zaaknummer 200.068.987/01
19 juli 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de stichting
STICHTING WOONSTICHTING LIEVEN DE KEY,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. E. van der Hoeden te Amsterdam,
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ A ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. R.A. van Seumeren te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna De Key en [ Geïntimeerde ] genoemd.
Bij dagvaarding van 10 juni 2010 is De Key in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, van 21 mei 2010, in deze zaak onder kenmerk 1073615 CV EXPL 09-27049 gewezen tussen haar als eiseres en [ Geïntimeerde ] als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft De Key vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis zal vernietigen en alsnog de ten processe bedoelde huurovereenkomst zal ontbinden en [ Geïntimeerde ] zal veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van € 6.086,79 met rente en tot betaling van huurpenningen of gebruiksvergoedingen voor iedere maand dat [ Geïntimeerde ] het gehuurde in gebruik houdt tot de dag van ontruiming, met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [ Geïntimeerde ] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd, naar het hof begrijpt, dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en De Key zal veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
Ten slotte is arrest op de stukken gevraagd.
2.1 Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
a. De Key heeft aan [ Geïntimeerde ] woonruimte verhuurd, gelegen aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ], tegen een huurprijs van laatstelijk € 494,14 per maand.
b. Bij dagvaarding van 25 maart 2009 heeft De Key [ Geïntimeerde ] in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter en ontruiming van het gehuurde gevorderd. Bij verstekvonnis van 20 april 2009 is deze vordering toegewezen.
c. Op 6 april 2009, 6 mei 2009 en 11 mei 2009 heeft [ Geïntimeerde ] respectievelijk € 960,00, € 481,68 en nogmaals € 481,68 overgemaakt of doen overmaken naar een bankrekening van
De Key. De overmakingen van 6 april 2009 en 11 mei 2009 zijn gedaan van een rekening van stichting De Werkplaats zonder betalingskenmerk of verwijzing naar [ Geïntimeerde ]. De overmaking van 6 mei 2009 is gedaan door gebruikmaking van een acceptgiro die melding maakt van huur over de maand
mei 2009.
d. Op 11 mei 2009 is het verstekvonnis van 20 april 2009 ten uitvoer gelegd doordat de deurwaarder het gehuurde heeft ontruimd. Indien alledrie de hiervoor onder c bedoelde overmakingen worden meegeteld als betalingen op de huurachterstand, was de huurachterstand op de dag van de ontruiming ongeveer gelijk aan de huur van één maand
(€ 1.922,72 - € 960,00 - € 481,68 = € 481,04, zie productie 2 bij inleidende dagvaarding).
e. Bij dagvaarding van 26 mei 2009 heeft [ Geïntimeerde ] verzet gedaan tegen het verstekvonnis. Bij verzetvonnis van
17 juni 2009 is het verstekvonnis vernietigd en de vordering tot ontruiming alsnog afgewezen. Op 17 juni 2009 is de woning weer aan [ Geïntimeerde ] ter beschikking gesteld.
f. Bij arrest van 22 december 2009 heeft dit hof het verzetvonnis van 17 juni 2009 bekrachtigd. Tegen het arrest van het hof is geen cassatie ingesteld.
2.2 In deze bodemzaak heeft De Key ontruiming van het gehuurde en betaling van diverse bedragen gevorderd. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Daartegen is het hoger beroep gericht.
2.3 Grief 1 luidt: ten onrechte heeft de kantonrechter geen rekening gehouden met het feit dat De Key niet wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat een gedeelte van de huurschuld ten tijde van de kortgedingzitting d.d. 6 april 2009 en de ontruiming d.d. 11 mei 2009 door een derde was betaald.
2.4 Met de ontruiming van 11 mei 2009 werd een vonnis ten uitvoer gelegd dat geen kracht van gewijsde had. Door de vernietiging van dat vonnis is de titel voor de ontruiming weggevallen. De ontruiming heeft achteraf gezien dus plaatsgehad zonder rechtsgeldige titel. Indien De Key ten tijde van de ontruiming niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat een gedeelte van de huurschuld was betaald, doet die omstandigheid er niet aan af dat de ontruiming heeft plaatsgehad zonder rechtsgeldige titel. Eventuele toewijzing van de vordering tot ontbinding in deze bodemzaak kan evenmin bewerkstelligen dat de ontruiming van 11 mei 2009 alsnog geacht moet worden op grond van een rechtsgeldige titel te hebben plaatsgehad. In zoverre faalt de grief. Voor het overige verwijst het hof naar de bespreking van de andere grieven.
2.5 Grief 2 luidt: ten onrechte heeft de kantonrechter tot uitgangspunt genomen dat [ Geïntimeerde ] op 6 april 2009 een bedrag ad € 960,00 heeft betaald en op 11 mei 2009 een bedrag ad
€ 481,68.
2.6 Ingevolge art. 6:114 lid 2 BW geschiedt girale betaling op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd. Voor de totstandkoming en voltooiing van een girale betaling is op zichzelf niet vereist dat de schuldeiser weet en/of redelijkerwijs kan weten van wie de overmaking afkomstig is. Indien de schuldeiser dit niet weet en redelijkerwijs niet kan weten, kan dat onder omstandigheden rechtsgevolgen hebben, maar gelet op de beoordeling van de andere grieven kan dat De Key in dit geval niet baten.
2.7 Grief 3 luidt: ten onrechte heeft de kantonrechter, als bodemrechter, de zaak niet aan een volledige, nieuwe toetsing onderworpen, doch de eerder tussen partijen gewezen kortgedingvonnissen als (vaststaand) uitgangspunt gekozen. Het vonnis van de kantonrechter is overigens ook innerlijk tegenstrijdig daar waar het de waardering van de uitspraken in kort geding betreft.
2.8 Grief 4 luidt: ten onrechte heeft de kantonrechter in de bodemprocedure (ex nunc) geoordeeld dat de tekortkoming van [ Geïntimeerde ] niet (langer) de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Dit terwijl er eerder (ten tijde van de dagvaarding in kort geding) wel sprake was van een "ontbinding rechtvaardigende" tekortkoming. Bovendien is van zuivering, dan wel een andere vorm van (volledig) wegnemen van de tekortkoming (nog steeds) geen sprake, zodat De Key op basis van bedoelde tekortkoming rechtens nog altijd aanspraak maakt op ontbinding van de huurovereenkomst.
2.9 De grieven 3 en 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.10 Ingevolge art. 257 Rv is de bodemrechter niet gebonden aan de beslissingen van de rechter in kort geding. Het hof dient in deze bodemzaak dan ook een eigen oordeel te geven over de vraag of de tekortkoming van [ Geïntimeerde ], gezien de bijzondere aard van deze tekortkoming of de geringe betekenis ervan, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Hierbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder eventueel ook omstandigheden die na de gestelde tekortkoming hebben plaatsgevonden (zie bijvoorbeeld HR 9 februari 2001, LJN AA9965, rov. 3.5). Daarom is niet doorslaggevend of ontbinding ten tijde van de dagvaarding in kort geding of ten tijde van de ontruiming gerechtvaardigd was, maar slechts of ontbinding thans gerechtvaardigd is.
2.11 Ten nadele van [ Geïntimeerde ] geldt het volgende. Hij heeft vanaf het begin van de huurovereenkomst in 2005 bijna steeds enige huurachterstand gehad. In augustus 2008 is de huurachterstand opgelopen tot ongeveer drie maanden, waarna hij pas nadat tegen hem een dagvaarding was uitgebracht, de huurachterstand heeft teruggebracht tot nihil. Vanaf januari 2009 heeft hij opnieuw een aanzienlijke huurachterstand laten ontstaan, waarbij hij bovendien overmakingen heeft gedaan of laten doen zonder duidelijk te maken dat die van hem afkomstig waren, waardoor De Key dat niet eerder dan op 12 mei 2009 wist of redelijkerwijs kon weten.
2.12 Ten voordele van [ Geïntimeerde ] geldt dat gesteld noch gebleken is dat hij thans nog enige huurachterstand heeft. Voorts staat tussen partijen vast dat [ Geïntimeerde ] op
12 februari 2009 contact heeft opgenomen met De Key om zijn betalingsmoeilijkheden te bespreken. Verder speelt de aard van de overeenkomst een rol in het voordeel van [ Geïntimeerde ]: ontbinding van een overeenkomst als de onderhavige heeft het ernstige gevolg dat iemand geen eigen woonruimte meer heeft.
2.13 De woning is op 11 mei 2009 zonder titel ontruimd en op 17 juni 2009 weer aan [ Geïntimeerde ] ter beschikking is gesteld. Deze omstandigheden wegen noch in het voordeel, noch in na nadeel van [ Geïntimeerde ] mee. Zij zijn op zichzelf immers niet van belang voor de aard of de ernst van de tekortkoming van [ Geïntimeerde ] en evenmin voor de gevolgen van de eventuele toewijzing van de vordering tot ontbinding.
2.14 Bij afweging van alle omstandigheden van het geval komt het hof tot het oordeel dat ontbinding niet is gerechtvaardigd. Weliswaar is [ Geïntimeerde ] ernstig tekortgekomen door herhaaldelijk een huurachterstand van enkele maanden te laten ontstaan en de huur onregelmatig te betalen, maar deze tekortkomingen rechtvaardigen niet dat de huurovereenkomst wordt ontbonden met het ernstige gevolg dat [ Geïntimeerde ] zijn woning verliest. Indien op 12 februari 2009 is afgesproken dat [ Geïntimeerde ] vóór eind februari 2009 de huurschuld zou aanzuiveren, leidt dat niet tot een ander oordeel. Het aanbod van De Key om die stelling te bewijzen wordt daarom als niet ter zake doende gepasseerd.
De grieven kunnen dus niet tot toewijzing van de vordering tot ontbinding leiden.
2.15 In de grieven liggen ook klachten besloten tegen de afwijzing van de vorderingen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de kosten van tenuitvoerlegging, een en ander in verband met de kortgedingprocedure, en daarnaast van door de gemeente Amsterdam berekende kosten in verband met de ontruiming van 11 mei 2009 en de kosten om de woning na de ontruiming geschikt te maken voor verhuur aan een nieuwe huurder.
Bij het verzetvonnis, dat bekrachtigd is in hoger beroep, zijn de vorderingen tot ontruiming en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. De uitspraken in de kortgedingprocedure leveren dus geen titel op voor betaling van deze kosten, noch ook voor de kosten van tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
De vorderingen kunnen ook niet worden aangemerkt als kosten van het verstek als bedoeld in art. 141 Rv, nu dat artikel slechts ziet op kosten die de niet verschenen partij zelf heeft gemaakt.
Voor een andere grond voor toewijzing van deze vorderingen is onvoldoende gesteld. Indien het aan [ Geïntimeerde ] is te wijten dat De Key ten tijde van de ontruiming niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat de betalingen van
6 april 2009 en 11 mei 2009 waren gedaan, levert die enkele omstandigheid noch uit hoofde van toerekenbare tekortkoming, noch uit hoofde van de eisen van de redelijkheid en billijkheid, noch uit hoofde van onrechtmatige daad, noch uit anderen hoofde een toereikende grondslag op voor toewijzing van deze vorderingen. Hierbij is van belang dat aannemelijk is dat [ Geïntimeerde ] met die betalingen ontruiming heeft willen voorkomen, aangezien hij immers in de eerste plaats zelf door een gedwongen ontruiming wordt getroffen.
2.16 De grieven falen. Het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. De Key dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt De Key in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [ Geïntimeerde ] gevallen, op € 263,00 aan ver[ Geïntimeerde ] en € 632,00 aan salaris van de advocaat, op de voet van artikel 243 Rv te betalen aan de griffier van het hof.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, G.C.C. Lewin en H.J.M. Boukema en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 19 juli 2011.