GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 5 juli 2011 in de zaak met zaaknummer 200.086.871/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. J. Lintjer te ‘s-Gravenhage,
BUREAU JEUGDZORG AGGLOMERATIE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en BJAA genoemd.
1.2. De moeder is op 10 mei 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 februari 2011 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 10.3305/478182.
1.3. De zaak is op 23 juni 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer F. da Silva Santos, namens BJAA;
- de heer O. Ente, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.5. De heer […], de vader van de hierna te noemen [de minderjarige] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen, maar heeft per brief van 20 juni 2011 zijn mening kenbaar gemaakt.
1.6. Voorafgaand aan de zitting is de hierna te noemen [de minderjarige] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.
2.1. De moeder en de vader hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren […] (hierna ook: [de minderjarige]) [in] 1999. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. De vader heeft haar erkend.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2008 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze beschikking is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 4 maart 2010.
Bij de stukken bevindt zich een plan van aanpak (ongedateerd) met daarbij een evaluatie voogdij over de periode 4 maart 2010 tot en met 2 december 2010 van BJAA.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van BJAA, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 4 maart 2011 voor de duur van een jaar te verlengen, toegewezen.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van BJAA alsnog af te wijzen.
3.3. BJAA verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is de vraag of de kinderrechter terecht en op goede gronden de termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar heeft verlengd en of de gronden voor de ondertoezichtstelling ook thans nog aanwezig zijn. Ingevolge artikel 1:254, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek dient te worden beoordeeld of [de minderjarige] zodanig opgroeit, dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Het hof dient te beoordelen of deze gronden ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking en ook thans nog aanwezig zijn.
4.2. De moeder stelt zich op het standpunt dat de gronden niet (meer) aanwezig zijn. De ontwikkelingstaken die in het plan van aanpak zijn omschreven zijn alle, mede door middel van begeleiding door Altra, bereikt en tevens is de communicatie tussen vader en moeder in sterke mate verbeterd. Daarnaast neemt de gezinsvoogd noch met de moeder, noch met [de minderjarige] contact op zodat de ondertoezichtstelling feitelijk geen inhoud heeft, aldus de moeder.
4.3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft BJAA verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en aangegeven dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn.
BJAA stelt dat er zorgen zijn omdat de moeder nog met psychiatrische problematiek kampt, zij een KOPP-training voor [de minderjarige] heeft geweigerd en zij ook het advies van Altra om met de vader een mediationtraject aan te gaan niet heeft opgevolgd. Omdat de moeder alle contact met en bemoeienis van de gezinsvoogd afhoudt, kan BJAA de thuissituatie voor wat betreft de verzorging, opvoeding en veiligheid van [de minderjarige] niet beoordelen en kan de ondertoezichtstelling (nog) niet worden beëindigd, aldus BJAA.
4.4. De Raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat de ondertoezichtstelling lijkt te zijn uitgesproken vanwege problemen tussen de ouders rond de omgang van [de minderjarige] met de vader. Nu de communicatie tussen de ouders inmiddels geen probleem meer lijkt te zijn, wordt [de minderjarige] niet meer in haar ontwikkeling bedreigd en is het de vraag of de gronden voor een ondertoezichtstelling nog wel aanwezig zijn. Nu BJAA echter stelt geen inzicht te hebben in de huidige situatie rondom [de minderjarige], kan door BJAA niet worden getoetst of de hulpverlening effectief is geweest en omdat ook evaluatie van de hulpverlening een vereiste is, adviseert de Raad de bestreden beschikking toch te bekrachtigen.
4.5. Het hof overweegt als volgt.
In het (ongedateerde) plan van aanpak van BJAA staan als ontwikkelingsuitkomsten vermeld: [de minderjarige] kan haar emoties reguleren, [de minderjarige] kan op een positieve manier aandacht vragen en [de minderjarige] hoeft zich niet vaak aan de verschillende opvoedstijlen aan te passen. In de bijbehorende evaluatie (gezins) voogdij wordt vermeld dat de score voor de jeugdige grotendeels is bereikt; de situatie is enorm verbeterd. Bij de score voor de ouders staat: bereikt. Wel wordt in de toelichting gerefereerd aan het loyaliteitsconflict waarvoor [de minderjarige] zich geplaatst ziet, veroorzaakt door de spanningen tussen de ouders en de slechte onderlinge communicatie. Omtrent dit laatste heeft zowel de moeder ter terechtzitting in hoger beroep, als [de minderjarige] bij haar verhoor verklaard dat de ouders inmiddels sinds oktober 2010 een goed contact met elkaar hebben. [de minderjarige] ziet haar vader om het weekend en de ouders maken zonder ruzie afspraken betreffende [de minderjarige]. Zo hebben zij bijvoorbeeld gedrieën de vakanties doorgesproken en laat de moeder [de minderjarige] via de luidspreker meeluisteren als zij met de vader telefonisch contact over haar heeft.
Daarnaast heeft [de minderjarige] verklaard dat zij de gezinsvoogd in totaal slechts twee keer heeft gezien, eenmaal tijdens een kennismakingsgesprek thuis en eenmaal bij een zitting van de rechtbank. De moeder heeft verklaard dat de gezinsvoogd, in tegenstelling tot hetgeen BJAA thans aanvoert, in ieder geval sinds de zitting in eerste aanleg (februari 2011) geen contact met haar heeft opgenomen en dat zij daarvoor slechts eenmaal, op eigen initiatief, telefonisch contact met de gezinsvoogd heeft gehad. Zij beaamt dat zij een geplande afspraak heeft afgezegd, maar de gezinsvoogd heeft dit ook eenmaal gedaan, aldus de moeder. Met betrekking tot de psychiatrische problematiek waar BJAA naar verwijst heeft de moeder verklaard dat zij ruim vier jaar geleden depressieve klachten heeft gehad, dat zij daar destijds voor behandeld is en dat daar thans geen sprake meer van is.
4.6. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat BJAA de door haar aangevoerde gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling onvoldoende heeft onderbouwd. Indien BJAA wegens het gestelde gebrek aan medewerking van de moeder niet in staat is geweest de situatie rondom de moeder en [de minderjarige] te beoordelen en te evalueren, had het - mede gelet op de eerdere betwisting daarvan door de moeder - op zijn weg gelegen in hoger beroep de (pogingen tot) contacten met de moeder aan te tonen door bijvoorbeeld de aard en frequentie van die contacten en pogingen daartoe in een contactjournaal aan te tekenen en in het geding te brengen.
Nu dit is nagelaten en het hof ook overigens niet is gebleken van gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] - ook niet ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking - , zal de beschikking waarvan beroep worden vernietigd en het verzoek van BJAA tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog worden afgewezen.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van BJAA af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, C.E. Buitendijk en E.A. Maan, in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2011.