ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ7801

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.805/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder inzake ambtshandelingen en verzoeken tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. Klaagster, een particulier, had een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder over zijn handelen met betrekking tot de uitvoering van ambtshandelingen en het vragen van voorschotten. Klaagster had de gerechtsdeurwaarder verzocht om dwangsommen aan te zeggen en hypotheekgelden te innen, maar de gerechtsdeurwaarder had geweigerd om deze handelingen uit te voeren zonder betaling van een voorschot. Klaagster stelde dat de gerechtsdeurwaarder zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat hij onterecht eenzijdig de opdracht had beëindigd. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder gerechtigd was om een voorschot te vragen en dat hij niet verplicht was om als juridisch adviseur op te treden. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de kamer en verklaarde klaagster niet ontvankelijk in een aantal van haar verzoeken. De klacht werd voor het overige ongegrond verklaard. Het hof concludeerde dat de gerechtsdeurwaarder zich niet tuchtrechtelijk laakbaar had gedragen en dat de klacht niet kon worden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 24 mei 2011 in de zaak onder nummer 200.069.805/01 GDW van:
[klaagster],
wonende te [ ],
APPELLANTE,
tegen
[de gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: B.G.M. Alsemgeest.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 5 juli 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 8 juni 2010, verzonden op 9 juni 2010, waarbij de klacht tegen geïntimeerde, verder de gerechtsdeurwaarder, gegrond is verklaard, zonder oplegging van een maatregel.
1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 5 augustus 2010 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 april 2011. Klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
3.1. Bij faxbericht van 10 juli 2009 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht om de volgens haar verbeurde dwangsommen in verband met het niet nakomen van een omgangsregeling aan te zeggen aan haar ex-echtgenoot. Zij verzocht de gerechtsdeurwaarder bovendien om de haar toekomende hypotheekgelden te innen, zoals vastgesteld bij de vonnissen van 5 januari 2005 (63836/HA ZA03-41) en 8 februari 2006.
3.2. De gerechtsdeurwaarder heeft daarop bij e-mailbericht van 20 juli 2009 zijn verbazing uitgesproken over de opdracht, omdat kort daarvoor een klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond was verklaard. Hij adviseerde klaagster om de zaken bij een andere gerechtsdeurwaarder onder te brengen.
3.3. Per e-mail van dezelfde datum liet klaagster weten haar verzoek te handhaven.
3.4. Per faxbericht van eveneens 20 juli 2009 verzocht klaagster aan de gerechtsdeurwaarder om nog twee verbeurde dwangsommen aan te zeggen.
3.5. Bij brief van 22 juli 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt gesteld dat hij uitsluitend ambtshandelingen zou verrichten, indien de wet hem daartoe verplichtte. Hij vermeldde dat hij na ontvangst van een voorschot van € 82,75 de verzochte aanzegging zou verrichten. Daarnaast stelde hij zich op het standpunt dat voor twee verbeurde dwangsommen geen bevel tot betaling zou kunnen en mogen worden gedaan. De inning van de hypotheekgelden kon niet geschieden, omdat de gerechtsdeurwaarder niet over de voor de tenuitvoerlegging noodzakelijke grossen beschikte.
3.6. Bij brief van 28 juli 2009 heeft klaagster de verbeurde dwangsommen nader toegelicht, gemeld dat het verzochte voorschot was overgemaakt en verzocht om tot aanzegging over te gaan. De verzochte grosse stuurde klaagster op 28 juli 2009 per fax aan de gerechtsdeurwaarder toe.
3.7. Bij brief van 7 augustus 2009 verzocht klaagster de gerechtsdeurwaarder om de eerder verzochte aanzegging niet te doen met betrekking tot een bepaald weekend.
3.8. Bij exploot van 11 augustus 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder de verzochte aanzegging gedaan en bevel gedaan tot betaling van € 3.500,- aan verbeurde dwangsommen en € 82,75 ter zake van explootkosten.
3.9. Via een e-mailbericht van 13 augustus 2009 liet de gerechtsdeurwaarder aan klaagster weten dat de verzochte ambtshandeling (aanzegging met bevel tot betaling) was verricht en dat de volgende verlangde ambtshandelingen (4 beslagen onder derden, 4 betekeningsexploten en afwikkeling daarvan) zouden worden verricht na voldoening van een voorschot van € 806,79 exclusief btw (€ 960,08 inclusief btw). Tevens meldde de gerechtsdeurwaarder dat de “inning van de hypotheekgelden” niet zou worden uitgevoerd, omdat hij niet de beschikking had over de grossen en hem kopieën en/of faxen in plaats van de gevraagde grossen ter hand waren gesteld.
3.10. Bij e-mailbericht van 17 augustus 2009 heeft klaagster aan de gerechtsdeurwaarder verzocht om duidelijk te maken op basis van welke inschatting en geldende bepalingen hij een voorschot van € 806,79 voor de inning van dwangsommen verzocht.
3.11. In een e-mailbericht van 18 augustus 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder uitgelegd dat het niet ging om de kosten voor de inning van dwangsommen, maar om de daadwerkelijke kosten verbonden aan de door klaagster verzochte ambtshandelingen. Hij verwees klaagster hiervoor naar de bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet en het Besluit Tarieven Ambtshandelingen Gerechtsdeurwaarders (BTAG).
3.12. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens bij brief van 28 augustus 2009 klaagster onder meer meegedeeld dat hij het uitgebrachte exploot van aanzegging en bevel had verrekend met het ontvangen voorschot (saldo € 0,-) en klaagster tevens meegedeeld dat hij het dossier definitief afsloot.
3.13. Bij brief van 21 september 2009 meldde klaagster aan de gerechtsdeurwaarder dat zij de brief van 28 augustus 2009 vooralsnog als niet geschreven beschouwde en dat zij de eerder bij de gerechtsdeurwaarder opgevraagde algemene voorwaarden en klachtenregeling nog steeds niet had ontvangen. Bovendien voerde zij aan dat het vragen van een voorschot ongebruikelijk is en dat de gerechtsdeurwaarder het gevraagde voorschot niet afdoende duidelijk had gespecificeerd. Ten slotte merkte klaagster in deze brief nog op dat de gerechtsdeurwaarder nog geen advies had gegeven over een mogelijk te voeren procedure bij de kantonrechter, waarom klaagster eerder in 2008 had gevraagd.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster voert ter zitting in hoger beroep allereerst aan dat haar klacht is gericht tegen [Z] te [ ] alsmede tegen de gerechtsdeurwaarder en [X]. Zij voert verder aan dat de kamer niet over alle klachtonderdelen in haar klaagschrift heeft geoordeeld. Zij verzoekt het Hof in dit hoger beroep alsnog te oordelen over de volgende onderdelen:
1. of de executieopdrachten van klaagster zijn behandeld zoals van een gerechtsdeurwaarder verwacht mag worden;
2. het eenzijdig beëindigen van de opdracht;
3. het vernietigen van delen van het dossier door de gerechtsdeurwaarder;
4. het niet toesturen van de algemene voorwaarden;
5. het niet toesturen door de gerechtsdeurwaarder van de klachtenregeling;
6. het niet beantwoorden van het verzoek van klaagster om geïnformeerd te worden over de mogelijkheden van een procedure voor de kantonrechter;
7. het (naar het hof begrijpt) niet innen door de gerechtsdeurwaarder van de aan klaagster toekomende gelden voortvloeiend uit een boedelvonnis;
8. het negeren door de gerechtsdeurwaarder van een ingebrekestelling van klaagster;
9. of het gedrag van [Z] is zoals dat van een gerechtsdeurwaarder verwacht mag worden.
4.2. Klaagster verzoekt het hof (samengevat):
a. de beslissing van de kamer van 8 juni 2010 te vernietigen en alsnog te beslissen op alle klachtonderdelen;
b. aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een boete op te leggen;
c. aan klaagster een schadevergoeding toe te kennen voor de kosten van juridische bijstand;
d. aan klaagster een schadevergoeding toe te kennen voor het herhaaldelijk onjuist behandelen en onheus bejegenen van klaagster;
e. te bepalen dat het vernietigen van de grosse van de beschikking onder zaaknummer 63638/KG 08-137 tuchtrechtelijk laakbaar handelen oplevert en de gerechtsdeurwaarder te gebieden de grosse van de dwangsombeschikking en alle overige noodzakelijke stukken op correcte wijze aangetekend aan klaagster te retourneren;
f. te bepalen dat de gerechtsdeurwaarder alsnog kosteloos de boedelbeschikking ten uitvoer legt;
g. de gerechtsdeurwaarder te veroordelen om aan klaagster een schadevergoeding te betalen van € 4.500,- voor gerechtelijke kosten en kosten van juridische bijstand ter compensatie van de door klaagster in de toekomst te maken proceskosten om alsnog de haar rechtmatig toekomende gelden op te eisen;
h. deze beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de stellingen van klaagster gedeeltelijk betwist en heeft zich als volgt verweerd. Hij was gerechtigd om een voorschot te vragen en heeft voor de hoogte van het gevraagde voorschot zelfs uitleg gegeven, hoewel hij dat niet hoefde te doen. De ambtshandeling, waarvoor een voorschot is betaald, is door de gerechtsdeurwaarder verricht. Vanwege het uitblijven van een verder voorschot zijn de andere verzochte ambtshandelingen niet verricht.
Het innen van dwangsommen of van andere vorderingen is geen ambtshandeling en daartoe is de gerechtsdeurwaarder niet verplicht. Hij is ook niet verplicht om als juridisch adviseur voor klaagster op te treden.
6. De beoordeling
6.1. Het hof gaat er met de kamer van uit dat de klacht is gericht tegen de gerechtsdeurwaarder, nu hij degene is die de verweten handelingen heeft verricht en ingevolge de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna Gdw) slechts kan worden geklaagd omtrent handelingen van een gerechtsdeurwaarder of (toegevoegd) kandidaat-deurwaarder en niet van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Het hof merkt voorts het volgende op. In artikel 43 lid 2 Gdw is limitatief bepaald welke tuchtrechtelijke maatregelen in deze procedure kunnen worden opgelegd. Dat zijn: berisping, berisping met aanzegging, geldboete, schorsing en ontzetting uit het ambt. Vanwege deze bepaling is klaagster in de door haar in 4.2 onder c. t/m h. ingediende verzoeken niet-ontvankelijk. Deze zal het hof daarom verder buiten behandeling laten.
6.2. Het hof kan evenmin ingaan op het in het beroepschrift gedane verzoek van klaagster om een postbeleid binnen de Nederlandse rechtspraak te ontwikkelen dat toeziet op spoedige toezending van gerechtelijke stukken naar het buitenland.
6.3. Zoals uit de hiervoor onder 3.5. en 3.9. weergegeven correspondentie blijkt, heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster te kennen gegeven dat hij uitsluitend de wettelijk verplichte ambtshandelingen voor haar wilde verrichten. Uiteindelijk heeft hij na betaling van een voorschot één ambtshandeling verricht, de aanzegging verbeurde dwangsommen. Deze overeenkomst van opdracht is zodoende uitgevoerd. Tot een volgende overeenkomst van opdracht is het echter niet gekomen; de gerechtsdeurwaarder heeft hierna geen ambtshandelingen verricht, omdat klaagster het verlangde voorschot niet heeft voldaan. Er is dan ook geen sprake van het eenzijdig beëindigen van een opdracht, nu een tweede overeenkomst van opdracht niet tot stand is gekomen. Klachtonderdeel 2 is daarom ongegrond.
6.4. Gelet op het hiervoor onder 6.3. gegeven oordeel van het hof is ook klachtonderdeel 4 ongegrond dat ziet op het niet toezenden van de algemene voorwaarden. Op het verrichten van een wettelijk verplichte ambtshandeling zijn immers geen algemene voorwaarden van toepassing; daarop is de wet van toepassing.
6.5. Ook klachtonderdeel 8 is ongegrond. Nu er geen sprake is van een overeenkomst, is het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder niet reageerde op de ingebrekestelling van klaagster om de beweerdelijke overeenkomst na te komen onterecht.
6.6. Het stond de gerechtsdeurwaarder vrij om - ingevolge artikel 12 van het BTAG - aan klaagster een voorschot te vragen. In het onderhavige geval was het bedrag van het gevraagde voorschot niet hoger dan vermeld in paragraaf 1 van artikel 12 van het BTAG. De gerechtsdeurwaarder heeft daarover in zijn e-mailbericht van 18 augustus 2009 uitleg gegeven.
6.7. Het hof merkt in dit kader nog op dat de gerechtsdeurwaarder niet behoefde in te gaan op de suggestie van klaagster dat “de gelden komende van de bankrekening van de tegenpartij door u (het hof: de gerechtsdeurwaarder) op een garantierekening geparkeerd kunnen worden, zoals doende gebruikelijk, waarmee de kosten die te verhalen zijn op de tegenpartij gedekt zijn.” (zie de e-mail van klaagster aan [Z] van 21 september 2009). Van de gerechtsdeurwaarder kan immers niet worden verlangd dat hij in feite de kosten ter zake van de gevraagde ambtshandelingen zelf zou voorschieten. Klachtonderdeel 1 is daarom ongegrond.
6.8. Terecht stelt de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt dat het voor de executie van een vonnis noodzakelijk is dat hij daarvoor over de grosse van dat vonnis beschikt. Dat is immers in de wet vastgelegd (artikel 430 Rv.). Het feit dat sommige gerechtsdeurwaarders ook wel genoegen nemen met een afschrift doet daaraan niet af. Het is daarom correct dat de gerechtsdeurwaarder geweigerd heeft om het “boedelvonnis” ten uitvoer te leggen, zonder dat hij over de grosse beschikte. Klachtonderdeel 7 is dus eveneens ongegrond.
6.9. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat de gerechtsdeurwaarder delen van het dossier heeft vernietigd, die hij diende te bewaren. Klaagster heeft dat punt in hoger beroep ook niet nader onderbouwd. Ook klachtonderdeel 3 is ongegrond.
6.10. Klachtonderdeel 6 is eveneens ongegrond. Het geven van een juridisch advies valt niet onder de door de gerechtsdeurwaarder verplicht te verrichten ambtshandelingen. Dat hij daartoe ondanks het verzoek van klaagster niet is overgegaan, is niet tuchtrechtelijk laakbaar.
6.11. In verband met het al dan niet verrichten van een ambtshandeling moet een gerechtsdeurwaarder worden beschouwd als een “bestuursorgaan” in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). In dat kader zijn op hem de artikelen 9:1 tot en met 9:12a AWB van toepassing. Deze artikelen bepalen de wijze waarop een bestuursorgaan een klacht ontvangt, behandelt en afhandelt. Een verplichting om de klachtenregeling op te sturen kent de AWB niet. Het niet toezenden van de klachtenregeling [Z] is daarom niet tuchtrechtelijk laakbaar, zodat ook klachtonderdeel 5 ongegrond is.
6.12. Gelet op het voorgaande is ook de klacht (onderdeel 9) dat de gerechtsdeurwaarder zich in het algemeen niet heeft gedragen, zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt, ongegrond.
6.13. De beschikking van de kamer kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd. Het hof zal beslissen als na te melden.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer;
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in de in 4.2. onder c. t/m h. vermelde door klaagster gedane verzoeken;
- verklaart de klacht voor het overige alsnog ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, M.W.E Koopmann en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 24 mei 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 8 juni 2010 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 189.2010 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van 9 februari 2010 (zaaknummer 597.2009) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen beklaagde ingediende klacht. Bij brief van 24 februari 2010 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden. Op 3 maart 2010 heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 april 2010 waarbij klaagster is verschenen. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief ingekomen op 26 maart 2010 laten weten niet te zullen verschijnen. In deze brief heeft hij een toelichting gegeven naar aanleiding van het verzet. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 8 juni 2010.
2. De gronden van het verzet
2.1 In verzet heeft klaagster samengevat aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter.
2.2 De aanhef van de beschikking stemt niet overeen met overweging 4.1. Ten onrechte is dus in de aanhef de naam van [ ]vermeld en niet die van [ ].
2.3 De gerechtsdeurwaarder heeft wel degelijk de opdracht voortijdig eenzijdig ingetrokken. Klaagster was wel bereid om het gevraagde voorschot te voldoen. Het tegendeel is nooit gebleken en dat heeft zij eerder na de specificatie van 22 juli 2009 ook gedaan. Zij heeft slechts om een specificatie van het tweede voorschot verzocht. Aan dat verzoek is om klaagster niet bekende redenen niet voldaan. Zeker nu het gevraagde voorschot zo hoog was, had klaagster recht op een specificatie.
2.4 De gerechtsdeurwaarder heeft wel degelijk delen van het dossier ten onrechte vernietigd.
2.5 De voorzitter is ten onrechte niet ingegaan op het klachtonderdeel dat de gerechtsdeurwaarder niet op de ingebrekestelling heeft gereageerd.
2.6 Ter zitting heeft klaagster hieraan toegevoegd dat de omgangsregeling door haar ex-partner nog steeds niet goed wordt uitgevoerd. Zij kan in de provincie Zeeland geen andere gerechtsdeurwaarder inschakelen om ambtshandelingen te verrichten, zoals in dit geval de executie van het vonnis inhoudende de omgangsregeling. De gerechtsdeurwaarder heeft niet verzocht om het voorschot alsnog te voldoen. Klaagster acht zich door de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder benadeeld.
3. De ontvankelijkheid van het verzet.
Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.
4. De inleidende klacht
Klaagster verweet de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat en in hoofdzaak dat deze de door klaagster aan hem verleende executieopdracht eenzijdig en onterecht voortijdig heeft beëindigd.
5. De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 Het verzet is gegrond. Gelet op rechtoverweging 4.1 in de beschikking van de voorzitter is de in de aanhef vermelde naam niet correct. In de aanvang van deze beschikking is daarmee reeds rekening gehouden.
6.2 De Kamer acht de klacht gegrond. De gerechtsdeurwaarder heeft een voorschot gevraagd waarvan ook hijzelf heeft toegegeven dat het ruim berekend was. Hij heeft de opdracht al na een week beëindigd, terwijl niet dan wel onvoldoende weersproken is dat klaagster wel bereid was om het voorschot te voldoen en heropening van het dossier voor de gerechtsdeurwaarder niet eens bespreekbaar was.
6.3 De gerechtsdeurwaarder heeft voor uitvoeren van de ambtshandelingen te weten het leggen van vier derdenbeslagen, waarvan twee onder dezelfde bank, aan klaagster op 13 augustus 2009 een voorschot gevraagd van € 960,08. Klaagster heeft op 17 augustus 2009 om een specificatie gevraagd. Bij e-mail van 18 augustus 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder hierop een onduidelijke specificatie gegeven. Al op 18 augustus 2009 is de opdracht beëindigd. Een reëel voorschot had ongeveer € 560,00 bedragen. Gelet op deze gang van zaken acht de Kamer de klacht gegrond.
6.4 De Kamer echter onvoldoende aanleiding tot het opleggen van een maatregel over te gaan.
6.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt de beslissing van de voorzitter;
- verklaart de klacht gegrond;
- ziet van het opleggen van een maatregel af.
Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. J.H. Dubois en mr. A.C.J.J.M. Seuren (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.