ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8071

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.038.142/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwaling en toerekenbare tekortkoming tussen Stout Beheer B.V. en Gemeente Alblasserdam

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2008, heeft Stout Beheer B.V. (hierna: Stout) de Gemeente Alblasserdam (hierna: de Gemeente) aangeklaagd wegens dwaling en toerekenbare tekortkoming. Stout verwijt de Gemeente dat deze een onjuiste indruk heeft gewekt over de voorwaarden voor het lichten van een optie op een kavel, namelijk dat een bouwvergunning vereist was. Deze onjuiste indruk heeft de Gemeente, volgens Stout, ook na ontvangst van een brief van Stout op 11 mei 2000, laten voortduren tot na het verstrijken van de termijn voor het uitoefenen van de optie. Stout heeft in het geding een schadevergoeding gevorderd van € 164.694,99, vermeerderd met rente en kosten, welke vordering door de rechtbank was afgewezen.

Tijdens de pleidooien op 19 mei 2011 heeft Stout zijn standpunt verder toegelicht, waarbij de advocaat van Stout, mr. W.M. van den Pol, pleitnotities heeft overgelegd. De Gemeente werd vertegenwoordigd door mr. H.A.H.W. Meijer. Het hof heeft in zijn beoordeling de rechtsgronden van de vordering van Stout aangevuld, waarbij het hof de Gemeente in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op deze aanvulling. Het hof heeft vastgesteld dat de Gemeente mogelijk tekortgeschoten is in haar verplichtingen voortvloeiend uit het eerste optiecontract en de redelijkheid en billijkheid, en dat dit kan leiden tot schadevergoeding aan Stout.

De beslissing van het hof was om de zaak naar de rol van 28 juni 2011 te verwijzen voor een akte aan de zijde van de Gemeente, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2011 door de rolraadsheer.

Uitspraak

zaaknummer 200.038.142/01
31 mei 2011 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STOUT BEHEER B.V.,
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. B.J.H. Crans te Amsterdam,
t e g e n
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ALBLASSERDAM,
zetelend te Alblasserdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam.
1. Het geding na cassatie en verwijzing
De partijen worden hierna Stout en de Gemeente genoemd.
Bij arrest van 11 juli 2008, C07/066HR, LJN BD2985, heeft de Hoge Raad het door het gerechtshof te 's-Gravenhage in dit geding gewezen en op 2 november 2006 uitgesproken arrest vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof. Voor het verloop van het geding tot 11 juli 2008 verwijst het hof naar het arrest van de Hoge Raad.
Stout heeft de Gemeente opgeroepen te verschijnen voor dit hof en een memorie na verwijzing genomen. De Gemeente heeft een antwoordmemorie na verwijzing genomen.
Op 19 mei 2011 hebben partijen de zaak doen bepleiten, Stout door mr. W.M. van den Pol, advocaat te Gorinchem, en de Gemeente door mr. H.A.H.W. Meijer, advocaat te Dordrecht. Zijdens Stout zijn daarbij pleitnotities overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 In dit geding na cassatie en verwijzing kan worden uitgegaan van hetgeen is vermeld in de conclusie van Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade onder 2.1 tot en met 2.7, waarnaar de Hoge Raad heeft verwezen in rov. 3.1 van zijn arrest.
2.2 Stout heeft betaling gevorderd van € 164.694,99, met rente en kosten. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
2.3 Zoals de Hoge Raad onder rov. 3.4 van zijn arrest heeft overwogen, maakt Stout de Gemeente het verwijt dat deze haar op het verkeerde been heeft gezet door de onjuiste indruk te wekken dat voor het lichten van de optie de eis gold dat een bouwvergunning was verkregen en dat de Gemeente die onjuiste indruk ook na ontvangst van de brief van Stout van
11 mei 2000 heeft laten voortduren tot na het verstrijken van de termijn waarbinnen de optie moest worden uitgeoefend.
Stout heeft onder meer aangevoerd dat de Gemeente heeft gehandeld in strijd met hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
Zoals de Hoge Raad onder rov. 3.2 heeft overwogen, is de vordering van Stout berekend als het verschil tussen de prijs van de kavel in het eerste optiecontract en de prijs die Stout ingevolge het tweede optiecontract voor de kavel heeft moeten betalen, vermeerderd met de optierente.
2.4 Bij gelegenheid van het pleidooi heeft het hof de vraag aan de orde gesteld of de rechtsgronden van de vordering van Stout aldus moeten worden aangevuld dat de Gemeente volgens Stout een uit het eerste optiecontract en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende verplichting had om de bedoelde onjuiste indruk niet te wekken en niet te laten voortduren tot na het verstrijken van de uitoefentermijn van de eerste optie, en dat de Gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in die contractuele verplichting, zodat zij uit dien hoofde verplicht is tot schadevergoeding, te begroten op het gevorderde bedrag. Stout heeft die vraag bevestigend beantwoord. Teneinde de Gemeente voldoende gelegenheid te bieden om adequaat te kunnen reageren op deze aanvulling van de rechtsgronden, en gelet op de opmerking van de advocaat van de Gemeente dat het lastig is om direct bij het pleidooi hierop te reageren, zal het Hof de Gemeente in de gelegenheid stellen zich bij akte hierover uit te laten. Nu deze uitlating reeds het karakter van een reactie heeft, zal in beginsel geen gelegenheid worden gegeven voor verder partijdebat.
3. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 28 juni 2011 voor een akte aan de zijde van de Gemeente als bedoeld in rechtsoverweging 2.4;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J.C. Toorman en W.J. Noordhuizen en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 31 mei 2011.