ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7923

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.955-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koopovereenkomst badkamer met annuleringsbeding en bewijsaanbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [appellante] en [geïntimeerde] voor de aankoop van een badkamer. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van € 10.500,- toegewezen, op grond van het annuleringsbeding in de algemene voorwaarden. [Appellante] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd, waaronder de stelling dat zij de algemene voorwaarden niet ter hand gesteld heeft gekregen en dat het annuleringsbeding onredelijk bezwarend is.

De feiten zijn als volgt: [appellante] heeft in maart 2007 contact gehad met [geïntimeerde] over de aankoop van een badkamer. Op 31 maart 2007 hebben zij een document ondertekend dat als koopovereenkomst werd aangeduid. [Geïntimeerde] vorderde betaling op basis van deze overeenkomst, die volgens haar door [appellante] was geannuleerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] de algemene voorwaarden heeft aanvaard door ondertekening van het document, en dat zij niet heeft aangetoond dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen.

In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat [appellante] wordt toegelaten tot tegenbewijs tegen de stelling dat zij de algemene voorwaarden ter hand gesteld heeft gekregen. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan en wijst op de mogelijkheid van een minnelijke regeling. De zaak leent zich voor getuigenverhoren, die in het Paleis van Justitie in Leeuwarden zullen plaatsvinden. De advocaten van beide partijen moeten binnen twee weken de verhinderdata doorgeven voor de getuigenverhoren.

Uitspraak

zaaknummer 200.046.955/01
15 maart 2011
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KEUKENSTUDIO [GEÏNTIMEERDE] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. N.N. Boonstra te Joure.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 14 oktober 2009 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Groningen van
15 juli 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnummer
107117/HA ZA 09-49 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] acht grieven tegen het vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd, naar het hof begrijpt, dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en [appellante] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen arrest op de stukken gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 De rechtbank heeft in het vonnis onder rov. 2.1 tot en met 2.8 feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan, met dien verstande dat onder rov. 2.1 van het vonnis tweemaal bij wijze van kennelijke verschrijving het jaartal 2008 staat vermeld, hetgeen telkens verbeterd gelezen wordt als 2007.
2.2 Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende:
a. Begin maart 2007 heeft [appellante] [geïntimeerde] bezocht in verband met de mogelijke aankoop van een badkamer.
b. Op 31 maart 2007 hebben [appellante] en de verkoper, de [verkoper], een stuk ondertekend.
c. Bovenaan het stuk staat "Koopovereenkomst".
Op het stuk staat verder onder meer vermeld:
"Voor onze overeenkomsten zijn de algemene voorwaarden van de Centrale Branchevereniging Wonen (CBW) van toepassing. (...). Door ondertekening van deze koopovereenkomst verklaart de koper een kopie van deze te hebben ontvangen."
d. Artikel 12 lid 1 van de algemene voorwaarden van de CBW (hierna: het annuleringsbeding) bepaalt:
"Bij annulering van de overeenkomst door de afnemer is deze een schadevergoeding verschuldigd van 30% van hetgeen de afnemer bij de uitvoering van de overeenkomst had moeten betalen, tenzij partijen bij het sluiten van de overeenkomst anders zijn overeengekomen. Het percentage als bedoeld in de vorige zin bedraagt 50%, indien de annulering van een overeenkomst door de afnemer geschiedt terwijl de afnemer er al van in kennis is gesteld dat de op- of aflevering of een deel ervan indien het een deellevering betreft kan plaatsvinden."
e. Bij brief van 2 april 2007 heeft [appellante] [geïntimeerde] bericht dat zij nog niet wilde of kon beslissen over de aankoop van de badkamer. Bij fax van 9 april 2007 heeft [appellante] [geïntimeerde] laten weten dat zij de aankoop geen doorgang wilde laten vinden.
2.3 In dit geding heeft [geïntimeerde] betaling gevorderd van € 10.500,- in hoofdsom, met nevenvorderingen, op grond van de stelling dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen, die door [appellante] is geannuleerd, zodat zij ingevolge het annuleringsbeding 30% van de koopsom ad
€ 35.000,- verschuldigd is.
De rechtbank heeft de hoofdsom en een deel van de nevenvorderingen toegewezen.
2.4 De grieven I tot en met IV zijn gericht tegen de overwegingen op grond waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.5 Onbetwist staat vast dat beide partijen een stuk hebben ondertekend dat is aangeduid als "koopovereenkomst" en waarop staat vermeld: "sanitair volgens specificatie
€ 35.000". Een bijbehorende specificatie van sanitaire artikelen vermeldt als totaalbedrag € 35.000,-. Voorts staat onbetwist vast dat [appellante] advocaat is. Onder die omstandigheden geldt als uitgangspunt dat [appellante] moest begrijpen en [geïntimeerde] erop mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand was gekomen, inhoudende dat het op de specificatie vermelde sanitair was verkocht voor een prijs van € 35.000,-, omdat [appellante] een aanbod met die inhoud had aanvaard. Een overeenkomst met die inhoud is voldoende bepaald en bevat alle essentialia die in het algemeen vereist zijn om van een overeenkomst te kunnen spreken.
2.6 [Appellante] draagt de stelplicht en bij betwisting de bewijslast van feiten en omstandigheden die meebrengen dat, ook al staan de hiervoor onder rov. 2.5 genoemde feiten vast, in dit geval desondanks op voornoemd uitgangspunt een uitzondering moet worden aanvaard.
2.7 [Appellante] heeft daartoe, kort samengevat, gesteld dat zij aan [geïntimeerde] kenbaar heeft gemaakt dat zij een geheel nieuwe badkamer wenste, inclusief nieuwe tegels en een nieuwe marmeren vloer en met in de nabijheid van de badkamer een nieuw toilet, waarbij de oude badkamer moest worden verwijderd en de nieuwe badkamer moest worden geïnstalleerd. Afgesproken was dat indien na opmeting bij [appellante] thuis zou blijken dat de prijs van de marmeren vloer en het loon voor de werkzaamheden samen een bedrag van € 10.000,- à
€ 11.000,- te boven zouden gaan, het gehele plan geen doorgang zou vinden, aldus [appellante].
[geïntimeerde] heeft deze stellingen betwist.
De juistheid van de stellingen volgt niet uit de in het geding gebrachte bewijsstukken. [appellante] heeft in hoger beroep geen bewijs ervan aangeboden. De enkele klacht dat de rechtbank [appellante] had moeten toelaten tot tegenbewijs is ontoereikend. De stellingen dienen daarom te worden gepasseerd.
2.8 [Appellante] heeft bij grief II kennelijk een beroep willen doen op art. 4 lid 2 van de algemene voorwaarden van de CBW (vergelijk p. 2 van de conclusie van antwoord). Dit beroep faalt. Die bepaling heeft betrekking op de inrichting van de offerte. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] geen offerte heeft uitgebracht die alle onderdelen omvat van hetgeen [appellante] voor ogen stond volgens haar hiervoor onder rov. 2.7 weergegeven stellingen, brengt niet mee dat de koopovereenkomst niet tot stand is gekomen.
2.9 De grieven I tot en met IV worden mitsdien verworpen.
2.10 Grief V is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] de algemene voorwaarden heeft aanvaard. Deze grief is niet toegelicht. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat [appellante] door ondertekening van het stuk met de verwijzing naar de algemene voorwaarden, deze heeft aanvaard.
2.11 Grief VI is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellante] de algemene voorwaarden ter hand gesteld heeft gekregen, nu op het door haar ondertekende stuk staat vermeld dat de koper verklaart die te hebben ontvangen.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellante] bij gelegenheid van een aankoop van een haard in 2005 de algemene voorwaarden ter hand gesteld heeft gekregen. Deze stelling kan
[geïntimeerde] niet baten, nu deze terhandstelling niet kan gelden als gedaan "voor of bij het sluiten van de overeenkomst" van 31 maart 2007 in de zin van art. 6:234 lid 1 sub a BW. Evenmin kan uit die gestelde eerdere terhandstelling zonder meer worden afgeleid dat [appellante] met het annuleringsbeding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn.
[geïntimeerde] heeft voorts gesteld dat [appellante] de algemene voorwaarden in maart 2007 ter hand gesteld heeft gekregen. De bewijslast van deze betwiste stelling rust op
[geïntimeerde]. Het door [appellante] ondertekende stuk levert dwingend bewijs ervan op. Het hof begrijpt dat [appellante] met haar klacht dat de rechtbank haar had moeten toelaten tot tegenbewijs, beoogt in hoger beroep tegenbewijs aan te bieden. Zij zal daartoe worden toegelaten.
2.12 De grieven VII en VIII keren zich tegen de verwerping door de rechtbank van het beroep van [appellante] op vernietigbaarheid van het annuleringsbeding op de grond dat het onredelijk bezwarend is. [Appellante] heeft in hoger beroep daarnaast een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en op de bevoegdheid van de rechter om het door [appellante] ingevolge het annuleringsbeding te betalen bedrag te matigen op de voet van art. 6:94 BW (boetebeding).
Over deze grieven houdt het hof ieder oordeel aan.
2.13 Indien [appellante] slaagt in het tegenbewijs, moet worden aangenomen dat een overeenkomst zonder annuleringsbeding tot stand is gekomen. [appellante] is dan door deze te annuleren toerekenbaar tekortgekomen in de nakoming ervan, zodat
[geïntimeerde] dan vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade kan vorderen. [Geïntimeerde] wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de eventueel te houden getuigenverhoren een schriftelijke, gespecificeerde begroting van die schade toe te zenden aan het hof en aan [appellante].
2.14 De zaak leent zich wellicht voor een minnelijke regeling. In verband daarmee zal de aan te wijzen raadsheer-commissaris een comparitie van partijen kunnen gelasten.
In het belang van een voortvarende procesvoering streeft het hof ernaar dat alle getuigen in enquête en in contra-enquête op één dag worden gehoord en dat aansluitend een comparitie van partijen wordt gehouden.
3. Beslissing
Het hof:
laat [appellante] toe tot tegenbewijs tegen de stelling dat zij de algemene voorwaarden in maart 2007 ter hand gesteld heeft gekregen;
bepaalt dat, indien partijen daartoe getuigen willen voorbrengen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in het Paleis van Justitie van dit hof ten overstaan van
mr. R.H. de Bock, daartoe als raadsheer-commissaris aangewezen, op het adres Wilhelminaplein 1,
8911 BS Leeuwarden;
bepaalt dat de advocaten van beide partijen binnen twee weken na heden de verhinderdata van zichzelf, de eigen cliënte en de aan de eigen zijde voor te brengen getuigen in april, mei en juni 2011 schriftelijk aan de griffie van het hof dienen op te geven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald;
wijst partijen op het hiervoor onder rov. 2.13 en 2.14 bepaalde;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock,
W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 15 maart 2011.