestatie-eenheden getracht voor aanvang van de bijeenkomst van de NVB de locatie daarvan vast te stellen, de Antifa-betogers te lokaliseren en de ME op de juiste locatie klaar te hebben staan.
Deze voorbereidingen waren zo getroffen omdat in oktober 2006 in Haarlem tijdens een bijeenkomst van de NVB door Antifa-aanhangers de openbare orde zodanig was verstoord dat de ME de partijen had moeten scheiden. Bij die gelegenheid is door Antifa-aanhangers met voorwerpen gegooid. Kennelijk werd van overheidswege rekening gehouden met een herhaling van die situatie in Uitgeest.
Bij de vaststelling van hetgeen zich op 3 februari 2007 kort voor de openlijke geweldpleging en tijdens de confrontatie daadwerkelijk heeft afgespeeld, moet het hof afgaan op de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4], de verklaringen van de getuige [getuige] en de verklaringen van De Opmaat-groep. Van deze beginfase bestaan geen beelden.
Uit de verklaringen van de getuige [getuige] volgt dat zij de Antifa-groep als bedreigend en intimiderend heeft ervaren, zowel omdat deze personen zich onherkenbaar hadden gemaakt door gezichtsbedekking als omdat zij met velen waren en zich verbaal agressief manifesteerden. Zij heeft wel spandoeken gezien, maar geen wapens. Zij verklaart dat de Antifa-groep in snelle pas naar De Opmaat is gelopen. Ook [verbalisant 5] en [verbalisant 4] relateren dat er werd gerend (p. 631). De getuige [benadeelde] spreekt over "joggen in de richting van het gebouwtje". Volgens [getuige] is de groep-De Opmaat op de Antifa-groep afgerend terwijl zij de Antifa groep met flessen bekogelden. Daarop ontstond een gevecht waarbij leden van Antifa terugvochten. Naar zij schat heeft het treffen plaatsgevonden op het gedeelte Zienlaan tussen de parkeerplaats bij het zwembad en De Opmaat op ongeveer 75 meter afstand van de Opmaat.
De verbalisant [verbalisant 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de Antifa-groep vanuit drie bussen plotseling op de Zienlaan verscheen via het bruggetje en zich verzamelde vlak bij het gebouw De Opmaat alwaar een spandoek werd ontrold en leuzen werden geroepen. Daarop is een groep van ongeveer 30 man -waarvan later is vastgesteld dat het vooral een aantal sympathisanten van de groepering Blood & Honour betrof- vanuit De Opmaat rennend op de groep Antifa afgegaan waarbij (bier)flesjes naar de groep Antifa werden gegooid. Hij verklaart dat het spandoek uit handen van de demonstranten werd getrokken en dat het geweld daarbij van de groep De Opmaat uitging, hoewel er, toen partijen eenmaal bij elkaar waren, over en weer werd geslagen en geschopt. Hij schat de plek waar die confrontatie plaatsvond op zo'n 75 m van De Opmaat.
De verbalisant [verbalisant 5] heeft bij de rechter-commissaris de afstand geschat op 50 à 75 meter. Hij verklaart dat de Antifa-demonstranten het gebouw De Opmaat naderden en dat op enig moment de groep De Opmaat in linie rennend op de groep Antifa afging onder het gooien van blikjes en flesjes. Vervolgens is een grote vechtpartij ontstaan. Hij heeft stokken door de lucht zien gaan, onbekend van welke zijde, vuurwerk gehoord en rook gezien.
Ter beoordeling van de feitelijke situatie heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep de foto's in het dossier bekeken die door de Antifa-groep zijn gemaakt (pv p. 671 ev) Deze foto's tonen naar het oordeel van het hof niet de aanvang van het openlijk geweld, reeds omdat daarop een door de De Opmaat-groep buitgemaakt demonstratiebord is te zien en op deze serie foto's tevens een afgepakt spandoek zichtbaar is. Deze foto's geven naar het oordeel van het hof een beeld van de situatie waarin de Antifa-groep bezig is zich terug te trekken. Op de achtergrond is het doel van het naastgelegen voetbalveld te zien evenals het gebouw De Opmaat. Rekening houdend met het feit dat de Antifa-groep op de terugweg is, gaat het hof ervan uit dat De Opmaat-groep, waaronder de verdachte, de aanval heeft ingezet terwijl de kopgroep van Antifa zich op ongeveer 50 meter van het toegangshek van De Opmaat bevond. Het hof hanteert daarbij conform de KNVB een lengte van de kopse kant van een voetbalveld van maximaal 69 meter.
Het hof kan zich voorstellen dat de verdachte de Antifa-groep waarvan het hof de gemiddelde leeftijd op basis van het beeldmateriaal schat op 25-30 jaar, die zich zo plotseling, zo snel en in elk geval verbaal agressief manifesteerde en zich met een getalsmatig overwicht op die korte afstand van het gebouw De Opmaat bevond, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm in redelijkheid heeft kunnen beschouwen als een onmiddellijke bedreiging voor de aanwezigen, en met name voor de ouderen, vrouwen en kinderen in en rond het gebouw De Opmaat. Daarbij speelt een doorslaggevende rol de hierboven weergegeven beschrijving van het gebouw De Opmaat en het gegeven dat het toegangshek en de toegangsdeur niet op slot konden worden gedaan omdat de sleutels niet beschikbaar waren. Op grond van de verklaringen van de diverse verdachten in hoger beroep acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de beheerder van de sleutels, [naam 2] zich op het moment kort voor het treffen niet in De Opmaat bevond. Het terrein van en het gebouw zelf van De Opmaat bood zodoende geen afdoende bescherming tegen een eventuele aanval vanuit de Antifa-groep, terwijl op grond van de ervaringen bij eerdere demonstraties openlijk geweld vanuit de Antifa groep niet ondenkbeeldig was. Evenmin bestond er naar het oordeel van het hof voor de aanwezigen in de Opmaat op dat moment de mogelijkheid om De Opmaat te verlaten om een goed heenkomen te zoeken, gelet op de hiervoor beschreven situatie ter plekke.
Bovendien merkt het hof op dat de groep in De Opmaat er terecht van uit mocht gaan dat er geen politie ter plekke was om bescherming te bieden. De bijeenkomst was geheim gehouden en men was niet op de hoogte en kon dat ook niet zijn van het feit dat de ME in aantocht was.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaronder de verdachte heeft besloten met anderen op Antifa af te gaan, is het hof met de verdediging van oordeel dat sprake was van een noodweersituatie. In zoverre deelt het hof het standpunt van de verdediging.
Vervolgens rijst de vraag of het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten heeft voldaan aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, oftewel of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de (dreigende) aanranding en of niet in plaats van de gekozen wijze van verdediging een andere uitweg had kunnen worden gevonden.
Zoals hierboven is vastgesteld, bestond er geen afdoende mogelijkheid aan de dreiging van een niet ondenkbeeldige aanval te ontkomen. Immers, gelet op voornoemde beschrijving van de feitelijke situatie zou een adequate verdediging niet meer mogelijk zijn indien de Antifa-groep De Opmaat zou hebben bereikt en de aanval zou hebben ingezet. Gelet hierop is de door de verdachte gekozen wijze van verdediging, te weten het als groep op de Antifa-groep afgaan, ook op de wijze als uit de stukken blijkt, - in linie, in looppas, afgaand op een onvermijdelijke confrontatie met de AFA groep -, teneinde hen te verhinderen dichter bij het gebouw te komen, naar het oordeel van het hof een toelaatbare verdediging geweest. Aldus is wat dat betreft aan de eisen van subsidiariteit voldaan.
Bij de beantwoording van de vraag of het daarbij uitgeoefende openlijke geweld proportioneel was, betrekt het hof het navolgende. Uit de hierboven weergegeven verklaringen en bevindingen concludeert het hof dat er vanuit de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, voorwerpen waaronder tenminste een fles naar de Antifa-groep zijn gegooid, dat tenminste een spandoek dat in de kopgroep was ontrold, is afgepakt en dat de megafoon die in de kopgroep in gebruik was, is afgepakt. Dergelijke handelingen worden ook bevestigd door de diverse verdachten in deze zaak. Als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft verbalisant [verbalisant 6] verklaard dat hij scherven glas heeft zien liggen. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte en zijn medeverdachten dat zij degenen waren die als eersten met flessen en andere voorwerpen werden bekogeld. Daarvoor zijn geen aanknopingspunten te vinden in het dossier.
Nu bij de eerste zoekslag door de ME (pv bev. p. 654) geen melding is gemaakt van grote hoeveelheden gebroken flessen of het aantreffen van knuppels en daarvan op de zich in het dossier bevindende foto's en de getoonde beelden ter terechtzitting in hoger beroep ook niet is gebleken, gaat het hof ervan uit dat, hoe verwerpelijk het gooien met flessen/ blikjes ook is, dat niet op zodanige wijze is gebeurd dat daardoor niet aan de eisen van proportionaliteit is voldaan. Nu geen beelden beschikbaar zijn van het eerste treffen en geen verklaringen vanuit de Antifa-groep over deze confrontatie, kan niet worden vastgesteld of daarbij grof en disproportioneel geweld is gebruikt. Evenmin kan worden bewezen dat door de verdachte of diens medeverdachten vuurwerk is gegooid of afgestoken. Overigens is na afloop slechts één stuk vuurwerk aangetroffen en is niet gebleken dat resten van vuurwerk zijn aangetroffen.
De confrontatie is heel snel ontaard in een vechtpartij waarbij over en weer geweld is gebruikt, zoals blijkt uit de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5].
Het hof staat voor de vraag of de verdachte tijdens het openlijk geweld in de fase onmiddellijk volgend op de confrontatie, zelf dermate disproportioneel geweld heeft gebruikt dat hem daardoor een beroep op noodweer niet meer toekomt dan wel dat aan mogelijk disproportioneel geweld vanuit De Opmaat groep, dit gevolg ook voor de verdachte moet worden verbonden.
Bij de beantwoording van deze vraag merkt het hof op dat deze fase van het- naar het lijkt wederzijdse- openlijk geweld naar het oordeel van het hof kortdurend is geweest. Immers de getuige [verbalisant 6] die zeer kort na de eerste aanval in het eerste voertuig van de ME de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, van achteren naderde, heeft verklaard dat de groep De Opmaat op dat moment de overhand had en dat de Antifa-groep op de vlucht sloeg. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij als getuige nog opgemerkt dat hij heeft gezien dat tijdens het terugtrekken vanuit de Antifa-groep een stok werd gegooid. Naar het oordeel van het hof zijn de door Antifa aan de politie aangeboden foto's kort voor dan wel in deze fase gemaakt. Daarop zijn als geweldshandelingen naast de hierboven vermelde schoppende beweging van [medeverdachte 2] (p. 683) ook zich enigszins aan de rand van de groep afspelend geweld door medeverdachte [medeverdachte 3] jegens [benadeelde 2] en een onbekend gebleven persoon te zien (p. 678, 680 en 693). Daarnaast verklaren [benadeelde] en [benadeelde 2] over het tijdens de vechtpartij vanuit de groep De Opmaat uitgeoefend openlijke geweld. Voor het overige resteren de verklaringen van de verdachte en anderen uit zijn groep omdat van de door de ME na afloop aangetroffen halve biljartkeu, een kennelijk van een klein spandoek/bord afgetrokken stok en een korte stok met scherpe punt niet kan worden aangetoond of en zo ja, door wie deze zijn gebruikt. Hier wreekt zich dat van het daadwerkelijk treffen geen beelden beschikbaar zijn en er vanuit de Antifa-groep grotendeels is geweigerd aangifte te doen. Van bovenstaande handelingen kan het hof niet vaststellen dat het disproportioneel geweld oplevert. De vraag of mogelijk disproportioneel geweld uit de groep De Opmaat aan de verdachte moet worden toegerekend moet dus ontkennend worden beantwoord. Dat leidt tot de conclusie dat het hof het beroep op noodweer enkel zal afwijzen ten aanzien van verdachten die aantoonbaar disproportioneel geweld hebben gebruikt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan het hof niet opmaken of en zo ja, welke individuele (gewelds)handelingen door de verdachte zijn verricht, anders dan reeds hiervoor is overwogen. Het hof kan derhalve niet vaststellen dat door de verdachte disproportioneel geweld is gebruikt, zodat ten aanzien van de verdachte het beroep op noodweer dient te worden gehonoreerd.
Het bewezen verklaarde levert aldus geen strafbaar feit op. De verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Nu de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering en niet is gebleken dat zij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, kan haar vordering buiten beschouwing blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.A. Holthuis en mr. J.P.W. Helmonds, in tegenwoordigheid van mr. N.C. Laatsch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 september 2011.
Mrs Gonggrijp-van Mourik en Holthuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.