ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ5631

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.074.473/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke maatregel tegen toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder wegens onvoldoende opleidingspunten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder die in de periode 2007-2008 onvoldoende opleidingspunten heeft behaald. De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) had een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, die slechts vier van de vereiste dertig opleidingspunten had behaald. De KBvG stelde dat het niet voldoen aan de opleidingsverplichting niet alleen de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de gerechtsdeurwaarder in gevaar brengt, maar ook oneerlijke concurrentie creëert ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders die zich wel aan de regels houden. De gerechtsdeurwaarder voerde aan dat hij door financiële problemen, waaronder een faillissement, niet in staat was om de benodigde cursussen te volgen. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar had gehandeld en legde een berisping op, evenals een geldboete van € 5.200,=, berekend op basis van € 200,= per niet behaald opleidingspunt. Het hof benadrukte dat de opgelegde maatregel passend was en dat de financiële omstandigheden van de gerechtsdeurwaarder geen aanleiding gaven om de boete te verlagen. De beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders werd gedeeltelijk vernietigd, maar de berisping en de geldboete werden bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 17 mei 2011 in de zaak onder nummer 200.074.473/01 GDW van:
KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd en kantoorhoudend te Den Haag,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn,
t e g e n
[de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder,
wonende te [ ],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder de KBvG, is bij een op 30 september 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift, met bijlage, tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 31 augustus 2010, waarbij de kamer de klacht van de KBvG, tegen geïntimeerde, verder de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, gegrond heeft verklaard en aan hem de maatregel van berisping alsmede de maatregel tot betaling van een geldboete van € 500,= is opgelegd.
1.2. Van de zijde van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder is op 16 november 2010 een verweerschrift, met bijlagen, ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 april 2011. Namens de KBvG is verschenen K. Weisfelt, die het woord heeft gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder is niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van de KBvG
4.1. De KBvG verwijt de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder dat hij in de periode 2007-2008 te weinig opleidingspunten heeft behaald. Op grond van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid is ieder lid van de beroepsorganisatie verplicht zich te scholen en bij te scholen, zodat de (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze in artikel 1 neergelegde verplichting is voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur van de KBvG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het in de periode 2007-2008 te behalen aantal punten bedroeg dertig. Hiervan heeft de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder er slechts vier behaald.
4.2. Door onvoldoende opleidingspunten te behalen heeft de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet alleen de Verordening overtreden, maar zich ook in financiële zin bevoordeeld; het volgen van opleidingen kost immers tijd en geld. Om die reden verzoekt de KBvG een geldboete op te leggen die vergelijkbaar is met de boetes die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, zijnde € 200,= per niet behaald punt.
4.3. Hetgeen de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd omtrent zijn financiële situatie geeft geen aanleiding tot het opleggen van een lagere boete. Indien de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder zijn verplichting tot (bij)scholing, al dan niet tijdelijk, niet kon nakomen, lag het op zijn weg om af te zien van toevoeging als kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Ook andere leden van de KBvG wier financiële positie te wensen overlaat, houden zich aan de Verordening.
5 Het standpunt van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder
5.1. Door een samenloop van omstandigheden is de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder in staat van faillissement geraakt. Om zijn schulden te kunnen voldoen heeft hij zijn woonhuis verkocht. Het woonhuis zou worden geleverd op 15 november 2007. Doordat de koper is overleden, moest een andere koper worden gezocht aan wie eerst op 15 maart 2008 kon worden geleverd. Hierdoor heeft de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder in de periode tussen 1 oktober 2007 en 15 maart 2008 dubbele woonlasten gehad. Zijn vele financiële verplichtingen maakten het voor hem onmogelijk de kosten voor cursussen te dragen.
5.2. Ondanks het faillissement heeft de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder in de jaren 2005 en 2006 wel het vereiste aantal opleidingspunten behaald. Als hij had afgezien van zijn toevoeging als kandidaat-gerechtsdeurwaarder had hij zijn schuldeisers benadeeld. Ook wilde hij tijdens het faillissement geen nieuwe schulden laten ontstaan. Het faillissement is beëindigd per 5 september 2009. Daarna heeft de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder weer aan zijn bijscholingsverplichting voldaan.
6. De beoordeling
6.1. Om de kwaliteit van de gehele beroepsgroep te verzekeren zijn alle gerechtsdeurwaarders verplicht per twee jaar een minimum aantal opleidingspunten te behalen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder niet aan deze verplichting voldoet brengt hij niet alleen de kwaliteit van zijn eigen beroepsuitoefening in gevaar, maar bevoordeelt hij zich ook ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders die zich wel aan de Verordening houden en aan de op hen rustende opleidingsverplichting tijd en geld moeten besteden.
6.2. Met zijn betoog dat hij zijn schuldeisers zou hebben benadeeld als hij van de toevoeging als kandidaat-gerechtsdeurwaarder had afgezien, omdat hij het cursusgeld niet kon betalen, miskent de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder het dwingende karakter van het hiervoor bedoelde voorschrift Als hij het zich financieel niet kon veroorloven op een reglementaire wijze het ambt van toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder uit te oefenen, diende hij van de toevoeging af te zien.
6.3. De toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. De maatregel van berisping is passend en geboden. De door de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder aangevoerde omstandigheden, alle van financiële aard, geven het hof geen aanleiding in deze zaak naast de berisping een lagere boete op te leggen dan een van € 200,= per niet behaald opleidingspunt (in totaal dus € 5.200,=). De hoogte van deze boete komt overeen met andere vergelijkbare gevallen. De boete dient ertoe het behaalde financiële voordeel af te romen en toekomstige soortgelijke overtredingen, van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder of anderen, te ontmoedigen.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer voor zover betrekking hebbende op onderdeel 4.5. en de opgelegde maatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt aan de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- legt aan de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder een geldboete op van €5.200,= en bepaalt dat dit bedrag binnen 30 dagen na kennisgeving van deze beslissing dient te zijn overgemaakt op:
Bankrekening: [ ]
- bekrachtigt de bestreden beslissing van de kamer voor het overige, onder verbetering van gronden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en M.W.E. Koopmann en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 mei 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 31 augustus 2010 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 132.2010 ingediend door:
HET BESTUUR VAN DE KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS (KBVG),
gevestigd te Den Haag,
klaagster,
gemachtigde mr. J.M. Wisseborn,
tegen:
[gerechtsdeurwaarder],
wonende te [woonplaats],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder.
Verloop van de procedure
Bij brief van 17 februari 2010 heeft klaagster (hierna: het bestuur) een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 20 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 10 mei 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 mei 2010, alwaar de gemachtigde van klaagster is verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is nader bepaald op 31 augustus 2010.
1. De Feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) De gerechtsdeurwaarder is door het bestuur van de KBvG op de hoogte gesteld van het feit dat hij in de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2008 onvoldoende opleidingspunten heeft behaald.
b) Bij brief van 15 februari 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld wat de reden is geweest dat hij niet in staat is geweest de voor voornoemde periode benodigde opleidingspunten te behalen.
c) Bij brief van 27 april 2009 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder onder meer medegedeeld dat alvorens een besluit te nemen om de gerechtsdeurwaarder al dan geen ontheffing te verlenen van het halen van studiepunten de gerechtsdeurwaarder een nadere toelichting diende te geven op de inhoud van zijn brief van 15 februari 2009.
d) Bij brief van 7 augustus 2009 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder onder meer medegedeeld dat nu door hem geen bijzondere omstandigheden zijn voorgedragen, klaagster geen aanleiding zag voor het geven van een ontheffing voor het behalen van opleidingspunten. In de brief staat vermeld dat de gerechtsdeurwaarder binnen twee maanden na dagtekening van de brief bezwaar kon indienen bij klaagster.
e) Bij brief van 10 september 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen het besluit van klaagster hem geen ontheffing te verlenen en heeft verzocht dat alsnog te doen.
f) Bij brief van 4 januari 20010 heeft klaagster het bezwaar ongegrond verklaard onder de mededeling dat de gerechtsdeurwaarder binnen zes weken na dagtekening van de brief beroep in kon stellen bij de rechtbank.
g) De gerechtsdeurwaarder heeft tegen voornoemde beslissing geen beroep aangetekend.
2. De klacht
2.1 Klaagster heeft aangevoerd dat op grond van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid ieder lid van de beroepsorganisatie verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.
2.2 Aan deze verplichting is voldaan als een lid van de KBvG binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het aantal te behalen punten voor de periode 2007-2008 bedroeg 30.
2.3 Het bestuur heeft de gerechtsdeurwaarder meer dan twee maanden voor het indienen van de klacht op de hoogte gesteld van het aantal geregistreerde punten en gevraagd of dit overeenkomt met het aantal punten dat het betreffende lid kan aantonen behaald te hebben. Gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende punten heeft behaald, namelijk 4 punten.
2.4 Het naleven van de Verordening vakbekwaamheid levert voor de leden van de KBvG in tijd en geld gemeten een last op. Er zijn aanzienlijke kosten gemoeid met het volgen van cursussen en de tijd die daarin moet worden geïnvesteerd. Leden die onvoldoende opleidingspunten halen, handelen daarmee niet alleen in strijd met de Verordening, maar besparen zich ook de investeringen die leden -die wel aan de Verordening voldoen- wel moeten dragen. In dat kader verzoekt klaagster de Kamer om indien de klacht gegrond wordt bevonden en de Kamer dient te beslissen over een op te leggen maatregel, het opleggen van een geldboete te overwegen waarvan de hoogte tegemoet komt aan de eerder beschreven kosten van cursussen en de tijdsinvestering daarin. Ter zitting heeft de gemachtigde van klaagster meegedeeld, dat gelet op de jurisprudentie van het Gerechtshof te Amsterdam in vergelijkbare zaken, een geldboete van € 200,00 per niet behaald punt geïndiceerd is.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
Het verweer van de gerechtsdeurwaarder komt er in de kern op neer dat hij niet de financiële middelen bezat om deel te nemen aan cursussen omdat hij in staat van faillissement verkeerde. Om een einde aan het faillissement te maken heeft de gerechtsdeurwaarder destijds besloten zijn onroerende zaak te verkopen. De onroerende zaak is verkocht en zou worden geleverd op 15 november 2007. Door omstandigheden heeft de overdracht eerst plaatsgevonden op 15 maart 2008. Dit heeft tot gevolg gehad dat de gerechtsdeurwaarder van 15 november 2007 tot 15 maart 2008 met dubbele woonlasten te maken heeft gehad, waardoor hij niet in staat was de kosten van de cursussen te betalen.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Op grond van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (kandidaat-) gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Bij de beoordeling dient tot uitgangspunt dat de gerechtsdeurwaarder een openbaar ambtenaar is en daarmee een grote verantwoordelijkheid heeft naar al diegenen die op zijn diensten zijn aangewezen. Het op peil houden van de vakbekwaamheid is hiervoor een onmisbaar vereiste. Klaagster heeft op grond van het bepaalde in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) onder meer tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en hun vakbekwaamheid.
4.3 Ter uitvoering van de onder 4.2 genoemde taak heeft klaagster nadere regels betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in de Verordening bevordering vakbekwaamheid KBvG en gepubliceerd in de Staatscourant van 21 januari 2005, nr. 15 pagina 18. Nadere regels over de bevordering van de vakbekwaamheid zijn vastgelegd in het Reglement bevordering vakbekwaamheid dat per 1 januari 2007 in werking is getreden. Gelet op de wijze van totstandkoming hebben zowel de Verordening als het Reglement verbindende kracht ten opzichte van de leden van de KBvG.
4.4 Op de behandeling van bezwaren tegen door het bestuur op grond van de hiervoor genoemde Verordening en Reglement genomen beslissingen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daaruit volgt dat de door die wet voorgeschreven rechtsgang moet worden gevolgd bij bezwaren tegen de door het bestuur op grond van de Verordening genomen besluiten. Indien deze rechtsgang is gevolgd, kan de Kamer in beginsel niet meer toekomen aan toetsing van de door het bestuur op grond van artikel 4 lid 2 van de Verordening dan wel artikel 5 van het Reglement al dan niet verleende ontheffing.
4.5 Gesteld noch gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Daarmee is de beslissing van de KBvG om de gerechtsdeurwaarder geen ontheffing te verlenen onherroepelijk geworden. In die beslissing kan de Kamer niet treden. Daarmee staat vast dat de gerechtsdeurwaarder in de door klaagster aangegeven periode onvoldoende studiepunten heeft behaald. Hij heeft 4 opleidingspunten behaald in plaats van de voorgeschreven 30 en heeft daarmee niet voldaan aan de verplichting die de Verordening en het Reglement hem opleggen. De Kamer acht de klacht daarom gegrond.
5. Omdat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden acht de Kamer het passend de maatregel van berisping op te leggen. De Kamer acht termen aanwezig om niet tot het opleggen van een geldboete gebaseerd op een bedrag per niet behaald punt over te gaan, maar een boete bestaande uit een vast bedrag. Bij het bepalen van de hoogte daarvan, heeft de Kamer gezien de omstandigheden die zich hebben voorgedaan, rekening gehouden met de draagkracht van de gerechtsdeurwaarder in de mate waarin dat nodig is om tot het opleggen van een passende maatregel te komen.
6. Beslist wordt daarom als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op, alsmede de maatregel tot betaling van een geldboete van € 500,00 waarbij de in artikel 43 lid 5 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de Kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld.
Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage en mr. A.C.J.J.M. Seuren (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.