ECLI:NL:GHAMS:2011:BR6504

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005484-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door aanhangers van Blood & Honour tegen antifascisten in Uitgeest

In deze zaak gaat het om openlijke geweldpleging door een groep aanhangers van Blood & Honour op 3 februari 2007 in Uitgeest, gericht tegen leden van de antifascistische groep Antifa. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich verenigd om geweld te plegen tegen de Antifa-aanhangers die zich verzamelden voor een demonstratie tegen de bijeenkomst van de Nationalistische Volksbeweging (NVB) in het gebouw De Opmaat. De politie had voorafgaand aan de bijeenkomst informatie ontvangen over de mogelijke aanwezigheid van zowel de NVB als de Antifa, en had maatregelen getroffen om de openbare orde te handhaven. Tijdens de confrontatie die volgde, werden er stokken, flessen en vuurwerk gebruikt door beide partijen. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij vreesde voor de veiligheid van de aanwezigen in De Opmaat, waaronder ouderen en kinderen. Het hof oordeelde dat er sprake was van een noodweersituatie, maar dat de wijze van verdediging niet proportioneel was. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging, omdat het hof oordeelde dat het bewezen verklaarde niet strafbaar was. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd.

Uitspraak

parketnummer: 23-005484-08
datum uitspraak: 1 september 2011
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 8 oktober 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-700073-07 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1975],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 oktober 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 27 juni, 28 juni, 1 juli en 18 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 februari 2007 te Uitgeest met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Zienlaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of een of meer aldaar aanwezige personen (te weten leden van de (zogenaamde) antifascistische groep "Antifa") en/of goederen, welk geweld bestond uit het een of meermalen
- een of meerdere stokken en/of (bier)fles(sen) en/of vuurwerk (zogenaamde nitraatbommen), in elk geval voorwerpen (op de grond)gooien, al dan niet in de richting van die bovengenoemde personen en/of - in een (zogenaamde) linie op die personen afrennen, in elk geval (dreigend) in de richting van die personen te lopen en/of
- roepen van teksten, te weten "op een linie blijven" en/of "rechtsom", in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking en/of - duwen en/of trekken aan het/de licha(a)m(en) van die personen en/of
- (krachtig) met (de gebalde) vuist en/of met stok(ken), in elk geval harde voorwerpen, die personen op het hoofd en/of op/tegen het lichaam slaan en/of
- (krachtig) met (geschoeide) voet in de buik, in elk geval tegen de/het licha(a)m(en) van die personen schoppen en/of
- vernielen en/of beschadigen en/of wegmaken van stok(ken) en/of kleding en/of spandoeken, in elk geval goederen die niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoren
- (krachtig) met (de gebalde) vuist die [benadeelde 1] in het gezicht en/of tegen/op het lichaam slaan en/of stompen en/of
- het lichaam van die [benadeelde 1] tegen de grond houden en/of
- (krachtig) met (de geschoeide) voet tegen de rug en/of schouder van die [benadeelde 1] schoppen en/of trappen en/of
- (krachtig) met (de gebalde) vuist en/of (de vlakke) hand stompen en/of slaan van die [benadeelde 2],
waarbij hij, verdachte, een of meermalen (krachtig) die [benadeelde 1] (toen die op de grond lag) met (geschoeide) voet op/tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten een of meerdere kneuzing(en) voor die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Ter terechtzitting gedaan verzoek
De verdediging heeft zich ter terechtzitting van 18 augustus 2011 - zo begrijpt het hof - aangesloten bij het verzoek van mr. Kranendonk in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tot afgifte van een (kopie van een) DVD, bevattende camerabeelden, gemaakt met een door de politie gehanteerde videocamera, die ter terechtzitting van 28 juni 2011 zijn bekeken, een en ander als weergegeven in de pleitnota van mr. Kranendonk, die als hier ingelast geldt.
Het hof stelt voorop dat het de DVD in kwestie niet beschouwt als een processtuk in de zin van artikel 30 Sv., op kennisneming waarvan de verdediging in beginsel recht heeft. Naar het oordeel van het hof is de bedoelde DVD een gegevensdrager bevattende de weergave van camerabeelden, die zich nog niet in het dossier bevond maar op verzoek van de verdediging eerst op de zitting van 28 juni 2011 door het OM is ingebracht en toen door alle procespartijen is bekeken en becommentarieerd.
Niet is gebleken, dat met behulp van de DVD de door de politie en justitie in het dossier neergelegde onderzoeksresultaten van feitenonderzoek zijn gegenereerd.
Het verzoek tot verstrekking van (een kopie van) de DVD wordt door het hof beoordeeld op grond van het noodzaakcriterium. Nu de verdediging ter zitting reeds alle beelden op genoemde gegevensdrager heeft kunnen bekijken en ook ter zitting heeft kunnen becommentariëren, acht het hof de verstrekking van een kopie van de gegevensdrager aan de verdediging niet noodzakelijk mede gelet op het feit dat naar het oordeel van het hof de verdediging de noodzaak daartoe onvoldoende heeft onderbouwd.
Het hof wijst het verzoek af.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat justitie, politie en openbaar bestuur de confrontatie op 3 februari 2007 tussen de Blood & Honour aanhangers en de leden van de Anti Fascistische Aktie (verder: Antifa of AFA) gecontroleerd hebben laten escaleren, terwijl een ernstige verstoring van de openbare orde te verwachten was, een en ander zoals verwoord in de pleitnota van de raadsman, die als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Het hof overweegt en oordeelt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 1 februari 2007 is [naam 1], hoofdinspecteur van politie, regio Kennemerland, en op 3 februari 2007 tevens fungerend als commandant openbare orde, door de Regionale Inlichtingen Dienst (RID) op de hoogte gesteld van een bericht op de website van de Nationalistische Volksbeweging (verder: NVB), waarin haar leden werd opgeroepen op 3 februari 2007 naar een bijeenkomst te komen in Noord-Holland, ergens tussen Haarlem en Alkmaar. Het bericht vermeldde verder slechts een tijdstip waarop men diende te verzamelen, te weten 13.00 uur. Nadere informatie omtrent dit verzamelpunt of de locatie van de bijeenkomst zelf ontbrak en was bij de politie evenmin bekend. Op 2 februari 2007 ontving de politie een ambtsbericht van de AIVD. Dit bericht hield in dat de NVB op 3 februari 2007 een bijeenkomst zou houden te Uitgeest en dat daarbij mogelijk ook de extreemrechtse organisatie Blood & Honour aanwezig zou zijn. Tevens werd daarin melding gemaakt van het voornemen van leden van de antifascistische beweging bij deze bijeenkomst aanwezig te zijn. Diezelfde dag heeft overleg plaatsgevonden met de burgemeester van Uitgeest en het openbaar ministerie te Haarlem waarbij beleidsuitgangspunten geformuleerd zijn. Uitgangspunt was dat de vrijheid van meningsuiting moest worden gerespecteerd en tegengeluiden eveneens. Strafbare feiten zouden evenwel niet worden getolereerd. Hoewel er geen informatie voorhanden was dat het daadwerkelijk tot een treffen tussen de diverse groeperingen zou komen, is in verband met vrees voor mogelijke verstoringen van de openbare orde door de burgemeester van Uitgeest een noodbevel voorbereid. Daarin werd vastgelegd dat geen gezichtsbedekking was toegestaan en dat men zich na vordering door de politie moest verwijderen uit de gemeente Uitgeest in een door de politie aangegeven richting. Ook werd om die reden door de korpsleiding van de regiopolitie Kennemerland en de burgemeester van Uitgeest toestemming gegeven voor het inzetten van de Mobiele Eenheid (ME). Door de burgemeester werd bepaald dat de politie gefaseerd en de-escalerend zou moeten optreden en dat de ME pas mocht worden ingezet als dit gelet op de ordeverstoring noodzakelijk zou zijn en het doel van ordehandhaving niet op een andere manier kon worden bereikt. Op de ochtend van 3 februari 2007 heeft voorts een zogenaamde briefing plaatsgevonden.
Teneinde de vergaderlocatie van de NVB te achterhalen, werd op 3 februari 2007, op basis van ervaringen bij een eerdere bijeenkomst van de NVB te Haarlem op 26 oktober 2006, door de ME onder meer postgevat bij het station van Uitgeest. Op het station werd een aantal personen waargenomen waarvan men vermoedde dat ze voornoemde bijeenkomst zouden bijwonen. Deze personen zijn per auto gevolgd naar het sportcomplex aan de Zienlaan te Uitgeest, alwaar werd waargenomen dat zij een gebouw genaamd De Opmaat binnengingen. Uit onder meer het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], alsmede uit het van de ongeregeldheden opgemaakte journaal blijkt dat het tijdstip van deze waarnemingen rond 13.00 uur dient te worden gesteld. [verbalisant 4] en [verbalisant 5] leggen dit moment zelfs iets later in hun proces-verbaal van 3 februari 2007. Eerst op dat moment was derhalve duidelijk dat de bijeenkomst van de NVB/Blood & Honour in De Opmaat zou plaatsvinden. Rond 13.15 uur is door verbalisant [verbalisant 1] doorgegeven dat een drietal bussen met mogelijke AFA-aanhangers over de Geesterweg te Uitgeest reden in zuidelijke richting. Op dat moment heeft de ME vervolgens de opdracht gekregen zich op voorhand- vanuit tegengestelde richting - naar De Kuil te begeven, een locatie in de nabijheid van De Opmaat. Kort hierna zijn voornoemde drie bussen op de Geesterweg - naar het lijkt onverwachts - gestopt ter hoogte van een bruggetje dat via de Zienlaan toegang verleende tot het terrein van het sportcomplex maar ontoegankelijk is voor voertuigen. Uit de verklaring van de getuige [getuige] leidt het hof af dat zij de inzittenden van de bussen desgevraagd de weg heeft gewezen naar De Opmaat en dat de demonstranten eerst op dat moment hun gezichten onder andere met sjaals afdekten. In een tijdsbestek van enkele minuten is vervolgens een confrontatie ontstaan tussen beide groeperingen waarvan melding is gemaakt door de verbalisanten van de aanhoudingseenheid [verbalisant 5] en [verbalisant 4], die onopvallend en in burger gekleed bij De Opmaat gepositioneerd stonden en zicht hadden op de gewelddadigheden. Direct is aan de ME de opdracht verstrekt op te treden en het openlijk geweld te beëindigen. Uit het proces-verbaal van [verbalisant 6] en [verbalisant 8] blijkt dat de ME, die De Opmaat niet per voertuig over voornoemd bruggetje kon bereiken en diende om te rijden, rond 13.22 uur ter plaatse arriveerde, waarna het geweld stopte en de eerste aanhoudingen werden verricht. Direct na de ordeverstoring heeft [naam 1], zo volgt uit het door hem op 22 maart 2011 opgemaakte proces-verbaal, contact opgenomen met de waarnemend burgemeester van Uitgeest en is het noodbevel van kracht geworden. In opdracht van de waarnemend burgemeester zijn de demonstranten van de Antifa verwijderd tot buiten de gemeentegrenzen van de gemeente Uitgeest en is de vergadering van de NVB ontbonden.
Het hof is van oordeel dat in het dossier geen enkele aanwijzing te vinden is voor de stelling van de verdediging dat de overheid het op 3 februari 2007 in Uitgeest opzettelijk en/ of gecontroleerd op een treffen heeft laten aankomen dan wel dat er bewust nalatig/onrechtmatig is opgetreden, Evenmin is een begin van aannemelijkheid gebleken van enige betrokkenheid van een zekere [naam 2] die volgens onthullingen in dagblad de Telegraaf ooit als infiltrant voor de AIVD zou hebben gewerkt, zoals door de raadsman is gesuggereerd.
Evenmin volgt naar het oordeel van het hof uit de hierboven weergegeven gang van zaken dat door de politie en/of andere betrokkenen in de aanloop naar noch op 3 februari 2007 inadequaat is gehandeld, waarbij dit optreden beoordeeld dient te worden aan de hand van de stand van zaken van dat moment. Uit de diverse processen-verbaal volgt dat de politie kennelijk werd overvallen door het onverwacht stoppen van de bussen van de Antifa bij het bruggetje op de Geesterweg alsmede door de snelheid en heftigheid van de confrontatie tussen beide partijen die hier direct op volgde. Hierbij dient tevens te worden opgemerkt dat vanaf het moment dat duidelijk was dat de bijeenkomst van de NVB in De Opmaat zou plaatsvinden tot de komst van de Antifa met de kennelijke intentie de bijeenkomst te verstoren slechts ongeveer 15 minuten verstreken waren.
Dat met de wetenschap achteraf mogelijk andere keuzes gemaakt hadden kunnen worden, maakt dit niet anders. De stelling van de verdediging dat reeds toen de AFA-aanhangers de bussen verlieten en hun gezicht bedekten door de politie had moeten worden aangedrongen op het in werking doen treden van de noodverordening, zodat preventief had kunnen worden ingegrepen, deelt het hof dan ook niet, nog daargelaten dat hier uit praktisch oogpunt de tijd voor ontbrak. Voordat de confrontatie binnen luttele minuten een feit was, was immers van het plegen van strafbare feiten noch het niet respecteren van elkaars vrijheid van meningsuiting nog geen sprake, terwijl evenmin gebleken was dat een verstoring van de openbare orde noopte tot onmiddellijk ingrijpen. Ook het gegeven dat enkel Blood & Honour aanhangers door de ME zijn aangehouden brengt het hof niet tot een ander oordeel. Uit de diverse processen-verbaal leidt het hof af dat diegenen zijn aangehouden die naar het oordeel van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], alsmede de leden van de aanrijdende ME, kort gezegd met het geweld zijn begonnen of daarbij een rol hebben gespeeld en als zodanig konden worden geïdentificeerd Het hof merkt hierbij nog op dat deze verklaringen steun vinden in de verklaring van de getuige [getuige], die de leden van Blood & Honour typeert als de agressieve groep die de confrontatie zocht.. Dat ook leden van de AFA zich tijdens de gewelddadige confrontatie niet onbetuigd hebben gelaten doet daaraan niet af.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat het verweer in al zijn onderdelen faalt. Nu er ook overigens geen andere feiten of omstandigheden die in de weg staan aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging aannemelijk zijn geworden, is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn (verdere) vervolging van de verdachte
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 februari 2007 te Uitgeest met anderen, op of aan de openbare weg, de Zienlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en aldaar aanwezige personen te weten leden van de antifascistische groep "Antifa", welk geweld bestond uit het
- (bier)fles(sen) gooien in de richting van die bovengenoemde personen en
- in een zogenaamde linie op die personen afrennen en
- roepen van "op een linie blijven" en
- duwen en/of trekken aan die personen en
- krachtig (met de vuist) en/of met (een) stok(ken) die personen op het hoofd en/of tegen het lichaam slaan en
- (krachtig) met (geschoeide) voet tegen de/het licha(a)m(en) van die personen schoppen en
- (krachtig) met de vuist die [benadeelde 1] in het gezicht stompen en
- het lichaam van die [benadeelde 1] tegen de grond houden en
- (krachtig) met de (gebalde) vuist stompen van die [benadeelde 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De raadsman heeft subsidiair gesteld dat de verdachte, zoals deze ook erkent, zich weliswaar schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, maar dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer, dan wel uit noodweer-exces, een en ander zoals door de raadsman verwoord in zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnota alsmede de daarop ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting.
Het hof heeft de strafzaak van de verdachte gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de overige strafzaken van de medeverdachten in het onderzoek "Spandoek". Nu de verdediging in alle zaken een noodweer(exces)verweer heeft gevoerd dat grotendeels op dezelfde leest is geschoeid, zal het hof dit noodweer(exces) verweer (grotendeels) gezamenlijk behandelen. Dit verweer komt - kort en zakelijk weergegeven - neer op het volgende.
De verdachte die zich bevond in het gebouw De Opmaat, was bij de aanblik van de naderende groep Antifa-aanhangers ernstig bevreesd voor de veiligheid van met name de ouderen, vrouwen en kinderen die ook in dat gebouw aanwezig waren. De Antifa-aanhangers beperkten zich bij hun opmars naar de Opmaat niet tot het roepen van leuzen, maar traden -zo stelt de raadsman- ook agressief op door het gooien van (ondermeer) stenen, vuurwerk en andere voorwerpen en hadden zich met stokken en dergelijke bewapend. Omdat er bij de onverwachte nadering van de Antifa-groep geen politie of ME te bespeuren was, heeft verdachte gemeend zich te moeten verdedigen tegen het onmiddellijk dreigende gevaar van een aanval ter bescherming van zichzelf en met name eerdergenoemde anderen. Nu het niet mogelijk was het toegangshek op slot te doen, was het niet mogelijk deze dreigende aanval in afwachting van de mogelijke komst van de politie of de ME af te wachten in De Opmaat omdat de mogelijkheid tot vluchten dan was uitgesloten en de kans niet denkbeeldig was dat personen op het voorterrein dan wel in het gebouw getroffen zouden worden door gegooide projectielen, in extremis door brandstichting. De verdachte is daarom met anderen op de (kop)groep van Antifa afgegaan. Vanuit de Antifa-groep is verdachte's groep bekogeld met ondermeer vuurwerk en na enig duw- en trekwerk is, nu de groep daartoe werd uitgedaagd, de confrontatie aangegaan, waarbij de verdachte klappen heeft opgelopen en in reactie ook klappen heeft uitgedeeld.
Het hof oordeelt als volgt.
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is over de feiten en omstandigheden waaronder het openlijk geweld heeft plaatsgevonden, het navolgende voldoende komen vast te staan.
De verdachte was tezamen met anderen aanwezig in dan wel op het terrein van het gebouw De Opmaat te Uitgeest ter gelegenheid van een nieuwjaarsbijeenkomst van de Nationalistische Volksbeweging. Het gezelschap bestond uit een tiental leden van de NVB - deels van gevorderde leeftijd -, een aantal aanhangers van de groepering Blood & Honour en/of de Dietse Kameraden - in het algemeen aanzienlijk jonger -, zes vriendinnen/ partners en enkele kinderen (pv verbalisant [verbalisant 7] p. 630). De bijeenkomst was met het oog op mogelijke tegendemonstraties gericht tegen het gedachtegoed van ondermeer de NVB geheim gehouden. Het gebouw De Opmaat, zo blijkt uit de via internet verkregen en op zitting besproken gegevens en ter zitting vertoonde video-opnames die door de politie zijn gemaakt, heeft één toegangsdeur, een tweetal van op het oog dik matglas voorziene ramen en enkele daklichten. Het gebouw heeft een kleine buitenplaats en is omgeven door een van prikkeldraad voorziene omheining en een ijzeren toegangshek. De Opmaat ligt in een sportpark ingeklemd tussen voetbalvelden en een waterplas ("de Kuil") en is bereikbaar via een smalle weg, de Zienlaan, ofwel vanaf het bruggetje bij de Geesterweg via het fiets- en wandelgedeelte dan wel per auto via de naastgelegen woonwijk. Laatstgenoemde toegang leidt voorbij de Opmaat naar een parkeerplaats bij het zwembad. Bomen en struiken omzomen De Opmaat en de Zienlaan ter plekke.
Op 3 februari 2007 zijn 3 bussen met aanhangers van Antifa gestopt op de Geesterweg en zijn de inzittenden via het bruggetje op weg gegaan naar De Opmaat. Aannemelijk is dat het ging om een groep van grofweg tenminste rond de 80 personen. De afstand van het bruggetje tot De Opmaat wordt geschat op ongeveer 300 meter (pv verbalisant [verbalisant 4] bij de rechter-commissaris) en is door deze demonstranten - in elk geval door de kopgroep - in hoog tempo afgelegd. De demonstranten hadden spandoeken en kleine demonstratieborden bij zich en in ieder geval één megafoon (aangifte [naam aangever] p. 742). Zij hadden zich veelal onherkenbaar gemaakt door bivakmutsen en/of sjaals en/of capuchons. Zij riepen anti-fascistische leuzen (pv verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] p. 631 en verklaringen [getuige]) en waren, zoals blijkt uit de aangiften van [benadeelde 2] en [naam aangever] voornemens de bijeenkomst van de NVB te verstoren c.q. onmogelijk te maken door herrie te maken en door de spandoeken te tonen en flyers uit te delen.
De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (p. 631) bevonden zich - onopvallend en in burger gekleed - op dit moment ter hoogte van De Opmaat. Zij beschrijven - kort en zakelijk weergegeven - dat bij het naderen van de kopgroep van Antifa het toegangshek dicht werd gedaan. Vervolgens kwam - kennelijk na kort overleg - een groep van - bij benadering - tussen de 20 en 30 personen door dit toegangshek de rijbaan op, die zich (min of meer) in linie opstelden en vervolgens op de kopgroep zijn afgaan waarna de ten laste gelegde openlijke geweldpleging plaatsvond. Zodra de ME-auto's kort hierna verschijnen, stopt het geweld.
Het hof stelt voorop dat uit het enkele gegeven dat Antifa een demonstratie wilde houden tegen de bijeenkomst van de NVB en zich daartoe bij het gebouw De Opmaat wilde verzamelen, niet volgt dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van degenen die aldaar verzameld waren en evenmin het ogenblikkelijk dreigend gevaar daarvan. Daartoe dient vast te komen staan dat de verdachte c.q. de aanwezigen in redelijkheid ervan uit mochten gaan dat de demonstratie gepaard zou gaan met feitelijk geweld jegens hen.
Bij de beantwoording van die vraag stelt het hof, zoals hiervoor reeds in het kader van de bespreking van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is uiteengezet, vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen ([naam 1] p. 48) blijkt dat de politie door de AIVD op 2 februari is bericht dat de NVB een bijeenkomst wilde houden op een geheime locatie in Uitgeest en dat een demonstratie van Antifa mogelijk werd verwacht. Deze mededeling was reden voor overleg en heeft ertoe geleid dat bijstand van de ME werd gevraagd en een noodverordening is voorbereid. Op 3 februari is door observatie en de inzet van aanhoudings-/arrestatie-eenheden getracht voor aanvang van de bijeenkomst van de NVB de locatie daarvan vast te stellen, de Antifa-betogers te lokaliseren en de ME op de juiste locatie klaar te hebben staan.
Deze voorbereidingen waren zo getroffen omdat in oktober 2006 in Haarlem tijdens een bijeenkomst van de NVB door Antifa-aanhangers de openbare orde zodanig was verstoord dat de ME de partijen had moeten scheiden. Bij die gelegenheid is door Antifa-aanhangers met voorwerpen gegooid. Kennelijk werd van overheidswege rekening gehouden met een herhaling van die situatie in Uitgeest.
Bij de vaststelling van hetgeen zich op 3 februari 2007 kort voor de openlijke geweldpleging en tijdens de confrontatie daadwerkelijk heeft afgespeeld, moet het hof afgaan op de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], de verklaringen van de getuige [getuige] en de verklaringen van De Opmaat-groep. Van deze beginfase bestaan geen beelden.
Uit de verklaringen van de getuige [getuige] volgt dat zij de Antifa-groep als bedreigend en intimiderend heeft ervaren, zowel omdat deze personen zich onherkenbaar hadden gemaakt door gezichtsbedekking als omdat zij met velen waren en zich verbaal agressief manifesteerden. Zij heeft wel spandoeken gezien, maar geen wapens. Zij verklaart dat de Antifa-groep in snelle pas naar De Opmaat is gelopen. Ook [verbalisant 4] en [verbalisant 5] relateren dat er werd gerend (p. 631). De getuige [benadeelde 2] spreekt over "joggen in de richting van het gebouwtje". Volgens [getuige] is de groep-De Opmaat op de Antifa-groep afgerend terwijl zij de Antifa groep met flessen bekogelden. Daarop ontstond een gevecht waarbij leden van Antifa terugvochten. Naar zij schat heeft het treffen plaatsgevonden op het gedeelte Zienlaan tussen de parkeerplaats bij het zwembad en De Opmaat op ongeveer 75 meter afstand van de Opmaat.
De verbalisant [verbalisant 5] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de Antifa-groep vanuit drie bussen plotseling op de Zienlaan verscheen via het bruggetje en zich verzamelde vlak bij het gebouw De Opmaat alwaar een spandoek werd ontrold en leuzen werden geroepen. Daarop is een groep van ongeveer 30 man -waarvan later is vastgesteld dat het vooral een aantal sympathisanten van de groepering Blood & Honour betrof- vanuit De Opmaat rennend op de groep Antifa afgegaan waarbij (bier)flesjes naar de groep Antifa werden gegooid. Hij verklaart dat het spandoek uit handen van de demonstranten werd getrokken en dat het geweld daarbij van de groep De Opmaat uitging, hoewel er, toen partijen eenmaal bij elkaar waren, over en weer werd geslagen en geschopt. Hij schat de plek waar die confrontatie plaatsvond op zo'n 75 m van De Opmaat.
De verbalisant [verbalisant 4] heeft bij de rechter-commissaris de afstand geschat op 50 à 75 meter. Hij verklaart dat de Antifa-demonstranten het gebouw De Opmaat naderden en dat op enig moment de groep De Opmaat in linie rennend op de groep Antifa afging onder het gooien van blikjes en flesjes. Vervolgens is een grote vechtpartij ontstaan. Hij heeft stokken door de lucht zien gaan, onbekend van welke zijde, vuurwerk gehoord en rook gezien.
Ter beoordeling van de feitelijke situatie heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep de foto's in het dossier bekeken die door de Antifa-groep zijn gemaakt (pv p. 671 ev) Deze foto's tonen naar het oordeel van het hof niet de aanvang van het openlijk geweld, reeds omdat daarop een door de De Opmaat-groep buitgemaakt demonstratiebord is te zien en op deze serie foto's tevens een afgepakt spandoek zichtbaar is. Deze foto's geven naar het oordeel van het hof een beeld van de situatie waarin de Antifa-groep bezig is zich terug te trekken. Op de achtergrond is het doel van het naastgelegen voetbalveld te zien evenals het gebouw De Opmaat. Rekening houdend met het feit dat de Antifa-groep op de terugweg is, gaat het hof ervan uit dat De Opmaat-groep, waaronder de verdachte, de aanval heeft ingezet terwijl de kopgroep van Antifa zich op ongeveer 50 meter van het toegangshek van De Opmaat bevond. Het hof hanteert daarbij conform de KNVB een lengte van de kopse kant van een voetbalveld van maximaal 69 meter.
Het hof kan zich voorstellen dat de verdachte de Antifa-groep waarvan het hof de gemiddelde leeftijd op basis van het beeldmateriaal schat op 25-30 jaar, die zich zo plotseling, zo snel en in elk geval verbaal agressief manifesteerde en zich met een getalsmatig overwicht op die korte afstand van het gebouw De Opmaat bevond, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm in redelijkheid heeft kunnen beschouwen als een onmiddellijke bedreiging voor de aanwezigen, en met name voor de ouderen, vrouwen en kinderen in en rond het gebouw De Opmaat. Daarbij speelt een doorslaggevende rol de hierboven weergegeven beschrijving van het gebouw De Opmaat en het gegeven dat het toegangshek en de toegangsdeur niet op slot konden worden gedaan omdat de sleutels niet beschikbaar waren. Op grond van de verklaringen van de diverse verdachten in hoger beroep acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de beheerder van de sleutels, [naam 3] zich op het moment kort voor het treffen niet in De Opmaat bevond. Het terrein van en het gebouw zelf van De Opmaat bood zodoende geen afdoende bescherming tegen een eventuele aanval vanuit de Antifa-groep, terwijl op grond van de ervaringen bij eerdere demonstraties openlijk geweld vanuit de Antifa groep niet ondenkbeeldig was. Evenmin bestond er naar het oordeel van het hof voor de aanwezigen in de Opmaat op dat moment de mogelijkheid om De Opmaat te verlaten om een goed heenkomen te zoeken, gelet op de hiervoor beschreven situatie ter plekke.
Bovendien merkt het hof op dat de groep in De Opmaat er terecht van uit mocht gaan dat er geen politie ter plekke was om bescherming te bieden. De bijeenkomst was geheim gehouden en men was niet op de hoogte en kon dat ook niet zijn van het feit dat de ME in aantocht was.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaronder de verdachte heeft besloten met anderen op Antifa af te gaan, is het hof met de verdediging van oordeel dat sprake was van een noodweersituatie. In zoverre deelt het hof het standpunt van de verdediging.
Vervolgens rijst de vraag of het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten heeft voldaan aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, oftewel of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de (dreigende) aanranding en of niet in plaats van de gekozen wijze van verdediging een andere uitweg had kunnen worden gevonden.
Zoals hierboven is vastgesteld, bestond er geen afdoende mogelijkheid aan de dreiging van een niet ondenkbeeldige aanval te ontkomen. Immers, gelet op voornoemde beschrijving van de feitelijke situatie zou een adequate verdediging niet meer mogelijk zijn indien de Antifa-groep De Opmaat zou hebben bereikt en de aanval zou hebben ingezet. Gelet hierop is de door de verdachte gekozen wijze van verdediging, te weten het als groep op de Antifa-groep afgaan, ook op de wijze als uit de stukken blijkt, - in linie, in looppas, afgaand op een onvermijdelijke confrontatie met de AFA groep -, teneinde hen te verhinderen dichter bij het gebouw te komen, naar het oordeel van het hof een toelaatbare verdediging geweest. Aldus is wat dat betreft aan de eisen van subsidiariteit voldaan.
Bij de beantwoording van de vraag of het daarbij uitgeoefende openlijke geweld proportioneel was, betrekt het hof het navolgende. Uit de hierboven weergegeven verklaringen en bevindingen concludeert het hof dat er vanuit de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, voorwerpen waaronder tenminste een fles naar de Antifa-groep zijn gegooid, dat tenminste een spandoek dat in de kopgroep was ontrold, is afgepakt en dat de megafoon die in de kopgroep in gebruik was, is afgepakt. Dergelijke handelingen worden ook bevestigd door de diverse verdachten in deze zaak. Als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft verbalisant [verbalisant 8] verklaard dat hij scherven glas heeft zien liggen. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte en zijn medeverdachten dat zij degenen waren die als eersten met flessen en andere voorwerpen werden bekogeld. Daarvoor zijn geen aanknopingspunten te vinden in het dossier.
Nu bij de eerste zoekslag door de ME (pv bev. p. 654) geen melding is gemaakt van grote hoeveelheden gebroken flessen of het aantreffen van knuppels en daarvan op de zich in het dossier bevindende foto's en de getoonde beelden ter terechtzitting in hoger beroep ook niet is gebleken, gaat het hof ervan uit dat, hoe verwerpelijk het gooien met flessen/ blikjes ook is, dat niet op zodanige wijze is gebeurd dat daardoor niet aan de eisen van proportionaliteit is voldaan. Nu geen beelden beschikbaar zijn van het eerste treffen en geen verklaringen vanuit de Antifa-groep over deze confrontatie, kan niet worden vastgesteld of daarbij grof en disproportioneel geweld is gebruikt. Evenmin kan worden bewezen dat door de verdachte of diens medeverdachten vuurwerk is gegooid of afgestoken. Overigens is na afloop slechts één stuk vuurwerk aangetroffen en is niet gebleken dat resten van vuurwerk zijn aangetroffen.
De confrontatie is heel snel ontaard in een vechtpartij waarbij over en weer geweld is gebruikt, zoals blijkt uit de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4].
Het hof staat voor de vraag of de verdachte tijdens het openlijk geweld in de fase onmiddellijk volgend op de confrontatie, zelf dermate disproportioneel geweld heeft gebruikt dat hem daardoor een beroep op noodweer niet meer toekomt dan wel dat aan mogelijk disproportioneel geweld vanuit De Opmaat groep, dit gevolg ook voor de verdachte moet worden verbonden.
Bij de beantwoording van deze vraag merkt het hof op dat deze fase van het- naar het lijkt wederzijdse- openlijk geweld naar het oordeel van het hof kortdurend is geweest. Immers de getuige [verbalisant 8] die zeer kort na de eerste aanval in het eerste voertuig van de ME de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, van achteren naderde, heeft verklaard dat de groep De Opmaat op dat moment de overhand had en dat de Antifa-groep op de vlucht sloeg. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij als getuige nog opgemerkt dat hij heeft gezien dat tijdens het terugtrekken vanuit de Antifa-groep een stok werd gegooid. Naar het oordeel van het hof zijn de door Antifa aan de politie aangeboden foto's kort voor dan wel in deze fase gemaakt. Daarop zijn als geweldshandelingen een schoppende beweging van de tot de groep van de verdachte behorende [medeverdachte 3] te zien (p. 683), alsmede zich enigszins aan de rand van de groep afspelend geweld jegens [benadeelde 1] door de verdachte (p. 678 en 680). Daarnaast verklaren [benadeelde 2] en [benadeelde 1] over het tijdens de vechtpartij vanuit de groep De Opmaat uitgeoefend openlijke geweld. Voor het overige resteren de verklaringen van de verdachte en anderen uit zijn groep omdat van de door de ME na afloop aangetroffen halve biljartkeu, een kennelijk van een klein spandoek/bord afgetrokken stok en een korte stok met scherpe punt niet kan worden aangetoond of en zo ja, door wie deze zijn gebruikt. Hier wreekt zich dat van het daadwerkelijk treffen geen beelden beschikbaar zijn en er vanuit de Antifa-groep grotendeels is geweigerd aangifte te doen. Van bovenstaande handelingen kan het hof niet vaststellen dat het disproportioneel geweld oplevert. De vraag of mogelijk disproportioneel geweld uit de groep De Opmaat aan de verdachte moet worden toegerekend moet dus ontkennend worden beantwoord. Dat leidt tot de conclusie dat het hof het beroep op noodweer enkel zal afwijzen ten aanzien van verdachten die aantoonbaar disproportioneel geweld hebben gebruikt.
Het hof stelt voor wat betreft de gedragingen tijdens de vechtpartij van de verdachte het volgende vast. De verdachte heeft verklaard dat hij gestompt en geslagen heeft in reactie op klappen die hijzelf - ook met een stok - zou hebben gekregen.
Op basis van de aangifte van Antifa-aanhangster [benadeelde 1] en de zich in het dossier bevindende foto's (p. 678 en 680) kan worden vastgesteld dat de verdachte [benadeelde 1] heeft gestompt terwijl zij reeds op de grond lag, terwijl van enige directe noodzaak tot verdediging van zichzelf of anderen geen sprake meer lijkt te zijn. Daarmee zouden door de verdachte de grenzen van proportioneel geweld zijn overschreden, waardoor hem - daargelaten een beroep op noodweerexces - een beroep op noodweer zou komen te ontvallen.
Daartegen pleit dat dit foto's betreft die door Antifa-leden zijn gemaakt en aan de politie zijn gegeven, waarbij het hof zich realiseert dat het heel wel mogelijk is dat het eigen (Antifa-)handelen in het fotomateriaal buiten beschouwing is gelaten. Dat blijkt ook uit het feit dat de foto op pagina 680 een Antifa-aanhanger met stok bewapend vertoont en deze persoon op de foto van Antifa op pagina 678 is weggesneden. Ook is niet onaannemelijk dat in de aangifte het eigen handelen is weggelaten. De verklaring van de verdachte dat hij reactief heeft gehandeld vindt overigens enige bevestiging in de foto op pagina 691 waarop is te zien dat de verdachte degene die hem op foto pagina 680 met een stok belaagt, wil stompen. Nu daarenboven niet met zekerheid kan worden vastgesteld op welk moment de bewuste foto's zijn genomen noch hetgeen zich onmiddellijk hieraan voorafgaand heeft afgespeeld, kan het hof niet met voldoende zekerheid vaststellen dat het bewuste handelen van de verdachte, hoe afkeurenswaardig ook, op dat moment disproportioneel is geweest. Het beroep op noodweer dient derhalve ook ten aanzien van de verdachte te worden gehonoreerd.
Het bewezen verklaarde levert aldus geen strafbaar feit op. De verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 500. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 300. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150.
Beide benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de door hen oorspronkelijk ingediende vordering.
Nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, en geen toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 1], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.A. Holthuis en mr. J.P.W. Helmonds, in tegenwoordigheid van mr. N.C. Laatsch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 september 2011.
Mrs Gonggrijp-van Mourik en Holthuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.