GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 8 februari 2011 in de zaak met zaaknummer 200.072.372/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Bootsma te Haarlem,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANT in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. Luyt te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 24 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 25 mei 2010 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 153294 / FA RK 09-38.
1.3. De man heeft op 5 oktober 2010 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vrouw heeft op 16 november 2010 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5. De volgende nadere stukken zijn ingediend:
• brief met producties van 18 november 2010, ingekomen op dezelfde datum, van de advocaat van de vrouw;
• brief met productie van 19 november 2010, ingekomen op dezelfde datum, van de advocaat van de vrouw;
• brief met productie van 22 november 2010, ingekomen op dezelfde datum, van de advocaat van de man;
• brief met productie van 25 november 2010, ingekomen op dezelfde datum, van de advocaat van de man.
1.6. De zaak is op 1 december 2010 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen partijen, beiden bijgestaan door hun advocaten.
2.1. Partijen zijn [in] 1993 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 25 augustus 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 9 juni 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind A] [in] 1996, [kind B] [in] 1999 en [kind C] [in] 2001 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.2. Bij de echtscheidingsbeschikking is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 495,- per kind per maand en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald van € 1.987,- per maand, beide door de man te betalen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. De man is enig bestuurder van en houdt alle aandelen in […] (hierna: [naam onderneming]). Hij is werkzaam in loondienst van [naam onderneming].
De pensioenvoorziening van de man, inhoudende de door hem in het verleden bij andere werkgevers opgebouwde pensioenaanspraken, is bij [naam onderneming] ondergebracht. De pensioenregeling zal in eigen beheer worden uitgevoerd. Bij aanvullende arbeidsovereenkomst van 1 januari 2006 zijn door [naam onderneming] aan de man pensioenaanspraken toegekend. Het betreft verplichtingen ter zake van ouderdoms- en nabestaandenpensioen jegens de man en de vrouw. De door de man in het verleden bij andere werkgevers opgebouwde pensioenaanspraken zijn in de pensioenregeling met [naam onderneming] geïntegreerd.
2.4. Op 30 november 2009 heeft S. Sanders MPLA van Akkermans & Partners Pensioen Consultants te Alkmaar (hierna: Akkermans) een rapportage houdende een berekening van de in verband met echtscheiding te verevenen pensioenrechten per 25 augustus 2009 uitgebracht. Volgens bijlage II bij deze rapportage bedraagt de waarde in het economisch verkeer van de aan de vrouw toekomende pensioenaanspraken € 94.533,-. Dit bedrag is opgebouwd uit de waarde van het aan de vrouw toekomende deel van het in eigen beheer opgebouwde ouderdomspensioen vermeerderd met het in eigen beheer opgebouwde bijzonder partnerpensioen.
2.5. Een deel van de door de man opgebouwde pensioenaanspraken is in de volgende polissen ondergebracht, waarop de man als verzekerde is vermeld:
• Aegon-polis met polisnummer 5857850040.01 met een in de verevening te betrekken waarde van € 18.961,- volgens de rapportage van Akkermans;
• Aegon-polis met polisnummer 5857850040.12 met een in de verevening te betrekken waarde van € 5.354,- volgens de rapportage van Akkermans;
• Aegon-polis met polisnummer 5857850040.15 met een in de verevening te betrekken waarde van € 13.497,- volgens de rapportage van Akkermans;
• Nationale-Nederlanden-polis met polisnummer 40134.000016 met een in de verevening te betrekken waarde van € 21.570,- volgens de rapportage van Akkermans;
• De Amersfoortse-polis met polisnummer 11-01873935 met een in de verevening te betrekken waarde van € 11.219,-.
Het is voor de vrouw niet mogelijk verzekeringnemer op deze polissen te worden.
2.6. De vrouw heeft bij het ABP en [naam bedrijf] pensioenaanspraken opgebouwd die voor verevening tussen partijen in aanmerking komen. De waarde in het economisch verkeer van het aan de man toekomende gedeelte van beide pensioenaanspraken bedroeg per 25 augustus 2009 blijkens de rapportage van Akkermans respectievelijk € 9.836,- en € 1.236,-.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – bepaald dat de man ten behoeve van de vrouw uiterlijk binnen drie maanden na 25 mei 2010 een bedrag van € 24.079,- dient te storten onder een door de vrouw aan te wijzen verzekeraar en dient te bewerkstelligen dat de vrouw verzekeringnemer en begunstigde wordt op de polissen Aegon 5857850040.01, Aegon 5857850040.12, Aegon 5857850040.15 en Nationale-Nederlanden 40134.000016 en dat de man geen aanspraak kan maken op (verevening van) de door de vrouw opgebouwde pensioenrechten.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking voor zover dit betreft hetgeen is bepaald in rechtsoverweging 2.27 en in samenhang daarmee onder 3.1 van de beslissing, te bepalen dat de door partijen opgebouwde ouderdomspensioenrechten conform de standaardregeling van artikel 3 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: WVP) worden verevend, waarbij de man wordt veroordeeld ervoor te zorgen dat, ofwel vanuit [naam onderneming], ofwel vanuit andere middelen een bedrag van € 59.306,- wordt afgestort onder een door haar aan de wijzen verzekeraar, zulks uiterlijk binnen vier weken na de te dezen af te geven beschikking en op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de man hiermee in gebreke blijft, alsmede te bepalen dat de polis bij De Amersfoortse met nummer 11 01873935 voor verevening dan wel voor verdeling in aanmerking komt op de door haar in punt 22 van haar hoger beroepschrift aangewezen wijze. Ter zitting in hoger beroep heeft zij haar verzoek aangevuld, met dien verstande dat zij verzoekt wanneer het hof zou bepalen dat de polissen bij Aegon, Nationale-Nederlanden en De Amersfoortse op 50/50-basis verevend worden, in de beschikking op te nemen dat zij de begunstiging voor 50% onherroepelijk aanvaardt.
3.3. De man verzoekt de vrouw in haar verzoek in principaal hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking voor zover is bepaald dat de vrouw verzekeringnemer op de polissen dient te worden en voor zover is bepaald dat hij een bedrag van € 24.079,- ten behoeve van de vrouw dient te storten onder een door de vrouw aan te wijzen verzekeraar, te bepalen dat hij ten behoeve van de vrouw een bedrag van € 12.680,- bij een professioneel verzekeraar stort onder de bepaling dat de vrouw eerste begunstigde wordt op de polissen Aegon 5857850040.01, Aegon 5857850040.12, Aegon 5857850040.15, Nationale-Nederlanden 40134.000016 en De Amersfoortse 11-01873935 onder de verplichting aan hem zijn medewerking aan deze begunstiging te verlenen, daarbij tevens bepalend dat het afgestort bedrag alsmede de waarde van de pensioenen uit voormelde polissen de waarde van de te verevenen pensioenen vervangen en dat hij en de vrouw nadat het bedrag gestort is en de begunstiging geëffectueerd is niets meer van elkaar, noch van de pensioenverzekeraar noch van [naam onderneming], te vorderen hebben en dat hij nadat het bedrag is afgestort en de begunstiging geëffectueerd is aan het ABP en [naam bedrijf] pensioenfonds te kennen geeft dat hij geen recht heeft op verevening van het door de vrouw ten gunste van hem opgebouwd pensioen, alles onder veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.4. De vrouw verzoekt de man in zijn verzoek in incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In principaal en incidenteel hoger beroep
4.1. Niet is in geschil dat de door partijen wederzijds opgebouwde pensioenaanspraken op grond van de WVP verevend dienen te worden. Het geschil spitst zich toe op de wijze van verevening van deze aanspraken en het bedrag dat in verband daarmee uiteindelijk door de man aan de vrouw ter beschikking dient te worden gesteld.
4.2. Beide partijen hanteren als uitgangspunt dat de waarde van het aan de vrouw toekomende deel van voornoemde pensioenaanspraken € 94.533,- bedraagt zoals door Akkermans is berekend, zodat het hof dit ook zal doen. Vaststaat dat de pensioenaanspraken van de man ten dele in eigen beheer binnen [naam onderneming] zijn opgebouwd en dat deze voor het overige deel bij (externe) verzekeraars zijn ondergebracht. Partijen zijn het erover eens dat tot laatstgenoemd deel in ieder geval behoren de pensioenaanspraken die in de drie Aegon-polissen en in de Nationale-Nederlanden-polis zijn ondergebracht. De vrouw stelt dat de pensioenaanspraak van de man die is ondergebracht in de polis bij De Amersfoortse – waarvan het bestaan eerst tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken – niet is inbegrepen in het bedrag van € 94.533,-. Het hof volgt de vrouw hierin niet. De man heeft met juistheid gesteld dat de polis bij De Amersfoortse los staat van de door Akkermans berekende waarde van het aan de vrouw toekomende deel van zijn pensioenaanspraken. Het hof acht, anders dan waartoe het betoog van de vrouw strekt, derhalve geen grond aanwezig om de € 94.533,- te verhogen met de waarde van de pensioenaanspraak van de man op De Amersfoortse.
4.3. Partijen verschillen van mening over de wijze van pensioenverevening.
De vrouw stelt dat de waarde van elk der afzonderlijke pensioenaanspraken van ieder der partijen (polissen, eigen beheer [naam onderneming], ABP en [naam bedrijf]) op 50/50-basis moet worden verevend. Dit resulteert hierin dat de man € 59.306,- dient af te storten bij een door haar aan te wijzen verzekeraar, aldus de vrouw.
De man staat daarentegen een wijze van pensioenverevening voor, waarbij de vrouw recht heeft op alle pensioenaanspraken die zijn ondergebracht in de onder 2.5 genoemde polissen alsmede op het door het door haar zelf opgebouwde pensioen en dat dit verrekend dient te worden met de aanspraak die de vrouw heeft op het door de man in eigen beheer opgebouwde pensioen. Dit leidt er blijkens de door Akkermans opgestelde rapportage en gelet op de waarde van de pensioenaanspraak die is ondergebracht in de nadien opgedoken polis van De Amersfoortse, toe dat de man nog € 11.085,- dient af te storten bij een door de vrouw aan de wijzen verzekeraar, aldus de man.
4.4. Het hof overweegt als volgt.
Uit de wijze van pensioenverevening als bepaald in de WVP volgt dat ieder der ex-echtgenoten recht heeft op de helft van elk der afzonderlijke door de andere ex-echtgenoot opgebouwde pensioenaanspraken. Niet is gebleken dat partijen bij huwelijkse voorwaarden, bij echtscheidingsconvenant of bij schriftelijke overeenkomst afspraken hebben gemaakt, waaruit een andere wijze van verevening volgt. Dit leidt ertoe dat de vrouw recht heeft op verevening op basis van 50/50 van zowel het pensioen dat de man in eigen beheer heeft opgebouwd als zijn pensioenaanspraken die in de onder 2.5 vermelde polissen zijn ondergebracht, waartegenover de man recht heeft op verevening op basis van 50/50 van het door de vrouw opgebouwde pensioen. Dat is slechts anders, indien deze wijze van verevening ertoe zou leiden dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van [naam onderneming] in gevaar wordt gebracht, doordat de daartoe benodigde liquide middelen niet kunnen worden vrijgemaakt of anderszins niet kunnen worden verkregen. In dat geval kan pensioenverevening ingevolge de WVP naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de man worden gevergd. Het ligt op de weg van de man om zulks aannemelijk te maken.
4.5. Het hof is van oordeel dat de man, in het licht van de overgelegde jaarstukken 2009 van [naam onderneming], daarin niet is geslaagd. Het hof neemt in aanmerking, dat de man weliswaar vanwege overbedeling in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen in totaal reeds € 67.848,54 aan de vrouw heeft betaald, maar dat bedrag is de man in privé aan de vrouw wegens overbedeling schuldig. De man kon deze schuld voor het grootste gedeelte financieren uit zijn in het kader van de verdeling toekomende aandeel in het spaargeld van partijen. Het nog aan de vrouw toekomende bedrag ter zake van verevening pensioenrechten dient in feite door [naam onderneming] te worden afgestort. Uit de jaarstukken 2009 blijkt, dat eind 2009 nog liquiditeiten in de vennootschap aanwezig zijn tot een bedrag van € 238.524,-. Het hof houdt geen rekening met het door de man aangeduide risico dat hij arbeidsongeschikt kan geraken en de financiële gevolgen die dit voor [naam onderneming] zal hebben, nu dit een toekomstige onzekere gebeurtenis betreft.
Hetgeen de man voor het overige heeft aangevoerd, geeft het hof geen aanleiding anders te oordelen dan hiervoor overwogen.
4.6. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de pensioenverevening op de volgende wijze dient te worden verwezenlijkt. De man dient ervoor zorg te dragen dat de vrouw voor 50% als begunstigde op de vijf polissen wordt vermeld en de vrouw dient deze begunstigingen te aanvaarden, opdat deze onherroepelijk worden. Hieruit vloeit voort dat de helft van de waarde van de polissen, zijnde in totaal € 35.300,50 in mindering moet worden gebracht op de totale waarde van € 94.533,- van het aan de vrouw toekomende deel van de pensioenaanspraken. Van het verschil dient € 11.072,-, zijnde het aan de man toekomende gedeelte van de waarde van de door de vrouw bij het ABP en [naam bedrijf] opgebouwde pensioenaanspraken, te worden afgetrokken. Hierna resteert een door [naam onderneming]/de man uit hoofde van pensioenverevening aan de vrouw ter beschikking te stellen bedrag van € 48.160,50.
4.7. Het hof ziet geen aanleiding de man een dwangsom op te leggen, zoals door de vrouw verzocht, gelet op het feit dat niet op voorhand is gebleken, dat de man niet zal voldoen aan zijn verplichting te bewerkstelligen, dat [naam onderneming] het verschuldigde afstort bij een door de vrouw aan te wijzen verzekeraar.
4.8. De vrouw heeft er voorts nog op gewezen dat de bestreden beschikking met betrekking tot rechtsoverweging 2.28 verbetering behoeft, in die zin dat in plaats van de aldaar vermelde “Aegon aandelenrekening -852” de “ING aandelenrekening -852” behoort te worden vermeld. De man heeft dit niet weersproken. Het hof overweegt, gezien de stukken in het dossier en de standpunten van partijen in eerste aanleg dienaangaande, dat de vermelding van de aandelenrekening in de bestreden beschikking berust op een kennelijke schrijffout die zich eenvoudig voor herstel leent, zodat deze zal worden verbeterd.
Aan de omstandigheid dat de naam van de vrouw op de Nationale-Nederlanden-polis onjuist is gespeld kan het hof in het kader van deze procedure niets veranderen. Het hof gaat ervan uit dat de man ervoor zorg draagt dat de naam van de vrouw correct op deze polis wordt vermeld.
4.9. Er is onvoldoende aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, zoals door de man is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
in principaal en incidenteel appel
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man ter zake van pensioenverevening dient te bewerkstelligen dat een bedrag van € 48.160,50 (ACHTENVEERTIGDUIZEND ÉÉNHONDERDZESTIG EURO EN VIJFTIG EUROCENT) wordt afgestort onder een door de vrouw aan de wijzen verzekeraar, zulks uiterlijk binnen zes weken na de datum van deze beschikking;
bepaalt dat de man dient te bewerkstelligen dat de vrouw voor 50% onherroepelijk eerste begunstigde wordt op de polissen Aegon 5857850040.01, Aegon 5857850040.12, Aegon 5857850040.15, Nationale-Nederlanden 40134.000016 en De Amersfoortse 11-01873935, zulks uiterlijk binnen vier weken na de datum van deze beschikking;
verbetert de kennelijke schrijffout in de beschikking waarvan beroep en wel zo, dat de in de rechtsoverwegingen 2.28 opgenomen vermelding “Aegon aandelenrekening -852” komt te luiden “ING aandelenrekening -852”;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.S.G. Verhoeff, M.M.A. Gerritzen-Gunst en A. van Haeringen in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2011.