GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANTE],
wonend te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. O. Diemel te Leusden,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
Bij dagvaarding van 22 januari 2010 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna de kantonrechter, van 8 april 2009 (hierna het tussenvonnis) en 4 november 2009 (hierna het eindvonnis) in deze zaak onder zaak- en rolnummer 921822 DX EXPL 07-2164 gewezen tussen haar als eiseres en Dexia als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] twee grieven tegen het bestreden eindvonnis aangevoerd, haar eis vermeerderd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd zoals in die memorie weergegeven.
Dexia heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven en de vermeerderde eis bestreden en geconcludeerd als in die memorie weergegeven.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memorie.
De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.5, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende. [Appellante] is sedert 15 december 1970 gehuwd met [de echtgenoot] (hierna: [de echtgenoot]). [De echtgenoot] is met een rechtsvoorgangster van Dexia (hierna ook: Dexia) een overeenkomst van effectenlease met het opschrift Korting Kado gedateerd 10 september 2009 (hierna de overeenkomst) aangegaan. De overeenkomst heeft een looptijd van 120 maanden en een totale leasesom van € 49.436,46, opgebouwd uit een geldlening van € 22.070,22 voor de aankoop van effecten en een bedrag van € 27.366,24 aan rente over de geldlening.
4.2 [De echtgenoot] heeft op 9 juli 2003 ter zake van de overeenkomst bij de Klachtencommissie DSI tegen Dexia een klacht ingediend. Op 30 mei 2008 heeft de Klachtencommissie DSI uitspraak gedaan. De Klachtencommissie DSI heeft zich daarbij, kort gezegd, onbevoegd geoordeeld ter zake het beroep van [de echtgenoot] op de vernietigbaarheid van de overeenkomst op grond van art. 1:88 en 1: 89 BW. Zij heeft overigens de klacht van [de echtgenoot] (deels) gegrond bevonden en heeft bij wijze van bindend advies beslist dat Dexia het meerdere dan 50% van de op de voet van de overeenkomst betaalde rente, “verminderd met aan [de echtgenoot] uitgekeerde dividenden of andere soortgelijke voordelen uit de gelaesde effecten” aan [de echtgenoot] (terug)betaalt. Dexia heeft ter uitvoering van het bindend advies een bedrag van € 8.299,34 aan [de echtgenoot] voldaan.
4.3 [De echtgenoot] heeft door een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW laten weten niet gebonden te willen zijn aan de zogenoemde Duisenberg-regeling.
4.4 De vordering van [appellante] strekt ertoe, kort gezegd, dat voor recht wordt verklaard dat zij bij brief van 7 november 2007 de overeenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van art. 1:88 en 1:89 BW en dat Dexia wordt veroordeeld tot (terug)betaling van hetgeen op de voet van de overeenkomst is betaald, onder aftrek van hetgeen ter zake van Dexia is ontvangen, waaronder genoemd bedrag ter uitvoering van het bindend advies van de Klachtencommissie DSI, met rente en verdere nevenvorderingen. De kantonrechter heeft na bewijslevering het beroep van Dexia op verjaring van de bevoegdheid van [appellante] tot vernietiging van de overeenkomst verworpen en heeft in het bestreden eindvonnis voor recht verklaard dat de overeenkomst buitengerechtelijk is vernietigd en Dexia veroordeeld tot betaling aan [de echtgenoot] van (€ 24.173,30 – € 8.299,34 =) € 11.376,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2007 over hetgeen [de echtgenoot] voordien per saldo (na aftrek van hetgeen van Dexia is ontvangen) aan Dexia heeft betaald en telkens vanaf het moment van betaling over hetgeen nadien aan Dexia is betaald, verminderd met de wettelijke rente over hetgeen nadien van Dexia is ontvangen, een en ander met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding en met afwijzing van het door [appellante] meer of anders gevorderde.
4.5 Grief 1 strekt ertoe dat ook over de betalingen van voor 21 november 2007 de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag waarop de betalingen zijn verricht.
4.6 De grief faalt omdat de kantonrechter met juistheid tot uitgangspunt heeft genomen dat Dexia eerst de wettelijke rente verschuldigd is met ingang van de datum waarop zij met terugbetaling van hetgeen op de voet van de overeenkomst onverschuldigd is betaald in verzuim is geraakt. De kantonrechter heeft – in hoger beroep niet bestreden – op de voet van 6:83 aanhef en sub c BW de datum waarop het verzuim van Dexia is ingetreden gesteld op 21 november 2007, zijnde de datum van de brief waarbij Dexia aan [de echtgenoot] heeft bericht dat zij de vernietiging van de overeenkomst door [appellante] niet aanvaardt.
4.7 Grief 2 strekt ertoe dat het door de kantonrechter toegewezen bedrag wordt verhoogd met bedragen van € 212,70 voor buitengerechtelijke incassokosten en € 1.022,81 aan dividendbelasting. Het betreft hier blijkens de toelichting op de grief eveneens vorderingen uit onverschuldigde betaling door [de echtgenoot] als gevolg van de vernietiging van de overeenkomst door [appellante]. Het hof oordeelt als volgt.
4.8 Het eerste bedrag is niet toewijsbaar omdat het niet op de voet van de overeenkomst onverschuldigd is betaald. Niet is bestreden dat [de echtgenoot] op enig moment met betaling onder de overeenkomst in verzuim is geraakt en dat Dexia genoodzaakt was om haar desbetreffende vordering ter incasso uit handen te geven. Daarmee staat vast dat toerekenbaar tekortschieten door [de echtgenoot] in de nakoming van de overeenkomst en deswege schadeplichtigheid van [de echtgenoot] op de voet van art. 6:74 BW de rechtsgrond is voor deze betaling. Dat op enig moment nadien de overeenkomst buitengerechtelijk is vernietigd doet aan de geldigheid van bedoelde rechtsgrond voor de betaling niet af.
4.9 Het tweede bedrag is op de grondslag van onverschuldigde betaling evenmin toewijsbaar, reeds omdat dit bedrag niet op de voet van de overeenkomst aan Dexia is betaald. Het betreft hier een inhouding door Dexia op het aan [de echtgenoot] verschuldigde dividend die zij rechtstreeks aan de belastingdienst heeft afgedragen.
4.10 [Appellante] vordert het bedrag van € 1.022,81 voor dividendbelasting nogmaals bij wijze van vermeerdering van eis op grond van – naar het hof begrijpt – nakoming, althans schadevergoeding wegens toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van het bindend advies van de Klachtencommissie DSI. [Appellante] verwijst daartoe naar het overzicht bij de brief van Dexia d.d. 23 juli 2008 (productie 2 bij de memorie van grieven).
4.11 [Appellante] miskent aldus dat de gevorderde nakoming, althans schadevergoeding ligt besloten in het door de kantonrechter toegewezen bedrag. De kantonrechter heeft namelijk vastgesteld – in hoger beroep anders dan met grief 2 niet bestreden – dat [de echtgenoot] op de voet van de overeenkomst een bedrag van € 24.173,30 aan Dexia heeft betaald en dat op dit bedrag in mindering moet worden gebracht hetgeen Dexia op de voet van het bindend advies aan [de echtgenoot] heeft betaald, zodat het lagere bedrag dat Dexia op de voet van het bindend advies aan [de echtgenoot] heeft betaald heeft geleid tot eenzelfde hoger bedrag dat door de kantonrechter is toegewezen.
4.12 [Appellante] heeft geen andere dan de hiervoor reeds besproken feiten aan het hoger beroep en de vermeerdering van eis ten grondslag gelegd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen en het bewijsaanbod moet worden gepasseerd.
Met het falen van de grieven moet het bestreden eindvonnis worden bekrachtigd. Bij gebreke van grieven tegen het tussenvonnis zal in zoverre het hoger beroep niet ontvankelijk worden verklaard. Het in hoger beroep meergevorderde zal worden afgewezen. [Appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep als hierna in het dictum van dit arrest bepaald.
bekrachtigt het bestreden eindvonnis;
verklaart het hoger beroep tegen het tussenvonnis niet ontvankelijk; en
rechtdoende in hoger beroep:
wijst het meergevorderde af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Dexia gevallen, op € 263,- aan vast recht en € 894,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke over de som van die bedragen vanaf de 14e dag na de datum van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.S. Arnold en C.C. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2011 door de rolraadsheer.