parketnummer: 23-001124-10
datum uitspraak: 3 mei 2011
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-854294-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1964],
adres: [adres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 februari 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2011.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 mei 2009 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [benadeelde] een kopstoot op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam heeft gegeven en/of op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, kan niet in stand blijven, omdat het hof – anders dan de rechtbank – ten aanzien van feit 1 tot een vrijspraak komt.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze, evenals de rechtbank, tot een bedrag van € 250 zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte wordt onder 1 verweten dat hij op 10 mei 2009 [benadeelde] heeft mishandeld. Volgens de aangifte van [benadeelde] is op 9 mei 2009 tussen hem en de verdachte een incident voorgevallen, waarna de verdachte op 10 mei 2009 in de voortuin op het raam van de woning van [benadeelde] bonkte, achterom liep en aldaar de woning binnenstormde en hem ([benadeelde]) een kopstoot gaf. Volgens de zich in het dossier bevindende medische verklaring zijn bij [benadeelde] op 10 mei 2009 een klein wondje aan de binnenzijde van het linker neusgat en een snee op de rechter zijkant van zijn gezicht ter hoogte van zijn oor geconstateerd. Op de foto’s die zich in het dossier bevinden, is voorts een wondje op de adamsappel van [benadeelde] te zien. [getuigen 1 en 2], de overburen van [benadeelde], hebben bij de politie verklaard dat zij [benadeelde] na de ruzie met de verdachte met een bebloed gezicht hebben aangetroffen.
De verdachte heeft steeds, ook ter terechtzitting in hoger beroep, ontkend [benadeelde] te hebben mishandeld. Hij heeft verklaard slechts naar [benadeelde] te zijn gegaan om het incident van de dag daarvoor te bespreken, na een aanvankelijk afwerende houding van [benadeelde] op diens verzoek achterom naar de tuin van [benadeelde] te zijn gelopen, niet bij de [benadeelde] binnen te zijn geweest en hem niet aangeraakt te hebben. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat [benadeelde] op de bewuste dag dronken was en in zijn woning een tafel omver liep en daarbij is gevallen waardoor de verwondingen zullen zijn ontstaan. [getuige 3]heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zijn ouders naast [benadeelde] wonen, dat hij zich op de bewuste dag in de achtertuin van zijn ouders bevond, hoorde dat er een ruzie gaande was, over de schutting in de achtertuin van [benadeelde] keek en zag dat de verdachte buiten voor de deuropening stond. Hij heeft verklaard dat hij glasgerinkel, of het omvallen van een voorwerp, heeft gehoord, dat hij niet heeft gezien wat er is gebeurd, maar dat de verdachte nog bij de achterdeur stond. Volgens [getuige 3] is de verdachte niet in de woning van [benadeelde] geweest, heeft de verdachte geen geweld tegen [benadeelde] gebezigd en is de verdachte na de woordenwisseling weer weggelopen.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Het hof overweegt hierbij dat noch het echtpaar [getuigen 1 en 2] noch [getuige 3] de vermeende mishandeling heeft waargenomen en dat – gelet op de voorgeschiedenis tussen het echtpaar [getuigen 1 en 2] en de verdachte, de vriendschapsrelatie tussen dat echtpaar en [benadeelde], en die tussen de verdachte en de ouders van [getuige 3] – geen van de betrokkenen als objectieve getuige kan worden aangemerkt. De verdachte moet derhalve van het onder 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a (oud) van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b (oud) van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Nu de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde]:
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.F. van Manen, mr. A.M. van Woensel en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2011.
Mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.