ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ4996
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- P.L.R. Wefers Bettink
- M.F.J.N. van Osch
- W. Duitemeijer
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid civiele rechter in geschil over advocatendeclaratie in bestuursrechtelijke context
In deze zaak gaat het om een betwiste advocatendeclaratie voor werkzaamheden die door de appellante, een naamloze vennootschap, zijn verricht in het kader van een bestuursrechtelijk geschil. De appellante heeft de geïntimeerde, die niet is verschenen, gedagvaard tot betaling van openstaande declaraties ter hoogte van € 2.759,40. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering, omdat volgens de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken (WTBZ) de invordering van een advocatendeclaratie moet beginnen met een begroting door de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten. De appellante is het niet eens met deze beslissing en gaat in hoger beroep.
In hoger beroep stelt de appellante dat de zaak niet onder de WTBZ valt, omdat het hier gaat om rechtsbijstand in een bestuursrechtelijke zaak. Het hof overweegt dat de in de WTBZ voorgeschreven procedure alleen van toepassing is op burgerrechtelijke zaken en niet op bestuursrechtelijke zaken. Dit wordt bevestigd door de jurisprudentie van het Hof van Discipline van de Orde van Advocaten, die stelt dat de advocaat die geen betaling ontvangt voor zijn declaratie, de begrotingsprocedure alleen kan volgen indien de zaak als burgerrechtelijk kan worden gekwalificeerd.
Het hof concludeert dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onbevoegd was. De vordering van de appellante tot betaling van de advocatendeclaraties is gegrond, en het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter. De zaak wordt terugverwezen naar de sector kanton van de rechtbank voor verdere behandeling. De kosten van het hoger beroep worden gereserveerd voor de einduitspraak.