GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging.
Beslissing van 7 juni 2011 in de zaak onder nummer 200.077.215/01 GDW van:
[de gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
APPELLANT,
[klaagster],
wonende te [ ],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) is bij een op 17 november 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 2 november 2010, waarbij de door geïntimeerde (hierna: klaagster) tegen hem ingediende klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan hem de maatregel van berisping is opgelegd.
1.2. Van de zijde van klaagster is op 8 februari 2011 een verweerschrift, met bijlagen, ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 mei 2011. De gerechtsdeurwaarder en klaagster zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Het hof zal een eigen omschrijving geven van de inhoud van de klacht, omdat het zich niet kan vinden in de omschrijving daarvan in de bestreden beslissing.
4.2. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij in het exploot waarmee executoriaal derdenbeslag onder haar werkgever is gelegd ten onrechte als onderdeel van de vordering een bedrag van € 7.665,31 aan mutatiekosten heeft opgevoerd, voor welk bedrag geen executoriale titel bestond, zonder voorafgaande aankondiging aan haar persoonlijk. Ook maakt klaagster bezwaar tegen de door de gerechtsdeurwaarder gegeven specificatie van de executiekosten.
4.3. Voorts acht klaagster het laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op de herhaalde brieven van de zijde van haar ex-partner, waarin deze verklaarde de huurschuld op zich te zullen nemen.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder erkent dat het bedrag terzake van de mutatieschade ten onrechte in het beslagexploot is opgenomen. Dat was echter een zuivere vergissing, die niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Zodra klaagster hem op de fout heeft gewezen heeft de gerechtsdeurwaarder deze direct hersteld. Tot zijn spijt heeft hij toen echter verzuimd zijn excuses aan te bieden, zoals had gemoeten. Hij bestrijdt dat de door hem gegeven specificatie van de executiekosten onjuistheden zou bevatten. Tussen de ontruiming en het loonbeslag heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster niet aangeschreven, ook niet nadat zij zich op haar nieuwe adres had ingeschreven, maar dat was ook niet nodig, omdat er al een veroordelend vonnis lag, dat was betekend en een huurschuld een brengschuld is.
5.2. Van de ex-partner van klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder, naar hij aanvoert, alleen een ongedateerde verklaring ontvangen, die was gevoegd bij de brief van klaagster van 27 oktober 2009, de dag van het beslag. Die brief heeft de gerechtsdeurwaarder opgevat als een zuiver feitelijke mededeling van de ex-partner, waarop niet behoefde te worden gereageerd. Overigens ontsloeg de onderlinge afspraak dat de ex-partner de huurschuld zou voldoen klaagster niet uit de hoofdelijkheid.
6.1. Als een gerechtdeurwaarder bij de uitoefening van zijn taak een vergissing maakt is dat, zoals de gerechtsdeurwaarder terecht aanvoert, niet zonder meer tuchtrechtelijk laakbaar. Het hof is echter van oordeel dat de fout in het onderhavige geval het gevolg is van verwijtbare onzorgvuldigheid aan de kant van de gerechtsdeurwaarder. Tot dit oordeel is redengevend dat de gerechtsdeurwaarder na de betekening van het vonnis en de ontruiming (in april 2009) nimmer de moeite heeft genomen om klaagster bij brief tot betaling aan te manen, ook niet nadat zij zich had ingeschreven op haar nieuwe adres, hetgeen - zoals de kamer onbetwist heeft vastgesteld - op 8 september 2009 is gebeurd. Door haar niet aan te schrijven heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster de mogelijkheid ontnomen hem al vóór de beslaglegging erop te wijzen dat de mutatieschade werd betwist en niet was begrepen onder de executoriale titel. Gelet op de ingrijpendheid van het middel van loonbeslag had van de gerechtsdeurwaarder mogen worden verwacht dat hij alvorens tot beslaglegging over te gaan pogingen zou ondernemen de vordering op andere wijze te innen. Dat hij vervolgens een relatief zeer hoog bedrag ten onrechte in het beslagexploot heeft opgenomen valt de gerechtsdeurwaarder onder die omstandigheden ernstig te verwijten. Dit klachtonderdeel is gegrond.
6.2. Met betrekking tot de bezwaren van klaagster tegen de specificatie van de executiekosten heeft de kamer terecht overwogen dat die in de onderhavige tuchtprocedure niet kunnen worden beoordeeld. Het hof volgt de kamer in dat oordeel.
6.3. In deze tuchtprocedure is niet komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder van de ex-partner van klaagster andere brieven heeft ontvangen dan de ongedateerde verklaring die was gevoegd bij de brief van klaagster van 27 oktober 2009. Op die ongedateerde verklaring had de gerechtsdeurwaarder echter behoren te reageren. De strekking daarvan was immers, anders dan de gerechtsdeurwaarder aanvoert, niet louter informatief. Blijkens de inhoud van de begeleidende brief van klaagster zelf was het de bedoeling met de verklaring duidelijk te maken dat de ex-partner de huurschuld op zich wilde nemen. Aan klaagster en haar ex-partner had in reactie op de brief en de verklaring duidelijk en liefst schriftelijk moeten worden uitgelegd dat en waarom de tussen hen gemaakte afspraak niet afdeed aan de verplichting van klaagster om te betalen. Het ging niet aan de brief van klaagster onbeantwoord te laten en haar vervolgens, nadat zij zelf erover heeft gebeld, telefonisch mede te delen “dat van een kale kip niet valt te plukken”. Ook dit klachtonderdeel is dus gegrond.
6.4. Het hof acht de klacht van klaagster, zoals deze in deze beslissing opnieuw is geformuleerd, ten dele gegrond. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de ernst van de aan de gerechtdeurwaarder gemaakte verwijten de maatregel van berisping rechtvaardigt. De beslissing van de kamer zal dan ook worden bekrachtigd onder verbetering van gronden. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de bestreden beslissing, met inachtneming van hetgeen in deze beslissing is overwogen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 juni 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 2 november 2010 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummers 122.2010 en 191.2010 ingesteld door:
[klaagster],
wonende te [ ],
klaagster,
[de gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Verloop van de procedure
Bij brief van 12 februari 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief met bijlagen van 9 maart 2010 heeft klaagster aanvullende informatie over haar klacht ingediend.
Bij aangehechte brief van 14 april 2010, ingekomen op 15 april 2010, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 september 2010. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 2 november 2010.
1. De feiten
- Klaagster is samen met haar ex-partner bij exploot van 25 februari 2009 gedagvaard om te verschijnen op een terechtzitting van de kantonrechter te Den Haag.
- Bij verstekvonnis van 16 maart 2009 zijn klaagster en haar ex-partner onder meer veroordeeld tot ontruiming van de door hen gehuurde woning en tot betaling van een bedrag van € 2.194,64. Ook zijn zij in de kosten veroordeeld.
- Bij exploot van 6 april 2009 is het vonnis aan klaagster en haar ex-partner betekend met bevel aan het vonnis te voldoen. Het vonnis is in gesloten enveloppe gelaten aan het destijds bekende adres van klaagster en haar ex-partner te Den Haag. De ontruiming heeft plaatsgevonden op 22 april 2009. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
- Blijkens een uittreksel uit de gemeentelijke Basisadministratie (GBA) staat klaagster vanaf 8 september 2009 op een ander adres ingeschreven.
- De gerechtsdeurwaarder heeft op 26 oktober 2009 ten laste van klaagster beslag gelegd onder haar werkgever met toepassing van een beslagvrije voet.
- Nadat door klaagster op verzoek van de gerechtsdeurwaarder stukken waren verzonden heeft de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet aangepast. In het exploot waarbij het beslag is gelegd staat onder meer vermeld dat dit beslag geschiedt om uiteindelijke betaling te verkrijgen van wat de schuldeiser krachtens een executoriale titel van klaagster te vorderen heeft namelijk een bedrag van in totaal € 11.119,07.
- Tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder is vervolgens gecorrespondeerd over het bedrag dat klaagster verschuldigd zou zijn.
2. De klacht
De brief van klaagster van 12 februari 2010 gericht aan de gerechtsdeurwaarder wordt als uitgangspunt genomen bij het formuleren van de klacht.
In die brief beklaagt klaagster zich over de rechtsgeldigheid van het gelegde beslag vanwege een ten onrechte in het beslagexploot opgenomen bedrag van € 7.665,31. Klaagster is van mening dat het gelegde beslag door de gemaakte fout nietig is en dat de al geïncasseerde bedragen dienen te worden teruggegeven.
Klaagster maakt tevens bezwaar tegen de door de gerechtsdeurwaarder gegeven specificatie met betrekking tot de executiekosten. In die bij brief van 9 februari 2010 gegeven specificatie staat een bedrag vermeld van in totaal € 646,92.
In het beslagexploot van 26 oktober 2009 wordt echter bedrag van € 445,86 aan executiekosten vermeld.
De in de specificatie vermelde posten planningskosten ontruiming, een proces-verbaal van ontruiming en kosten slotenmaker zijn volgens klaagster geen ambtshandelingen en het is de vraag of die kosten zijn gemaakt. Deze kosten worden volgens klaagster ten onrechte in rekening gebracht.
Volgens haar informatie zijn de kosten van overbetekening en derdenbeslag hoger dan de bedragen als door de gerechtsdeurwaarder vermeld.
Klaagster acht daarnaast de post ontruimingskosten ad € 6.709,10 niet alleen ten onrechte, maar ook buitensporig.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 De brief van 9 maart 2010 is door de Kamer onder nummer 191.2010 abusievelijk ingevoerd als nieuwe zaak. Beide dossiers worden gevoegd behandeld.
4.2 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, wordt overwogen dat op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet gerechtsdeurwaarders (waarnemend en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] kan niet als beklaagde worden aangemerkt. [De gerechtsdeurwaarder] heeft zich opgeworpen als beklaagde en wordt als zodanig aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van deze beschikking al rekening gehouden.
4.3 Ter beoordeling staat of door de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld in de zin van voormeld artikel.
4.4 De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder er ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding, de betekening van het daarop gewezen verstekvonnis en ten tijde van de ontruiming terecht van uitging dat klaagster nog op het gezamenlijke adres woonde. Dat klaagster niet op de hoogte is gehouden door haar ex-partner over de gevoerde procedure komt voor haar rekening en risico, zeker omdat zij zich pas nadien, op 8 september 2009, op een ander adres heeft laten inschrijven
4.5 Omdat van een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder verwacht kan en mag worden dat hij binnen een redelijke termijn reageert op aan hem gezonden brieven, acht de Kamer het tuchtrechtelijk laakbaar dat door de gerechtsdeurwaarder niet is gereageerd op de schriftelijke mededeling van de ex-partner van klaagster dat deze de onderhavige schuld voor zijn rekening wenste te nemen.
4.6 Voorts valt het de gerechtsdeurwaarder ernstig te verwijten dat niet eerder is gezien dat ten onrechte de zogeheten mutatiekosten zijn meegenomen bij het leggen van het loonbeslag. Gelet op het grote verschil tussen de op grond het vonnis verschuldigde hoofdsom en het bedrag waarvoor beslag is gelegd, had dit bij het opstellen van het exploot direct opgemerkt kunnen en moeten worden. Overigens leidt dit, anders dan klaagster meent er niet toe dat het gelegde loonbeslag in zijn geheel nietig is. Er lag immers een (mede) ten laste van klaagster gewezen rechtsgeldig vonnis aan ten grondslag en daaraan was niet voldaan.
4.7 Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de klacht gegrond wordt verklaard. Mede gezien de nogal laconieke houding van de de gerechtsdeurwaarder over het (verkeerd) boeken van de mutatiekosten en het feit dat geen excuses zijn aangeboden voor de gemaakte fouten, acht de Kamer na te melden maatregel op zijn plaats. Dat klaagster uiteindelijk geen nadeel heeft ondervonden van de gemaakte fouten, leidt niet tot een ander oordeel.
4.8 De overige grieven van klaagster ten aanzien van de (hoogte van) de in rekening gebrachte mutatiekosten komen niet voor bespreking in aanmerking, omdat geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd dienen te worden aan de bevoegde (executie)rechter en het tuchtrecht daarvoor niet de geëigende weg is.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mrs. J.H. Dubois en J.J.L. Boudewijn (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.