ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ1162

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.061.498-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en recht van overpad in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen. [Appellant] vorderde het recht van overpad over het perceel van [geïntimeerde], omdat hij stelde dat hij geen toegang had tot zijn perceel. De rechtbank oordeelde echter dat [appellant] gebruik kan maken van een strook grond die eigendom is van Staatsbosbeheer, waardoor hij geen beroep kan doen op de erfdienstbaarheid.

Bij dagvaarding van 17 maart 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 december 2009. In zijn memorie van grieven heeft hij twee grieven aangevoerd en verzocht om het vonnis te vernietigen. [Geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord de grieven bestreden en verzocht om bekrachtiging van het vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de feiten correct heeft vastgesteld en dat er geen geschil bestaat over deze feiten. Het hof concludeert dat [appellant] inderdaad gebruik kan maken van de strook grond van Staatsbosbeheer, en dat hij daarom geen recht heeft op de erfdienstbaarheid. De primaire vordering van [appellant] wordt afgewezen, evenals de subsidiaire vordering tot aanwijzing van een noodweg.

Het hof bekrachtigt de bestreden vonnissen en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

zaaknummer 200.061.498/01
12 april 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. M.A.M. Euverman te Amsterdam,
t e g e n
Peter Karel [GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. S.H. van Os te Leusden.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1.2 Bij dagvaarding van 17 maart 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 413086/HA ZA 08-3259 gewezen tussen hem als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde, alsmede van de in deze procedure gewezen tussenvonnissen.
1.3 Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven tegen het vonnis van 23 december 2009 aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof de vonnissen zal vernietigen en alsnog, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad,
primair: voor recht zal verklaren dat, nu geen gebruik kan worden gemaakt van de toegangsweg tot het ten processe bedoelde perceel van [appellant], [appellant] het recht van overpad wordt verschaft ten laste van het ten processe bedoelde perceel van [geïntimeerde], om zowel per landbouwmachine, auto, motorfiets, fiets, te voet als met vee het perceel van [appellant] te kunnen bereiken, en zal bepalen dat [geïntimeerde] [appellant] niet belemmert in de uitoefening van dit recht van overpad, op straffe van verbeurte van dwangsommen,
subsidiair: voor recht zal verklaren dat het perceel van [appellant] is ingesloten in de zin van de wet en noodweg zal aanwijzen, zodat [appellant] met landbouwvoertuigen en vee het perceel vanaf de openbare weg over de grond kan bereiken, via het hiervoor omschreven recht van overpad,
een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van
€ 188,00 en in de kosten van het geding in beide instanties.
1.4 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis van
23 december 2009 zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
1.5 [appellant] heeft zich bij akte uitgelaten over producties van [geïntimeerde] en zijnerzijds producties in het geding gebracht.
[geïntimeerde] heeft daarna een akte genomen. Ten slotte heeft het hof bepaald dat heden arrest zal worden gewezen.
2. Beoordeling
2.1 De rechtbank heeft in het vonnis onder rov. 1 sub a tot en met d feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2 Kort gezegd gaat het om het volgende:
a. Bij akte van 15 juni 1998 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] onder meer het woonhuis met ondergrond en erf aan de
[adres] in Amsterdam geleverd. [appellant] behield een hem in eigendom behorend weiland, dat vanaf de [adres] gezien achter het woonhuis gelegen is.
b. In artikel 8 van de leveringsakte is sprake van een recht van overpad. Dit recht geldt ten behoeve van het perceel van [appellant] en ten laste van het perceel van [geïntimeerde].
c. Op 4 oktober 2002 is de akte van toedeling van de ruilverkaveling van het blok Waterland-Oost ingeschreven in de openbare registers. Deze vermeldt een recht van overpad betreffende de percelen van [appellant] en [geïntimeerde].
d. Het perceel van [appellant] wordt sinds de ruilverkaveling bewerkt door [X], die daarvoor een vergoeding betaalt aan [appellant].[X] gaat daartoe vanaf de openbare weg de Bloemendalergouw naar het perceel van [appellant] over een strook grond die eigendom is van Staatsbosbeheer en direct langs het perceel van [appellant] loopt. Staatsbosbeheer heeft daartegen nooit bezwaar gemaakt.
2.3 [appellant] heeft in eerste aanleg na wijziging van eis vorderingen ingediend die overeenkomen het hetgeen hiervoor onder rov. 1.3 is weergegeven. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellant] gebruik kan maken van de strook grond van Staatsbosbeheer en dat, zolang dat het geval is, [appellant] geen beroep kan doen op de erfdienstbaarheid en evenmin gezegd kan worden dat hij geen behoorlijke toegang tot zijn perceel heeft, zodat aanwijzing van een noodweg niet aan de orde is.
2.4 Beide grieven zijn gericht tegen de overweging van de rechtbank dat [appellant] gebruik kan maken van de strook grond van Staatsbosbeheer.
2.5 Met betrekking tot de vraag of [appellant] gebruik kan maken van de strook grond van Staatsbosbeheer zijn in hoger beroep producties overlegd die, voorzover van belang, het volgende inhouden.
a. Een brief van 16 februari 2010 van ir. [regiodirecteur Staatsbosbeheer West], regiodirecteur Staatsbosbeheer West, aan [appellant]:
"Met het oog op de afweging of u beroep wilt aantekenen tegen de gerechtelijke uitspraak waarbij u de ontsluiting van uw perceel is ontnomen, benadruk ik graag dat u op dit moment geen ontsluiting heeft over het perceel van Staatsbosbeheer. Dat uw pachter daar in de praktijk gebruik van blijkt te maken doet daar niet aan af."
b. Een brief van 11 oktober 2010 van voornoemde [regiodirecteur Staatsbosbeheer West] aan de advocaat van [geïntimeerde]:
"[appellant] kan voor de toegang naar zijn perceel de toegangsweg gebruiken zoals dat ook geldt voor alle anderen die hun, al dan niet in eigendom toebehorende percelen moeten bereiken. Dat brengt mij bij de brief van
16 februari 2010 van Staatsbosbeheer aan [appellant]. Welnu, die brief is in het geheel niet bedoeld om aan te geven dat [appellant] alleen pas na vestiging van het zakelijk recht van overpad van de toegangsweg gebruik mag maken. De brief bedoelt aan te geven dat als [appellant] het voor eens en altijd én ook voor opvolgende eigenaren (zowel van de toegangsweg als van zijn perceel) goed geregeld wil hebben dat dan een zakelijk recht gevestigd kan worden."
c. Een e-mailbericht van 10 januari 2011 om 11.58 uur van [medewerker juridische zaken Staatsbosbeheer West], medewerker juridische zaken Staatsbosbeheer West, aan de advocaat van [appellant]:
"Geen probleem als [appellant] onderlangs via het reeds door hem en pachters gebruikte toegangspad niet alleen de andere door hem van SBB gepachte percelen bereikt maar ook dit perceel wil bereiken, maar wil hij daar de extra zekerheid in toekomst op hebben (...), dan kan hij een erfdbh vestigen en dat is het aanbod in brief 16 februari 2010."
d. Een e-mailbericht van 10 januari 2011 om 14.13 uur van voornoemde [medewerker juridische zaken Staatsbosbeheer West] aan de advocaat van [appellant], naar aanleiding van de mededeling van de advocaat van [appellant] dat niet haar cliënt maar een naamgenoot van hem de door Staatsbosbeheer bedoelde andere percelen van Staatsbosbeheer pacht:
"Dat maakt de stellingname van SBB en de eerdere beantwoording van uw mailvragen niet anders (...)"
2.6 Gelet op deze brieven moet worden aangenomen dat [appellant] gebruik kan maken van de strook grond van Staatsbosbeheer. [appellant] heeft in hoger beroep geen bewijs aangeboden van zijn hieraan tegengestelde stelling.
2.7 De leveringsakte vermeldt onder meer:
"Zolang verkoper gebruik kan maken van de thans bestaande toegangsweg (...), zal verkoper geen gebruik mogen maken van de hiervoor vermelde erfdienstbaarheid"
Tegen de overweging van de rechtbank dat met "de thans bestaande toegangsweg" wordt gedoeld op de strook grond van Staatsbosbeheer is geen grief gericht. Tegen de overweging dat de akte van toedeling verwijst naar het bestaande recht van overpad zonder een verderstrekkend recht van overpad te vestigen, is evenmin een grief gericht. Voorzover [appellant] tegen een en ander wel opkomt in zijn latere akte, is dat tardief. Gelet hierop moet worden aangenomen dat [appellant] thans geen gebruik mag maken van de ten laste van het perceel van [geïntimeerde] gevestigde erfdienstbaarheid. De primaire vordering gaat van een andere opvatting uit en is terecht afgewezen.
2.8 Voor de vraag welke omvang het recht van noodweg heeft, is beslissend of bij ontbreken van de noodweg een behoorlijke exploitatie van het ingesloten erf bij een normale bestemming, van de aard als dit erf in het gegeven geval heeft, onmogelijk is. Aangezien moet worden aangenomen dat [appellant] gebruik kan maken van de strook grond van Staatsbosbeheer, is exploitatie van het weiland van [appellant] mogelijk. Hij heeft daarom geen recht op aanwijzing van een noodweg, nog daargelaten dat de eventueel aan te wijzen noodweg niet zonder meer over het perceel van [geïntimeerde] zou behoeven te lopen. De subsidiaire vordering is dus eveneens terecht afgewezen.
2.9 De grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van het hoger beroep te dragen.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 314,00 aan verschotten en
€ 894,00 aan salaris van de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman,
W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 12 april 2011.