ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ3167

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.060.926-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens schending van beroepsnormen en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer van toezicht over notarissen. De klacht was ingediend door de besloten vennootschap Zebru B.V. tegen een notaris, die betrokken was bij de verkoop van een appartementsrecht. De klaagster stelde dat de notaris zich niet had gedragen zoals een goed notaris betaamt, door de schijn te wekken zowel als koper als notaris op te treden. De kamer van toezicht had klaagster in het eerste klachtonderdeel niet ontvankelijk verklaard, omdat de klacht te laat was ingediend, meer dan drie jaar na de kennisname van het handelen van de notaris. Het hof bevestigde deze beslissing, maar oordeelde anders over het tweede klachtonderdeel, dat betrekking had op het handelen van de notaris in een civiele procedure. Het hof oordeelde dat de notaris de rechter op het verkeerde been had gezet door te stellen dat hij had geprobeerd een minnelijke regeling te bereiken, terwijl dit niet het geval was. Het hof vernietigde de beslissing van de kamer van toezicht voor dit klachtonderdeel en legde de notaris de maatregel van waarschuwing op. De beslissing van de kamer werd voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 19 april 2011 in de zaak onder nummer 200.060.926/01 NOT van:
DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP MET BEPERKTE AANSPRAKELIJKHEID ZEBRU B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANT,
gemachtigde: mr. F. van der Woude, advocaat te Amsterdam,
t e g e n
[de notaris],
notaris te [ ],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. B.S. Friedberg. advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, hierna: klaagster, is bij een op 29 maart 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam, hierna: de kamer, van 4 maart 2010, waarbij de kamer klaagster in het klachtonderdeel zoals vermeld in 2.1 van genoemde beslissing van de kamer, niet ontvankelijk heeft verklaard, en het klachtonderdeel zoals vermeld in 2.2 van die beslissing, ongegrond heeft verklaard.
1.2. Bij een op 10 mei 2010 ter griffie van het hof ingekomen aanvullend verzoekschrift heeft klaagster de gronden van haar hoger beroep nader toegelicht.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 17 juni 2010 ter griffie van het hof een verweerschrift ingekomen.
1.4. De zaak, die op hetzelfde tijdstip als de zaak bekend onder zaaknummer 200.060.929/01 NOT was geagendeerd, is ter terechtzitting van 25 november 2010 apart van laatstgenoemde zaak behandeld. Verschenen zijn [naam vertegenwoordiger] namens klaagster, de notaris en de gemachtigden van partijen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van een pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de in het kader van de behandeling van het hoger beroep aan het hof toegezonden stukken.
3. De feiten
Voor de feiten wordt verwezen naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, nu partijen de juistheid van die vastgestelde feiten niet hebben betwist.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. De notaris heeft zich niet gedragen zoals een goed notaris betaamt door bij de koop van het appartementsrecht aan de [adres] op zijn minst de schijn te hebben gewekt op te treden in de hoedanigheid van zowel koper als notaris. De notaris heeft de koopovereenkomst en de bijbehorende akten zelf opgesteld en vervolgens door een collega, mr. [naam kantoorgenoot], hierna: de collega, laten tekenen. Er was sprake van een “één-tweetje” van de notaris met de collega. Bovendien hebben de notaris en de collega buiten aanwezigheid van klaagster gesproken over allerlei verborgen gebreken die aan het appartement zouden kleven. Dit handelen bevestigt dat sprake is van een gezamenlijke en jegens klaagster vooringenomen opstelling van de notaris.
4.2. De notaris heeft in de civiele procedure de rechter op het verkeerde been gezet door in strijd met de waarheid te schrijven dat de tijd om tot een minnelijke regeling met klaagster te komen tekort was wegens verblijf van de statutair directeur van klaagster in het buitenland. De directeur van klaagster was in bedoelde periode niet in het buitenland en over een minnelijke regeling is noch met hem noch met zijn gemachtigde contact opgenomen.
5. Het verweer
5.1. De notaris heeft het standpunt van klaagster gemotiveerd bestreden en zich als volgt verweerd.
5.2. Er is sprake van een oneigenlijk gebruik van het notariële tuchtrecht. De klacht komt immers voort uit de door de notaris in privé gestarte civiele procedure tegen klaagster over de staat van oplevering van het door klaagster aan de notaris in privé verkochte (destijds) “te vormen appartementsrecht” en (verborgen) gebreken daaraan.
5.3. Alle ter tafel handmatig aangebrachte aanpassingen zijn in het handschrift van de collega geschreven (met uitzondering van de aanvullingen op pagina 10 in de kantlijn). [naam vertegenwoordiger] was bekend met de uitvoerende rol van het notariskantoor bij de overdracht van het appartementsrecht, zodanig zelfs dat ook de splitsing van de appartementsrechten door dit notariskantoor diende te worden uitgevoerd. Klaagster maakte toen geen bezwaar tegen de betrokkenheid van de notaris bij het sluiten van de onderliggende overeenkomsten. Vanzelfsprekend heeft de notaris in dezen in zijn hoedanigheid van notaris geen akten ondertekend. De koopovereenkomst is door partijen ter tafel doorgenomen en ondertekend.
5.4. Wat betreft de klacht, zoals hiervoor verwoord in 4.2., wijst de notaris erop dat hij zijn raadsman heeft verzocht de communicatie in de civiele procedure over te nemen. Voor zover hem bekend, heeft zijn raadsman conform de daarvoor geldende regels gehandeld. Bovendien voert de notaris het verweer dat hij bedoelde procedure niet voert in zijn hoedanigheid van notaris.
6. De beoordeling
6.1. Het hof verwerpt het verweer van de notaris dat sprake is van een oneigenlijk gebruik van het notariële tuchtrecht. De omstandigheid dat de notaris een civiele procedure tegen klaagster is gestart, staat er niet aan in de weg dat de handelwijze van de notaris tuchtrechtelijk wordt beoordeeld. De door klaagster ingediende klacht dient te worden beoordeeld in het licht van de doeleinden van het tuchtrecht; dat zonder genoemde civiele procedure geen tuchtrechtelijke klacht zou zijn ingediend, zoals de notaris stelt, maakt dit – zo die stelling al juist is - niet anders.
6.2. Het eerste klachtonderdeel betreft de handelwijze van de notaris bij de koop van het appartementsrecht aan [adres].
6.3. Alvorens inhoudelijk in te gaan op de vraag of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van artikel 98 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna Wna) oplevert, zal worden onderzocht of de termijn voor het indienen van deze klacht is verstreken.
6.4. Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaar na de dag waarop een tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Volgens vaste jurisprudentie is voor de aanvang van de driejarige vervaltermijn niet doorslaggevend het moment dat de klager tot de conclusie is gekomen dat dit handelen of nalaten onjuist is.
6.5. Het motief van de wetgever voor het opnemen van de driejarige termijn is blijkens de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer II 1996-1997, 23 706, nr. 12):
“(...) dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. (...) De notaris moet ook niet in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het vetstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. (...)”.
6.6. Dat [naam vertegenwoordiger] er reeds op 28 oktober 2005, toen hij bij het sluiten van bovengenoemde koopovereenkomst namens klaagster optrad, van kennis droeg dan wel er toen redelijkerwijze mee bekend moest zijn, dat de concept-koopakte door de notaris was opgesteld, volgt reeds uit het feit dat de notaris op 28 oktober 2005 per e-mailbericht (bijlage 13 bij het klaagschrift) zelf, en niet namens de collega, het concept van de koopovereenkomst (als bijlage) aan [naam vertegenwoordiger] had opgestuurd. De notaris scheef in dat e-mailbericht onder meer:
“Bijgaand reeds het concept van de koopovereenkomst voor heden middag een en ander te lezen met inachtneming van het tijdstip waarop het op papier werd gezet.
Neem jij ajb nog de laatste tekening mee?
Vanmiddag zou ik graag nog voor mijn begrip even overleggen over het uiterlijk van de serre (...).”
6.7. Onderaan genoemde concept-akte staan bovendien de initialen van de notaris vermeld, hetgeen eveneens duidt op de betrokkenheid van de notaris bij het opstellen van het concept. Dat [naam vertegenwoordiger] ervan uitging dat het concept van de koopovereenkomst door de notaris was opgesteld, blijkt ook uit de inhoud van de brief die hij later, op 26 oktober 2007 schreef aan mr. B.S. Friedberg, de huidige raadsman van klaagster, naar aanleiding van een aan hem gerichte brief van 10 oktober 2007 (zie p. 2 van bijlage 4 bij het beroepschrift):
“Even afgezien van het feit dat het koopcontract door het kantoor [naam notariskantoor] is opgesteld (de meeste akten zijn waarschijnlijk door [de notaris] zelf opgesteld, aangezien de meeste stukken zijn initialen dragen en hij de stukken zelf ook aan mij toezond) (...)”.
6.8. Ook de verkopende makelaar, S. Sanders, die namens klaagster bij de verkoop van het pand aan [adres] optrad, was met de betrokkenheid van de notaris bij het opstellen van de koopovereenkomst bekend. In zijn schriftelijke verklaring schreef hij immers onder meer (bijlage 10 bij het beroepschrift):
“Daarna heb ik op 28 oktober 2005 van[de notaris] (...) een mail ontvangen met daarbij gevoegd een koopovereenkomst. (...) Bij een bezoek aan [de notaris] heeft hij mij medegedeeld dat hij de koopovereenkomst de avond daarvoor had opgesteld.”
6.9. Nu het klaagschrift, gedateerd 26 januari 2009, bij de kamer is ingekomen op 29 januari 2009, derhalve ruim na het verstrijken van de driejarige termijn die na 28 oktober 2005 is gaan lopen, heeft de kamer klaagster terecht in het eerste klachtonderdeel niet ontvankelijk verklaard.
6.10. Met het tweede klachtonderdeel stelt klaagster aan de orde dat, hoewel in randnummer 17 van het verzoek aan de voorzieningenrechter van 16 december 2008 om verlof tot beslaglegging (bijlage 11 bij het klaagschrift) de notaris vermeldde dat hij zou proberen met JUBOP B.V. (destijds de statutaire naam van klaagster) een minnelijke regeling te bereiken, hij “taal noch teken” van zich liet horen en - in plaats van binnen vier weken na de beslaglegging over te gaan tot dagvaarding - aan de voorzieningenrechter op 9 januari 2009 uitstel vroeg “onder het mom” dat de termijn van vier weken tekort was gebleken om tot een minnelijke regeling te komen wegens verblijf van de directeur van klaagster in het buitenland. De voorzieningenrechter heeft vervolgens het gevraagde uitstel gehonoreerd, aldus klaagster.
6.11. De notaris heeft zich verweerd door te stellen dat hij bedoelde procedure niet heeft gevoerd in zijn hoedanigheid van notaris. De notaris beoogt daarmee, zo begrijpt het hof, te stellen dat zijn handelen buiten het bereik van het tuchtrecht valt.
Het hof overweegt dat artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels bepaalt dat de notaris zich in de uitoefening van zijn beroep en daarbuiten (cursivering van het hof) zodanig gedraagt dat de eer en het aanzien van het notariaat niet worden of kunnen worden geschaad. In zijn algemeenheid is het derhalve mogelijk dat gedragingen van een notaris, gelegen buiten zijn ambtswerkzaamheden, afbreuk doen aan de eer en het aanzien van het ambt dat de notaris bekleedt. Door het op het verkeerde been zetten van de rechter kan naar het oordeel van het hof de eer en het aanzien van het notariaat worden geschaad. Dit geldt temeer als dit gebeurt in een procedure die de notaris weliswaar niet in die hoedanigheid voert, maar die een geschil betreft dat in verband staat met een door de notaris of een ten kantore van de notaris behandelde zaak.
De notaris heeft niet aangevoerd dat in de periode van 16 december 2008 tot 9 januari 2009 door hem of zijn raadsman pogingen zijn ondernomen contact op te nemen met klaagster of haar raadsman ter bereiking van een minnelijke regeling, zodat het hof er van uitgaat dat zulks niet is gebeurd en dat derhalve de voorzieningenrechter door het gestelde in randnummer 5 van het verzoek van 9 januari 2009 op het verkeerde been is gezet.
Nu het optreden van de raadsman van de notaris voor rekening van de notaris komt en bovendien niet is gebleken dat de notaris enige stap heeft ondernomen om diens optreden te corrigeren, acht het hof, anders dan de kamer, dit klachtonderdeel gegrond. Dat de raadsman van de notaris ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klacht bij de kamer heeft verklaard zonder ruggespraak met de notaris het verlengingsverzoek van het door de notaris gelegde beslag te hebben ingediend, maakt het voorgaande niet anders.
6.12. Nu het hof ten aanzien van het tweede klachtonderdeel tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer in zoverre niet in stand blijven.
6.13. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.14. Het hof acht, gelet op de ernst van het verwijt dat de notaris te maken valt met betrekking tot het tweede klachtonderdeel, het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover betrekking hebbende op de tekst achter het tweede gedachtestreepje, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart het tweede klachtonderdeel van de klacht, zoals hiervoor verwoord onder 4.2., gegrond;
- legt de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, M.W.E. Koopmann en F.A.A. Duynstee, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van dinsdag 19 april 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
TE AMSTERDAM
Beslissing van 4 maart 2010 inzake de klacht met nummers 418563 / NT 09-11 Pee van:
[klaagster],
gevestigd te [plaats],
vertegenwoordiger [naam vertegenwoordiger]
tegen:
[de notaris],
notaris te [plaats],
raadsman mr. B.S. Friedberg.
Het verloop van de procedure
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- klaagschrift met bijlagen van 26 januari 2009;
- verweerschrift van 10 maart 2009;
- repliek met bijlage van 19 mei 2009;
- dupliek met bijlage van 11 juni 2009;
- brief notaris ter overlegging bijlagen van 19 januari 2010.
Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 4 februari 2010 waren klaagster, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger], bijgestaan door mr. C.M. Slangen en de notaris, bijgestaan door zijn raadsman, aanwezig. Beide partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. De uitspraak is bepaald op 4 maart 2010.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a. [Klaagster], voorheen genaamd [vorige naam klaagster] (hierna: [Y]), wordt vertegenwoordigd door de heer [naam vertegenwoordiger, hierna A].
b. [Y] heeft bij overeenkomst van 28 oktober 2005 aan de notaris in privé het appartementsrecht verkocht op het uitsluitend gebruik van het woonhuis, gelegen aan de [naam straat en plaats](hierna: de woning). De woning is verkocht als woonhuis met een zeer hoogwaardige staat van afwerking, in de koopovereenkomst nader aangeduid met “Turn-key”, waarvoor [Y] verantwoordelijk was. De (op)levering diende uiterlijk op 1 juli 2006 te geschieden. Op 28 oktober 2005 is ten overstaan van een kantoorgenoot van de notaris, mr. [naam kantoorgenoot] (hierna:[notaris O]), de akte voorwaardelijke levering verleden.
c. Tussen de notaris en klaagster is een geschil ontstaan over de door [Y] te realiseren verbouwing en afwerking van de woning, waardoor de afwikkeling van de koop vertraging opliep.
d. Op 9 augustus 2006 heeft [notaris O] een met de hand geschreven gespreksnotitie van afspraken met betrekking tot de woning gemaakt, getekend door de notaris en klaagster.
e. Op 5 oktober 2006 is de akte “constatering vervallen ontbindende voorwaarden en kwijting koopsom” verleden ten overstaan van genoemde collega van de notaris en is feitelijk geleverd.
f. Op 10 oktober 2007 schreef de raadsman van de notaris aan [Y], voor zover van belang: “Zoals u bekend is zijn er bij de realisatie van de verbouwing de nodige problemen en hindernissen ontstaan, hierover is reeds in een eerder stadium enig overleg tussen u en cliënt geweest hetgeen ertoe geleid heeft dat de afwikkeling van de koop de nodige vertraging heeft opgelopen en er nadere akten zijn opgemaakt.
Inmiddels zijn wij een kleine tweetal jaren verder en vertoont de woning vergaande bouwtechnische problemen welke het gevolg zijn van een ondeugdelijke uitvoering van de met u eerder gemaakt afspraken omtrent de Turn-key oplevering van het woonhuis.”
g. Op basis van het rapport van een deskundige, bijlage bij de brief van 10 oktober 2007 aan klaagster, heeft de raadsman van de notaris klaagster voorgesteld een bespreking te beleggen om de door de deskundige geconstateerde bouwkundige gebreken op te heffen. In een brief van 26 oktober 2007 heeft klaagster laten weten op dat voorstel niet in te gaan.
h. Op 8 september 2008 nodigde de raadsman van klaagster in een e-mailbericht [notaris O] uit voor een bespreking. Daarop antwoordde [notaris O], voor zover hier van belang: “Ik kan u berichten dat ik niet, zeker niet nauw, betrokken ben geweest bij de feitelijke oplevering van de woning aan de [naam straat]. Ik heb de koopovereenkomst gemaakt en heb de juridische levering verzorgd. Zoals u stelt gaat het conflict tussen de heer [naam vertegenwoordiger] en de heer [naam notaris] over het niveau van oplevering. Ik zie daarom niet het nut aanwezig te zijn bij de blijkbaar geplande bespreking van 16 september a.s.”.
i. Op 16 december 2008 heeft de notaris verlof gekregen van de voorzieningenrechter om conservatoir beslag te leggen op een aantal aan [Y] in eigendom toebehorende zaken, waarna de notaris klaagster in een civiele procedure heeft betrokken.
j. Op 12 november 2009 heeft de rechtbank Amsterdam een comparitie van partijen gelast, waarbij de verklaringen van partijen zijn vastgelegd in een proces-verbaal.
k. Bij vonnis van 30 december 2009 heeft de rechtbank beslist dat een deskundigenadvies zal worden ingewonnen.
2. De klacht
2.1 De notaris heeft zich niet gedragen zoals een goed notaris betaamt door bij de koop van het appartementsrecht op zijn minst de schijn te hebben opgewekt als koper en notaris ineen te hebben gehandeld.
Naar de mening van klaagster heeft de notaris de koopovereenkomst en de akten zelf opgesteld en liet hij vervolgens een collega tekenen. Er was sprake van een “één-tweetje” van de notaris met zijn collega, [notaris O].
Buiten klaagsters aanwezigheid hebben zij ook gesproken over allerhande verborgen gebreken die aan het appartement zouden kleven. Dat bevestigt een gezamenlijk en jegens klaagster vooringenomen opstelling.
2.2 De notaris heeft in de civiele procedure de rechter op het verkeerde been gezet door in strijd met de waarheid te schrijven dat hij zou proberen een minnelijke schikking te bereiken met klaagster. Klaagster heeft van de notaris daarover niets vernomen.
3. Het verweer
3.1 Deze klacht komt voort uit de door de notaris gestarte civiele procedure met betrekking tot een rechtsverhouding tussen de notaris in privé, in de hoedanigheid van koper van een aan klaagster destijds toebehorend “te vormen appartementsrecht”, en klaagster over de staat van oplevering van het betreffende appartement en (verborgen) gebreken daaraan.
Zonder deze civiele procedure zou de klacht er niet zijn geweest. Naar de mening van de notaris is hier sprake van oneigenlijk gebruik van het notariële tuchtrecht.
3.2 De koopovereenkomst is getekend door partijen en – conform goed Amsterdams gebruik – ter tafel doorgenomen. De notaris ziet het als een mirakel dat de heer [notaris O] daarbij niet aanwezig was, gezien het feit dat alle ter tafel aangebrachte handmatige aanvullingen zijn handschrift betreffen (behalve de aanvullingen op pagina 10 in de kantlijn, welke later op de kopie, mogelijk door de gemachtigde van klaagster werden aangebracht.
De gemachtigde van klaagster, de heer [A], is altijd bekend geweest met de uitvoerende rol van het notariskantoor bij de overdracht van het appartementsrecht, zodanig zelfs dat ook de splitsing in appartementsrechten door dit notariskantoor diende te worden uitgevoerd. Vanzelfsprekend werden door de notaris in deze geen notariële akten ondertekend. De notaris was volledig betrokken bij de onderliggende overeenkomsten. Daartegen maakte klaagster geen bezwaar.
3.3 De notaris heeft zijn raadsman verzocht de communicatie in de civiele procedure voor hem over te nemen en naar zijn beste weten heeft zijn raadsman conform de daarvoor geldende regels gehandeld.
4. De beoordeling
4.1 Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. Beoordeeld dient te worden of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de termijn voor het indienen van een klacht, neergelegd in artikel 99 lid 12 Wna, is verstreken.
Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende een vervaltermijn van drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde heeft kennisgenomen van het handelen of nalaten van – in dit geval – de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Volgens vaste jurisprudentie is voor de aanvang van deze termijn doorslaggevend wanneer klager van het handelen of nalaten van de notaris kennis heeft genomen en niet wanneer hij tot de conclusie is gekomen dat dit handelen of nalaten onjuist is. De wetgever heeft de termijn van drie jaar redelijk geacht, enerzijds omdat elke klager zelf de klachtenprocedure zonder vormvoorschriften in gang kan zetten en anderzijds omdat de notaris niet tot in lengte van jaren moet kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. Derhalve dient te worden onderzocht op welk moment klaagster kennis heeft genomen van het handelen/nalaten van de notaris. Vast staat dat klaagster bij het tekenen van de koopovereenkomst op 28 oktober 2005, vertegenwoordigd door [A], zelf aanwezig was. Indien klaagster tijdig een klacht had willen indienen over de door haar gestelde dubbelrol van de notaris (koper en notaris ineen) bij die koopovereenkomst, had zij die klacht binnen drie jaar na 28 oktober 2005 moeten indienen. Gelet op het feit dat de klacht op 26 januari 2009 bij de kamer is ingediend, derhalve ruim na de hiervoor vermelde termijn van drie jaar, dient het klachtonderdeel, hiervoor vermeld onder 2.1, te worden afgewezen.
Wel wil de kamer hierbij, zij het ten overvloede, opmerken dat het naar haar mening minder wenselijk is dat een notaris, in het geval als het onderhavige, een inhoudelijke rol speelt in een dossier met betrekking tot een zaak waarin die notaris zelf als partij optreedt.
4.3 De kamer gaat voorbij aan de stelling van de notaris dat klaagster niet in haar klacht kan worden ontvangen omdat zij haar klachtrecht oneigenlijk gebruikt, nu zij met de onderhavige procedure kennelijk beoogt dat de civiele procedure, ingezet door de notaris wegens door hem gestelde gebreken aan de woning, door de notaris zal worden gestaakt.
Aan de notaris kan worden toegegeven dat het tuchtrecht andere doeleinden dient dan het civiele recht. Dit brengt weliswaar mee dat klachten door de tuchtrechter dienen te worden beoordeeld in het licht van de doeleinden van het tuchtrecht, maar niet dat bijkomende motieven van klagers om tot het indienen van klachten over te gaan aan tuchtrechtelijke beoordeling van de gedragingen van de notaris in de weg staan.
4.4 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, hiervoor vermeld onder 2.2, merkt de kamer het volgende op. De raadsman van de notaris heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard zonder ruggespraak met de notaris het verlengingsverzoek van het door de notaris gelegde beslag te hebben ingediend.
Omdat dit geen ongebruikelijk handelen van een advocaat in een civiele procedure betreft en het tegendeel niet is gebleken, wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
4.5 Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De kamer van toezicht:
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in het klachtonderdeel, hiervoor vermeld onder 2.1;
- verklaart het klachtonderdeel, hiervoor vermeld onder 2.2, ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A.J. Peeters, voorzitter, M. Bijkerk, S.G. Ellerbroek, R.H. Meppelink en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2010.
mr. E.B.T. Kienhuis, mr. J.A.J. Peeters,
secretaris. voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.