ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7963

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.015.254/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake rogatoire commissie voor getuigenverhoor in het buitenland

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een verzoek tot het uitgaan van een rogatoire commissie voor het verhoor van een getuige in Miami, Verenigde Staten. De stichting De Stadhouder, als appellante, heeft verzocht om nader bewijs te leveren dat mevrouw [Y] geld heeft geboden om haar geplande verhuizing uit te stellen tot na het sluiten van de koopovereenkomst met Oberon Bouw B.V. Het hof heeft in een tussenarrest van 30 maart 2010 reeds een aantal getuigen gehoord en heeft nu besloten dat er een comparitie van partijen moet plaatsvinden om de praktische gang van zaken te bespreken en aanvullende gegevens te verkrijgen die noodzakelijk zijn voor de beslissing op het verzoek. Het hof heeft daarbij aandacht besteed aan de vraag of het verhoor moet plaatsvinden voor de bevoegde rechterlijke autoriteit ter plaatse of kan worden toevertrouwd aan een Nederlandse consulair ambtenaar. Ook is er aandacht voor de wenselijkheid van schriftelijke vastlegging van de vragen aan de getuige, de vertaling van de rogatoire commissie en de kosten die de aangezochte autoriteiten mogelijk in rekening zullen brengen.

Het hof heeft de partijen gelast om op 31 mei 2011 ter zitting te verschijnen, waarbij mr. J. Wortel als raadsheer-commissaris is benoemd. De beslissing over de kosten van dit incident is aangehouden. Het arrest is gewezen op 15 maart 2011 door de rechters mr. S. Clement, mr. A.S. Arnold en mr. J. Wortel.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de stichting STICHTING DE STADHOUDER,
gevestigd te Zandvoort,
APPELLANTE,
advocaat: mr. A.D. Flesseman te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OBERON BOUW B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. D. De Jong te Amsterdam.
De partijen worden hierna De Stadhouder en Oberon genoemd.
1. Het verdere geding in hoger beroep
Het hof heeft op 30 maart 2010 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot aan die dag verwijst het hof naar het tussenarrest.
Bij dit tussenarrest heeft het hof De Stadhouder toegelaten nader bewijs te leveren dat:
[X] mevrouw [Y] geld heeft geboden om haar geplande verhuizing per 1 augustus 2000 uit te stellen tot na het sluiten van de koopovereenkomst tussen [X] (namens Oberon) en De Stadhouder en hierover geen mededeling te doen aan De Stadhouder, alsmede dat [X] De Stadhouder hierover – desgevraagd – in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd.
De bij voormeld tussenarrest benoemde raadsheer-commissaris heeft op 28 mei 2010 en op 6 oktober 2010 in totaal drie door De Stadhouder voorgebrachte getuigen gehoord.
Nadat de raadsheer-commissaris de zaak te dien einde naar de rol had verwezen, heeft De Stadhouder bij akte van 14 december 2010 verzocht, kort gezegd, een rogatoire commissie te doen uitgaan strekkende tot het horen van een in Miami, Verenigde Staten, verblijvende getuige.
Oberon heeft zich bij antwoordakte tegen inwilliging van dit verzoek verzet.
Daarop is het hof verzocht op het zojuist bedoelde incidentele verzoek te beslissen.
2. Beoordeling van de incidentele vordering
2.1. Te dezen zijn, naast artikel 176 Rv, van belang het Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken van 18 maart 1970, Trb. 1979, 38 (verder ook: het Haagse Bewijsverdrag van 1970), dat op 7 juni 1981 tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika van toepassing is geworden, en de Uitvoeringswet Bewijsverdrag van 11 december 1980, Stb. 653, zoals nadien gewijzigd, (verder ook: de Uitvoeringswet).
2.2 Het is – anders dan Oberon betoogt - voldoende aannemelijk geworden dat de getuige [getuige], die in [woonplaats], woont, vooralsnog niet bereid is naar Nederland te komen om als getuige gehoord te worden. Dit brengt mee dat toepassing van artikel 176 Rv in beginsel in aanmerking komt.
2.3 Oberon verlangt dat toepassing van artikel 176 Rv achterwege wordt gelaten omdat met het elders af te nemen verhoor van de getuige onevenredig veel tijd en grote kosten gemoeid zullen zijn, met het risico dat de verklaring van de getuige niet aan het door De Stadhouder te leveren bewijs zal kunnen bijdragen. Met het laatste miskent Oberon evenwel dat het hof niet op voorhand kan treden in (een waardering van) hetgeen de getuige zou kunnen gaan verklaren. Bovendien is niet gebleken dat toepassing van artikel 176 Rv tot gevolg zal hebben dat de zaak niet binnen een – gelet op alle in aanmerking te nemen belangen - redelijke termijn zal worden afgedaan, dan wel dat enig ander in aanmerking te nemen belang zal worden geschaad. Opmerking verdient dat Oberon zonodig (bij voorbeeld indien onredelijke vertraging bij de uitvoering van de rogatoire commissie optreedt) de zaak vervroegd op de rol zal kunnen brengen.
2.4 Het verzoek tot het doen uitgaan van een rogatoire commissie is in beginsel toewijsbaar. Het hof acht evenwel termen aanwezig om eerst een comparitie van partijen te houden teneinde de praktische gang van zaken te bespreken en aanvullende, voor de beslissing op het verzoek noodzakelijke gegevens te verkrijgen. Daarbij heeft het hof met name het oog op
- de vraag of het verhoor moet plaatsvinden ten overstaan van de ter plaatse bevoegde rechterlijke autoriteit, dan wel kan worden toevertrouwd aan een Nederlandse consulair ambtenaar,
- de wenselijkheid van (schriftelijke) vastlegging van aan de getuige te stellen vragen,
- het verzorgen van een vertaling van de rogatoire commissie en daarbij te voegen gedingstukken,
- de voldoening van kosten, zoals verschotten of betekeningskosten, die de aangezochte autoriteiten mogelijk in rekening zullen brengen.
2.5 De beslissing over de kosten van dit incident zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
gelast partijen, deugdelijk vertegenwoordigd en vergezeld van hun advocaten ter zitting van dinsdag 31 mei 2011, 13.30 uur, in een der zalen in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht te Amsterdam, te verschijnen voor het lid van deze kamer mr. J. Wortel, die hierbij tot raadsheer-commissaris wordt benoemd, met het hiervoor omschreven doel;
bepaalt dat partijen tot twee weken na de uitspraakdatum van dit arrest schriftelijk aan het enquêtebureau van de griffie van dit hof kunnen meedelen dat zij verhinderd zijn op het zojuist genoemde tijdstip te verschijnen, onder opgave van de verhinderdagen van beide partijen in de daaropvolgende drie maanden, in welk geval met inachtneming van die verhinderdagen een nieuw tijdstip voor de comparitie zal worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. S. Clement, mr. A.S. Arnold en mr. J. Wortel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2011.