ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ3974

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.005.394/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over herstel- en schoonmaakwerkzaamheden na hennepplantage

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen Dijkhuis Vastgoed Management B.V. en een huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De huurder had per 17 september 2004 een woning gehuurd van Dijkhuis, maar deze woning werd op 22 december 2005 ontruimd door justitie vanwege de ontdekking van een professionele hennepplantage. Na de ontruiming heeft Dijkhuis de woning laten schoonmaken en leeghalen, maar de kosten hiervoor zijn door de huurder niet voldaan. De huurovereenkomst is beëindigd, maar partijen zijn het niet eens over de wijze van beëindiging en de afrekening van service- en stookkosten. Dijkhuis heeft in eerste aanleg de kantonrechter verzocht om de huurder te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.964,70, maar de kantonrechter heeft slechts een bedrag van € 228,64 toegewezen en Dijkhuis veroordeeld in de proceskosten.

Dijkhuis is in hoger beroep gegaan en heeft drie grieven ingediend. De eerste grief betreft het oordeel van de kantonrechter dat de kosten van herstel- en schoonmaakwerkzaamheden voor rekening van Dijkhuis blijven. De kantonrechter baseerde zijn oordeel op artikel 2 van de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst, waarin staat dat het gehuurde in de oorspronkelijke staat moet worden opgeleverd en dat er een gezamenlijke inspectie moet plaatsvinden. Het hof oordeelt dat er geen gezamenlijke inspectie heeft plaatsgevonden en dat Dijkhuis onvoldoende feiten heeft aangevoerd om te concluderen dat de huurder niet in staat was om de noodzakelijke werkzaamheden te verrichten. Het hof bevestigt dat de huurder in staat had moeten worden gesteld om de woning te inspecteren voordat de werkzaamheden werden uitgevoerd.

Het hof concludeert dat de grieven van Dijkhuis niet slagen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Dijkhuis wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 65,75 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken op 15 februari 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWAALFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIJKHUIS VASTGOED MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. A. Heijder te Amsterdam,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.
De partijen worden hierna aangeduid als Dijkhuis en [geïntimeerde].
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 13 maart 2008 is Dijkhuis in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna: de kantonrechter, van 17 december 2007, in deze zaak onder rolnummer CV 07-15937 tussen partijen gewezen.
Dijkhuis heeft bij memorie haar eis gewijzigd, drie grieven geformuleerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de vorderingen van Dijkhuis zijn afgewezen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot betaling van de bedragen als weergegeven in haar conclusie, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft bij memorie geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Dijkhuis in de kosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. De feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “Feiten” een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Deze feitelijke vaststellingen worden in grief I op één onderdeel bestreden, te weten de vaststelling dat [geïntimeerde] de woning heeft onderverhuurd. Het hof zal – voor zover nodig – hierna daarop ingaan. Voor het overige zal het hof uitgaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1 [geïntimeerde] heeft per 17 september 2004 van Dijkhuis gehuurd de woning aan de [adres] te [A.]. Op 22 december 2005 is de woning door medewerkers van justitie ontruimd, nadat er een professionele hennepplantage was aangetroffen. Vervolgens heeft Dijkhuis de woning medio januari 2006 laten leeghalen en schoonmaken. De hiervoor bij [geïntimeerde] in rekening gebrachte kosten zijn door haar niet voldaan.
De huurovereenkomst is vervolgens beëindigd, partijen zijn het echter niet eens over de wijze waarop en het tijdstip waartegen. De afrekening service– en stookkosten is niet door [geïntimeerde] voldaan.
3.1.2 Dijkhuis heeft in de onderhavige zaak in eerste aanleg, kort weergegeven, gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van in totaal € 2.964,70 bestaande uit huurpenningen, service- en stookkosten, schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening, met kosten.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 228,64 aan hoofdsom, met de wettelijke rente hierover vanaf 28 juli 2006 tot aan de dag der voldoening. Voorts heeft de kantonrechter Dijkhuis veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.2 Het hof stelt voorop dat in hoger beroep onbestreden is gebleven het oordeel van de kantonrechter dat de huurovereenkomst per einde van de maand januari 2006 is geëindigd en dat [geïntimeerde] in beginsel aansprakelijk is voor de schade ontstaan aan het gehuurde op grond van het bepaalde in artikel 7:219 BW.
3.3 Met grief I komt Dijkhuis op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de kosten van de herstel- en schoonmaakwerkzaamheden voor rekening van Dijkhuis blijven.
De kantonrechter heeft artikel 2 van de algemene voorwaarden, behorende bij de huurovereenkomst, aan zijn oordeel ten grondslag gelegd. Dit artikel komt er – kort gezegd – op neer dat het gehuurde dient te worden opgeleverd in de staat die bij aanvang van de huur is beschreven, dat partijen het gehuurde bij het beëindigen van de huurovereenkomst gezamenlijk zullen inspecteren, dat een inspectierapport zal worden opgemaakt en dat, als de huurder geen of onvoldoende uitvoering geeft aan de in het inspectierapport weergegeven onderhouds– en herstelwerkzaamheden, verhuurder gerechtigd is de werkzaamheden voor rekening van de huurder te laten verrichten.
Tussen partijen staat vast dat er geen gezamenlijke inspectie heeft plaatsgevonden en er ook geen inspectierapport is opgemaakt.
3.4 Dijkhuis heeft naar voren gebracht dat [geïntimeerde] de woning ruim voor 22 december 2005 had achtergelaten en dat, om de woning weer bewoonbaar te maken, omvangrijke werkzaamheden noodzakelijk waren die niet door de 26-jarige [geïntimeerde] zelf konden worden uitgevoerd. Daarbij heeft [geïntimeerde], aldus Dijkhuis, tijdens het telefoongesprek op 9 januari 2006 te kennen gegeven niets met de hennepplantage van doen te hebben en zich pas per brief van 24 januari 2006 op het standpunt gesteld dat de schade door een onafhankelijk deskundige zou moeten worden opgenomen.
3.5 Het betoog van Dijkhuis slaagt niet. Ook in hoger beroep heeft Dijkhuis onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat [geïntimeerde] niet bereid en/of niet in staat zou zijn geweest om de noodzakelijke werkzaamheden te (doen) verrichten. [geïntimeerde] had op zijn minst, voordat de werkzaamheden door Dijkhuis werden uitgevoerd, in staat moeten worden gesteld de woning te inspecteren, dan wel een inspectierapport te laten opmaken. Dat [geïntimeerde] niet kon worden geïnformeerd is niet gebleken, nu immers op 9 januari 2006, vóór de aanvang van de werkzaamheden, telefonisch contact is geweest tussen partijen. Voorts doet hetgeen Dijkhuis naar voren heeft gebracht omtrent de leeftijd van [geïntimeerde] niet ter zake. Zij had immers zelf ook hulp kunnen inschakelen of kunnen inhuren. Evenmin zijn feiten gesteld of gebleken waaruit kan volgen dat in dit geval niet van Dijkhuis kon worden verlangd dat zij handelde overeenkomstig artikel 2 van haar eigen algemene voorwaarden.
Het voorgaande leidt er toe dat de grief niet kan slagen.
3.6 Met grief II komt Dijkhuis op tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. Nu grief I niet slaagt en voor het overige niet wordt opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] door Dijkhuis is gesommeerd en aangemaand voor het resterende deel van de service- en stookkosten, is er geen aanleiding tot een ander oordeel omtrent deze kosten te komen. Ook deze grief slaagt niet.
3.7 Grief III kan, bij gebrek aan zelfstandig belang, onbesproken blijven.
4. Slotsom en kosten
Het hoger beroep faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Dijkhuis zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 17 december 2007;
verwijst Dijkhuis in de proceskosten in hoger beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen op € 65,75 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat op de voet van artikel 243 Rv (oud) te betalen aan de griffier van dit hof;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, J. Wortel en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2011.