ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ7872

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.336-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei wegens tekortkomingen in informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank had op 18 januari 2011 de schuldsaneringsregeling beëindigd zonder toekenning van de schone lei, omdat de appellante haar informatieverplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks eerdere kansen, niet voldoende informatie heeft verstrekt aan de bewindvoerder en geen afdracht heeft gedaan aan de boedel. De appellante had werk gevonden, maar heeft geen loonstroken of bankafschriften overgelegd, waardoor de bewindvoerder niet in staat was om de boedelachterstand te berekenen. De appellante voerde aan dat haar tekortkomingen niet aan haar konden worden toegerekend vanwege psychische problemen, maar het hof oordeelde dat de enkele verklaringen van medici uit 2007 en een aanmelding bij PsyQ in 2011 onvoldoende waren om haar tekortkomingen te rechtvaardigen. Het hof benadrukte dat de wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) vereist dat schuldenaren actief meewerken aan de uitvoering van de regeling. De appellante had de kans gekregen om haar verplichtingen na te komen, maar heeft deze niet benut. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en geoordeeld dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei gerechtvaardigd was. De appellante had ook geen bewijs geleverd dat haar tekortkomingen niet aan haar konden worden toegerekend, en de omstandigheid dat haar echtgenoot wel de schone lei had gekregen, deed hier niet aan af. Het hof heeft de appellante ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, maar heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 29 maart 2011 in de zaak met zaaknummer 200.081.336/01 van:
[ APPELLANTE ],
wonende aan de [ adres ],
te [ postcode ], [ woonplaats ],
APPELLANTE,
advocaat: mr. M.B. Meindersma te Beverwijk.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante – [ Appellante ] – is bij op 31 januari 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van rechtbank Haarlem van 18 januari 2011 met insolventienummer R 06/835, waarbij ten aanzien van [ Appellante ] de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd op de wijze zoals in het dictum van die beslissing is vermeld.
1.2 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 15 maart 2011. Bij die behandeling is [ Appellante ] verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Voorts is de bewindvoerder, de heer J.C. de Dood, verschenen.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1 Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Het vonnis waarvan beroep dateert van
18 januari 2011. Het beroepschrift is pas, als hiervoor onder 1.1 opgemerkt, op 31 januari 2011 ter griffie van het hof ingekomen. Het beroepschrift is derhalve niet binnen de wettelijke termijn van acht dagen na de dag van de uitspraak ingediend. Dit leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid. Een uitzondering op deze regel is gerechtvaardigd indien een appellant ten gevolge van een door de griffie van de rechtbank begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechtbank een vonnis heeft gewezen en het vonnis hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van het hoger beroep is toegezonden of verstrekt, dan wel zodanig laat is toegezonden of verstrekt dat daartegen redelijkerwijs niet meer binnen de termijn een beroepschrift kon worden ingediend.
2.2 In het onderhavige geval is gelet op hetgeen hierna wordt overwogen sprake van een grond voor het maken van een uitzondering als hiervoor bedoeld.
2.3 [ Appellante ] heeft in hoger beroep gesteld dat zij het vonnis van de rechtbank op 25 januari 2011 heeft ontvangen. Zij heeft toen rechtsbijstand gezocht bij het juridisch loket, alwaar zij verwezen is naar een advocaat. Na diverse telefoontjes is het haar op donderdag 27 januari 2011 gelukt af te spreken met mr. Meindersma voornoemd, die op maandag 31 januari 2011 het appelschrift heeft ingediend.
2.4 Gelet op de mededeling van [ Appellante ] dat zij het vonnis eerst op 25 januari 2011 heeft ontvangen en omdat er geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan aan de juistheid van die mededeling moet worden getwijfeld zal van die datum worden uitgegaan als moment waarop [ Appellante ] van het vonnis kennis heeft kunnen nemen.
2.5 De vraag die (echter) rijst is of [ Appellante ] niet reeds op de dag waarop door de rechtbank uitspraak is gedaan, 18 januari 2011, redelijkerwijs van deze uitspraak kennis had kunnen nemen door hierover contact op te nemen met de griffie. Deze vraag wordt - gelet op de navolgende bijzondere omstandigheden van dit geval - ontkennend beantwoord.
2.6 Naar uit de stukken blijkt is er op 16 november 2010 een zitting geweest. De rechter heeft, gezien het van die behandeling opgemaakte proces-verbaal, de behandeling alstoen pro forma één maand aangehouden tot 21 december 2010 om de bewindvoerder de gelegenheid te geven bepaalde zaken te controleren. Daarnaast werd de bewindvoerder verzocht tenminste één week voor de zitting zijn verslag aan de rechtbank te doen toekomen. Vervolgens is op de pro forma zitting van 21 december 2010 op het verzoek van de bewindvoerder om de beëindiging een maand aan te houden, teneinde te trachten tot een definitieve oplossing te komen, de zaak een maand aangehouden en is meegedeeld dat de behandeling van het verzoek pro forma zou worden voortgezet op 18 januari 2011 met (wederom) het verzoek aan de bewindvoerder tenminste één week voor de zitting zijn verslag aan de rechtbank te doen toekomen. Het hof is van oordeel dat, gelet op deze gang van zaken en met name de mededeling dat de zitting van 18 januari 2011 “pro forma” zou zijn, [ Appellante ] redelijkerwijs ervan heeft mogen uitgaan dat haar nog de gelegenheid zou worden geboden op het door de bewindvoerder aan de rechtbank toe te zenden verslag te reageren. Zij behoefde er geen rekening mee heeft te houden dat door de rechtbank reeds op 18 januari 2011 uitspraak zou worden gedaan, temeer niet nu ook de rechtbank zich voordien niet in die zin heeft uitgelaten. Nu vervolgens geconstateerd kan worden - gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is opgenomen - dat met bekwame spoed het appelschrift is ingediend is [ Appellante ] ontvankelijk in het door haar ingediende appel.
3. De gronden van de beslissing
3.1 De rechtbank heeft op advies van de bewindvoerder de op [ Appellante ] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd zonder toekenning van de zogenoemde schone lei. De rechtbank heeft geoordeeld dat [ Appellante ] – die verschillende kansen had gekregen om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen – haar informatieverplichting in ernstige mate heeft geschonden, alsmede dat [ Appellante ] een aanzienlijke boedelachterstand heeft laten ontstaan door willens en wetens haar inkomen te onttrekken aan de boedelrekening.
3.2 Ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep heeft de bewindvoerder een verslag van 10 maart 2011 aan het hof doen toekomen. [ Appellante ] heeft van dit verslag kennis genomen.
3.3 In hoger beroep is het volgende gebleken.
3.3.1 [ Appellante ] is op 13 oktober 2006 samen met haar echtgenoot toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Haar echtgenoot heeft na afloop van de termijn de zogenoemde schone lei verkregen. Ten aanzien van [ Appellante ] is door de rechtbank op 3 november 2009 een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen en haar is een laatste kans gegeven aan haar verplichtingen, met name de sollicitatieverplichting, te voldoen. Daarbij is de looptijd van de regeling verlengd met twaalf maanden. Aan het einde van de looptijd heeft de bewindvoerder negatief gerapporteerd betreffende het nakomen van haar verplichtingen door [ Appellante ].
3.3.2 De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende verklaard.
Nadat de op [ Appellante ] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling eerder al met een jaar is verlengd omdat zij haar sollicitatieverplichting niet goed nakwam, is [ Appellante ] tijdens die verlengde termijn weer haar verplichtingen niet nagekomen. [ Appellante ] had werk gevonden, maar ondanks het verzoek van de bewindvoerder heeft zij sinds april 2010 niet aan de boedel afgedragen, heeft zij geen loonstroken en bankafschriften overgelegd en heeft zij geen informatie verschaft over haar ziektewetuitkering. [ Appellante ] beweerde dat haar loon op de budgetrekening werd overgemaakt, maar nadat de bewindvoerder loonstroken had opgevraagd bij de werkgever bleek dat op verzoek van [ Appellante ] haar loon op haar eigen rekening werd gestort. Naar aanleiding van die informatie heeft de bewindvoerder haar ontboden op kantoor, maar daar is [ Appellante ] niet verschenen en ook heeft zij geen geld overgemaakt naar de boedelrekening. De bewindvoerder heeft vanwege het gebrek aan informatie niet exact de boedelachterstand kunnen berekenen, maar verwacht dat het een fors bedrag is. De bewindvoerder ziet geen grond het hoger beroep te honoreren.
3.3.3 [ Appellante ] heeft aangevoerd dat zij niet tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen, althans een en ander is haar niet aan te rekenen. Bovendien zijn de tekortkomingen niet zodanig ernstig dat haar de schone lei geweigerd moet worden.
[ Appellante ] heeft gesteld dat zij lijdt aan psychische ziekten en/of gebreken. Ogenschijnlijk is zij een sterke vrouw, maar al jaren gaat het niet goed met haar. In oktober 2006 heeft [ Appellante ] zich met depressieve klachten en lijdend aan een koopverslaving gemeld bij de GGZ. Zij heeft toen enige gesprekken gehad met een psycholoog en heeft medicatie voorgeschreven gekregen. Ook voert [ Appellante ] aan dat zij enige tijd fulltime dagbehandeling heeft gehad, maar toen zij verplicht werd te werken, heeft zij de behandeling moeten stoppen. Daardoor bleven haar problemen bestaan. [ Appellante ] heeft zich recent weer gemeld bij haar huisarts en heeft zich aangemeld bij PsyQ. [ Appellante ] omschrijft haar situatie als zodanig dat zij wel wilde, maar niet kon. Zij heeft haar best gedaan een baan te vinden en is daar ook in geslaagd, maar op andere fronten, zoals de informatievoorziening en het omgaan met haar financiën nadat het budgetbeheer was gestopt, heeft zij daardoor steken moeten laten vallen. [ Appellante ] heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat zij overigens wel de in eerste aanleg gevraagde stukken heeft opgestuurd aan de bewindvoerder. Zij heeft geen idee waarom die niet zijn aangekomen. [ Appellante ] verzoekt de tekortkomingen buiten beschouwing te laten en haar de schone lei te verlenen, mede omdat aan haar echtgenoot de schone lei is verleend en zij hun best hebben gedaan een aanzienlijk bedrag voor de schuldeisers te sparen.
[ Appellante ] heeft haar grief over schending van het beginsel van hoor en wederhoor door de rechtbank ter terechtzitting in hoger beroep ingetrokken.
3.4 Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat
uit de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen (WSNP) op de schuldenaar rustende verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn/haar informatieplicht niet nakomt en nieuwe bovenmatige schulden laat ontstaan.
3.5 Op grond van het verhandelde ter zitting in
hoger beroep en de overgelegde stukken is naar het oordeel van het hof gebleken dat [ Appellante ] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Haar is door de rechtbank met het verlengen van de looptijd van de schuldsaneringsregeling een laatste kans geboden haar verplichtingen na te komen. Deze kans heeft zij niet benut. Zij heeft de bewindvoerder niet van de benodigde informatie betreffende haar inkomen voorzien. Tegenover de betwisting van de bewindvoerder te dier zake heeft zij op geen enkele wijze met stukken aangetoond dat zij wel uit eigener beweging de loonstroken en bankafschriften en dergelijke heeft overgelegd. Ook in hoger beroep is het hof hiervan niet gebleken. Dat haar boedelachterstand slechts gering zou zijn, kan het hof dan ook niet aannemen. De stelling van de bewindvoerder dat zij sinds april 2010 niet meer heeft afgedragen, heeft [ Appellante ] niet weersproken. En haar stelling dat haar inkomen onvoldoende zou zijn om af te dragen aan de boedel heeft zij niet met stukken onderbouwd. Dat aan [ Appellante ] dit tekortschieten niet zou kunnen worden toegerekend, is naar het oordeel van het hof evenmin aangetoond. Enkele verklaringen van medici uit 2007 en een aanmelding bij PsyQ in 2011 zijn hiertoe, mede gezien de ernst van het tekortschieten, onvoldoende. Reeds op de grond dat [ Appellante ] haar inkomen niet heeft gemeld en niets heeft afgedragen aan de boedel acht het hof de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de zogenoemde schone lei gerechtvaardigd. Tot slot wordt nog overwogen dat het feit dat aan de echtgenoot van [ Appellante ] (reeds eerder) de schone lei is verleend aan dit alles niet afdoet, aangezien een individuele beoordeling van het gedrag uitgangspunt is.
3.6 Gelet op het vorenstaande wordt beslist als volgt.
4. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de uitspraak waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Clement, S. Arnold en J. Wortel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van
29 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.