GERECHTSHOF AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANT ],
wonend te [ B ],
APPELLANT,
advocaat: mr. P.D. Olden, te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CYRTE INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Naarden,
advocaat: mr. E.E.U. Vroom, te Amsterdam,
2. [ GEÏNTIMEERDE 2 ],
wonend te [ H ],
advocaat: mr. E.E.U. Vroom, te Amsterdam,
3. de naamloze vennootschap DELTA LLOYD N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. E.E.U. Vroom, te Amsterdam,
4. [ GEÏNTIMEERDE 4 ],
wonende te [ N ],
advocaat: mr. G. te Winkel, te Amsterdam,
5. [ GEÏNTIMEERDE 5 ],
wonend te [ A ],
advocaat: mr. R.P.J.L. Tjittes, te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het verloop van het geding
Appellant wordt hierna [ Appellant ] genoemd. Geïntimeerden sub 1, 2, en 3 worden hierna tezamen Cyrte c.s. genoemd. Geïntimeerden sub 4 en sub 5 worden hierna [ Geïntimeerde 4 ] respectievelijk [ Geïntimeerde 5 ] genoemd.
[ Appellant ] is bij beroepschrift met producties, dat op 16 juli 2010 ter griffie van het hof is ingekomen, onder aanvoering van twee grieven in hoger beroep gekomen van een beslissing gegeven door de rechter-commissaris van de rechtbank te Amsterdam, zoals opgenomen in het proces-verbaal met zaak/rekestnummer 432731/HA RK 09547, van de op 16 juni 2010 gehouden voortzetting van voorlopig getuigenverhoor, inhoudende dat de getuigen [ Geïntimeerde 4 ] en [ Geïntimeerde 5 ] bepaalde vragen van [ Appellant ] niet behoeven te beantwoorden. Het beroepschrift strekt ertoe – kort gezegd – dat het hof genoemde beslissing, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zal bevelen dat de getuigen [ Geïntimeerde 4 ] en [ Geïntimeerde 5 ] worden gehoord, zo nodig achter gesloten deuren, met hoofdelijke veroordeling van Cyrte c.s, [ Geïntimeerde 4 ] en [ Geïntimeerde 5 ] in de kosten van het hoger beroep.
Op 5 november 2010 is ter griffie van het hof een verweerschrift van Cyrte c.s. ingekomen. Cyrte c.s. verzoeken – zakelijk weergegeven - het hof primair om [ Appellant ] niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair om het verzoek van [ Appellant ] af te wijzen en meer subsidiair, indien het hof de beslissing van de rechter-commissaris vernietigt, te bepalen dat de getuigen achter gesloten deuren worden gehoord buiten aanwezigheid van partijen en te gelasten dat het proces-verbaal, op straffe van een dwangsom, niet openbaar gemaakt mag worden door partijen of enige rechterlijke instantie. Een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [ Appellant ] in de kosten van het hoger beroep.
Op 5 november 2010 is ter griffie van het hof een verweerschrift van [ Geïntimeerde 4 ] ingekomen. Hij verzoekt – zakelijk weergegeven - het hof voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair om [ Appellant ] niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair om de bestreden beslissing van de rechter-commissaris te bekrachtigen en meer subsidiair, indien het hof de beslissing van de rechter-commissaris vernietigt, te bepalen dat de getuigen achter gesloten deuren worden gehoord buiten aanwezigheid van partijen en te gelasten dat het proces-verbaal, op straffe van een dwangsom, niet openbaar gemaakt mag worden door partijen of enige rechterlijke instantie. Een en ander met veroordeling van [ Appellant ] in de kosten van het hoger beroep.
Op 5 november 2010 is ter griffie van het hof een verweerschrift van [ Geïntimeerde 5 ] ingekomen. Hij verzoekt – zakelijk weergegeven - het hof voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair om [ Appellant ] niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair om de bestreden beslissing van de rechter-commissaris te bekrachtigen en meer subsidiair, indien het hof de beslissing van de rechter-commissaris vernietigt, te bepalen dat de getuigen achter gesloten deuren worden gehoord buiten aanwezigheid van partijen en te gelasten dat het proces-verbaal, op straffe van een dwangsom, niet openbaar gemaakt mag worden door partijen of enige rechterlijke instantie. Een en ander met veroordeling van [ Appellant ] in de kosten van het hoger beroep.
De mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden op 30 november 2010. Bij die gelegenheid heeft namens [ Appellant ] mr. J.S. Polderman, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd. Namens Cyrte c.s. heeft mr. Vroom, voornoemd het woord gevoerd. Beide advocaten hebben daarbij gebruik gemaakt van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen. Namens [ Geïntimeerde 4 ] en [ Geïntimeerde 5 ] hebben mr. Tjittes, voornoemd en mr. R.T.G. Tros, advocaat te Amsterdam het woord gevoerd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2.1. Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
(i) In een tussen Cyrte c.s. en [ Appellant ] bij de rechtbank te Amsterdam aanhangig geding, heeft op verzoek van Cyrte c.s. een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden.
(ii) In het voorlopig tegenverhoor, op verzoek van [ Appellant ], zijn [ Geïntimeerde 4 ] en [ Geïntimeerde 5 ] als getuigen op 16 juni 2010 gehoord.
(iii) In het proces-verbaal van dat verhoor is het volgende opgenomen
“(…)
De rechter-commissaris beslist dat per vraag zal worden beoordeeld of de vraag aan de getuige gesteld mag worden. Naar haar oordeel leidt een afweging van de wederzijdse belangen als hiervoor geschetst tot de conclusie dat in deze procedure, een voorlopig getuigenverhoor, geen vragen gesteld mogen worden die leiden tot openbaring van bedrijfsgeheimen van Cyrte en/of Dasym Investments II en/of koersgevoelige informatie. Mocht in de reeds lopende bodemprocedure blijken dat beantwoording van deze vragen noodzakelijk is voor de beoordeling van het geschil, kan deze belangenafweging anders uitvallen en ertoe leiden dat beantwoording van deze vragen – eventueel tijdens een getuigenverhoor waarbij de deuren worden gesloten – geboden is.
(…)”
(iv) Tijdens het getuigenverhoor zijn aan [ Geïntimeerde 4 ] vragen gesteld met betrekking tot
- een overeenkomst d.d. 12 oktober 2009 getiteld “Restated Shareholders Agreement”
- een document d.d. 11 mei 2009 getiteld “Samenvatting en Update Tommie”
- een document d.d. 11 mei 2009 getiteld de hoofdlijnen uit de “final draft” van 22 april van de Shareholder Agreement van Dasym Investment II B.V.
(v) De rechter-commissaris heeft beslist dat [ Geïntimeerde 4 ] op (verdere) vragen over de onder (iv) genoemde stukken geen antwoord hoeft te geven.
(vi) Tijdens het getuigenverhoor zijn aan [ Geïntimeerde 5 ] vragen gesteld met betrekking tot een document d.d. 11 mei 2009 getiteld “Samenvatting en Update Tommie”. De rechter-commissaris heeft beslist dat [ Geïntimeerde 5 ] op verdere vragen over dit document geen antwoord hoeft te geven en medegedeeld dat met betrekking tot de inhoud en doelstelling van het project geen verdere vragen mogen worden gesteld.
(vii) Met betrekking tot de vraag aan [ Geïntimeerde 5 ] of er in 2008 bij partijen een voornemen bestond om een openbaar bod op de aandelen TMG uit te brengen heeft de rechter-commissaris beslist dat [ Geïntimeerde 5 ] geen antwoord hoeft te geven.
(viii) Na schorsing van de zitting heeft de advocaat van [ Appellant ] meegedeeld dat van de zijde van [ Appellant ] bezwaar wordt gemaakt tegen de door de rechtbank gemaakte belangenafweging en voorgesteld het verhoor van de getuige onder deze omstandigheden te staken.
2.2. In hoger beroep komt [ Appellant ] op tegen de onder (iii) genoemde mededeling en de beslissingen van de rechter-commissaris dat de getuigen [ Geïntimeerde 5 ] en [ Geïntimeerde 4 ] tijdens het getuigenverhoor op bepaalde vragen niet behoefden te antwoorden en dat bepaalde vragen niet gesteld mochten worden.
3.1. Als meest verstrekkende verweer hebben Cyrte c.s., [ Geïntimeerde 4 ] en [ Geïntimeerde 5 ] aangevoerd dat [ Appellant ] niet ontvankelijk is in zijn beroep. Ter onderbouwing van dit verweer hebben zij – zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de door de rechter-commissaris gegeven beslissingen geen voor hoger beroep vatbare beschikkingen zijn daar de beslissingen niet zijn genomen op een met een verzoekschrift ingeleid verzoek. Volgens geïntimeerden betreffen de op grond van artikel 179 lid 2 Rv genomen beslissingen slechts (niet appellabele) ordemaatregelen.
3.2. [ Appellant ] stelt zich – kort gezegd en in de kern genomen - op het standpunt dat de beslissingen van de rechter-commissaris moeten worden beschouwd als eindbeschikkingen welke vatbaar zijn voor hoger beroep.
3.3. Het hof oordeelt als volgt.
3.4. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een getuige, behoudens een hem toekomend verschoningsrecht, verplicht is tot het beantwoorden van de tijdens het getuigenverhoor gestelde vragen. De rechter heeft op de voet van artikel 179 lid 2 Rv echter de bevoegdheid te beletten dat aan een bepaalde vraag gehoor wordt gegeven. Zo zal de rechter, die ter zitting de leiding heeft, er uit dien hoofde tegen waken dat de getuige in de positie komt dat hij moet antwoorden op onbehoorlijke en suggestieve vragen. Tijdens het getuigenverhoor van [ Geïntimeerde 5 ] en [ Geïntimeerde 4 ] heeft de rechter-commissaris gebruik gemaakt van deze aan hem toekomende wettelijke bevoegdheid.
3.5. Naar het oordeel van het hof zijn de door de rechter-commissaris genomen beslissingen, zoals opgenomen in het proces-verbaal van 16 juni 2010, niet te kwalificeren als beschikkingen waartegen hoger beroep openstaat. Dit oordeel is gebaseerd op het navolgende.
3.6. Het hof neemt in aanmerking dat op grond van artikel 261 lid 2 Rv zaken met een verzoekschrift worden ingeleid ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit. Dit gesloten systeem brengt in beginsel mee dat een rechterlijke uitspraak alleen door een verzoekschrift kan worden verkregen, indien voor deze rechtsingang een wettelijke grondslag aanwezig is. Het komt voor dat een rechter in het kader van een getuigenverhoor beslissingen neemt die niet met een verzoekschrift zijn ingeleid. Zo kan het zijn dat een rechter ten aanzien van een getuigenverhoor beslist over een nadere dag voor het verhoor van een niet verschenen getuige, over de bekwaamheid van een getuige of over een verschoningsverzoek. De wet bevat geen voorschriften voor de vastlegging van dergelijke op de zitting gegeven beslissingen. Dat de aard van zulke beslissingen het zelfde karakter kunnen hebben van een beschikking gegeven in een hoofdzaak leidt er niet toe dat een dergelijke beslissing ook een beschikking is.
3.7. Het hof stelt voorop dat de vraag of sprake is van een beslissing die vatbaar is voor een hogere voorziening, dient te worden beoordeeld naar de inhoud van die beslissing en niet naar de vorm van de beslissing. Derhalve dient onderscheid te worden gemaakt tussen het geval waarin de gegeven beslissing kan worden aangemerkt als een rolbeschikking of een soortgelijke rechterlijke beslissing van ondergeschikte, administratieve betekenis, en het geval waarin sprake is van een beslissing die ingrijpt in de rechten en plichten van partijen. Uit vaste jurisprudentie en de heersende opvattingen in de doctrine volgt dat tegen beslissingen van de eerst genoemde categorie geen appel open staat. Deze beslissingen worden geacht slechts te strekken ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van de geregelde loop der zaak.
3.8. Tegen deze achtergrond is het hof dan ook van oordeel dat de bestreden beslissingen van de rechter-commissaris gelden als beslissingen die strekken ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van de geregelde loop der zaak. De rechter-commissaris heeft immers, voorafgaand aan het getuigenverhoor, het kader geschetst voor de loop van de procedure en beslist dat geen vragen gesteld mogen worden die leiden tot openbaring van bedrijfsgeheimen van Cyrte en/of Dasym Investments II en/of koersgevoelige informatie. In het licht hiervan heeft de rechter-commissaris gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid te beslissen dat [ Geïntimeerde 4 ] en [ Geïntimeerde 5 ] op bepaalde vragen geen antwoord dienden te geven.
3.9. [ Appellant ] meent echter dat de beslissingen consequenties hebben voor zijn rechtspositie in de bodemprocedure, omdat het voorlopig getuigenverhoor was gelast met oog op bewijslevering in bodemprocedure. Anders dan [ Appellant ] is het hof van oordeel dat de door de rechter-commissaris gegeven beslissingen niet ingrijpen in zijn rechten en plichten. Dit geldt te meer nu de rechter-commissaris heeft aangegeven dat, indien in de reeds lopende bodemprocedure blijkt dat beantwoording van deze vragen noodzakelijk is voor de beoordeling van het geschil, de belangenafweging anders kan uitvallen en ertoe kan leiden dat beantwoording van deze vragen – eventueel tijdens een getuigenverhoor waarbij de deuren worden gesloten – geboden is.
3.10. Slotsom is dat de beslissingen van de rechter-commissaris van 16 juni 2010 geen beschikkingen, althans beslissingen zijn waartegen hoger beroep open staat. [ Appellant ] is dan ook niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het hof komt derhalve niet toe aan de behandeling van de opgeworpen grieven. [ Appellant ] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.
- verklaart [ Appellant ] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
- veroordeelt [ Appellant ], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep;
aan de zijde van Cyrte c.s. tot op heden begroot op nihil wegens verschotten en € 1.788,00 aan salaris;
aan de zijde van [ Geïntimeerde 5 ] tot op heden begroot op nihil wegens verschotten en € 1.788,00 aan salaris;
aan de zijde van [ Geïntimeerde 4 ] tot op heden begroot op nihil wegens verschotten en € 1.788,00 aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Toorman, R.H. Rutten en A. Rutten-Roos en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 april 2011.