ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7904

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.077-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schijn van volmacht bij architectenopdracht en aansprakelijkheid voor bestellingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en de besloten vennootschap [X] Natuursteen B.V. over de vraag of de architect van de appellant, [architect], bevoegd was om namens de appellant een aanrechtblad en wastafelplaten te bestellen. De appellant had eerder een natuursteenvloer besteld via dezelfde architect, maar de vraag was of deze eerdere bestelling voldoende was om [X] te laten vertrouwen op een volmacht voor de latere bestelling. De rechtbank had de vordering van [X] toegewezen, maar de appellant ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de architect daadwerkelijk gevolmachtigd was om de latere bestelling te doen. Het hof concludeerde dat [X] niet gerechtvaardigd had vertrouwd op een volmacht van de appellant aan de architect, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die een schijn van volmacht konden rechtvaardigen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vordering van [X] af, waarbij [X] werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

200.007.077/01
1 maart 2011
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonende te [ R ], gemeente [ N ],
APPELLANT,
advocaat: mr. A.H. Lanting, te Leeuwarden,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ X ] NATUURSTEEN B.V.,
gevestigd te [ G ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, te Leeuwarden.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna [ Appellant ] en [ X ] genoemd. [ Appel-lant ] is bij exploot van 14 februari 2008 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Assen onder nummer 61331 / HA ZA 07-197 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 14 november 2007, met dagvaarding van [ X ] voor dit hof.
1.2 Ingevolge het tussenarrest van 25 juni 2008 van dit hof heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Dat heeft niet geleid tot een dading. [ Appellant ] heeft vervolgens bij memorie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en een productie in het geding gebracht, met conclusie – kort gezegd – tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de oor-spronkelijke vordering van [ X ], met haar veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de proceskosten.
1.3 [ X ] heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ Appellant ] in de kosten van het appel.
1.4 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
2. Waarvan het hof uitgaat
2.1 [ Appellant ] heeft in 2004 aan architect [ naam architect ], verder: [ architect ], opdracht gegeven een ontwerp te verzorgen voor de uitbreiding van de bungalow van [ Appellant ]. [ architect ] heeft in dat kader geadviseerd om een natuursteenvloer te laten leg-gen. [ Appellant ] en zijn echtgenote zijn – in ieder geval één maal – in gezelschap van [ architect ] bij [ X ] geweest om natuursteen-vloeren te bekijken. Ter zake van de daaruit voortvloeiende bestel-ling is door [ X ] aan [ Appellant ] gefactureerd. Deze factuur is door [ Appellant ] aan [ X ] voldaan.
2.2 Ongeveer twee à drie maanden na de levering van die vloer heeft [ architect ] voor de keuken van [ Appellant ] een natuurstenen aan-rechtblad en twee wastafelplaten besteld bij [ X ]. Ook deze bestel-ling is aan [ Appellant ] gefactureerd.
2.3 [ X ] heeft [ Appellant ] gedagvaard tot betaling van € 6.366,50 in hoofdsom in verband met deze levering.
2.4 De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Kort gezegd overwoog de rechtbank daartoe dat [ X ] onder de gegeven omstandigheden rede-lijkerwijs mocht aannemen dat [ architect ] over een toereikende volmacht van [ Appellant ] beschikte om het aanrechtblad c.a. namens [ X ] te bestellen.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 Naar de kern genomen vallen de grieven het oordeel van de recht-bank aan dat [ Appellant ] geen beroep toekomt op de onjuistheid van de veronderstelling van [ X ] dat aan [ architect ] een toereikende volmacht was verleend.
3.2 Daartoe voert [ Appellant ] onder grief I aan dat eerder niet [ architect ] de natuursteenvloer bij [ X ] heeft besteld maar, [ Ap-pellant ] zelf. Onder II wijst [ Appellant ] erop dat aan de bestel-ling van de natuursteenvloer een prijsopgave van [ X ] aan hem voor-af ging en [ Appellant ] ook zelf het materiaal bij [ X ] heeft uit-gezocht. Dat was niet het geval bij het aanrechtblad c.s. In de ar-bitrageprocedure tussen [ architect ] en [ Appellant ] heeft [ ar-chitect ] betaling van onder andere de onderhavige factuur gevor-derd. Naar luid van grief III was het verschil in opdracht tussen de levering en het leggen van de natuursteenvloer enerzijds en de be-stelling van het aanrechtblad c.a., anders dan de rechtbank over-woog, wel duidelijk.
3.3 Het hof stelt voorop dat niet voldoende gemotiveerd gesteld is dat [ architect ] door [ Appellant ] gevolmachtigd was om het aan-rechtblad c.a. te bestellen. De bij comparitie van partijen in eer-ste aanleg betrokken stelling dat [ architect ], namens [ Appellant ], eerder opdracht had gegeven voor de levering van een natuursteen-vloer – een stelling die [ Appellant ] betwist – is daartoe onvol-doende. De vraag is dus of ingevolge artikel 3:61 lid 3 BW op grond van een verklaring of gedraging door [ Appellant ] [ X ] heeft aan-genomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht door [ Appellant ] was ver-leend. Daarbij moet uitgangspunt zijn dat voor toerekening van schijn van volmacht aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn in-geval [ X ] gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan [ architect ] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [ Appellant ] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. De stelplicht ter zake ligt op [ X ].
3.4 Hetgeen [ X ] ter motivering van haar stelling heeft aangevoerd en ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd kan de conclusie van schijn van volmachtverlening evenwel niet dragen.
3.5 Ook als ervan wordt uitgegaan dat [ architect ], zoals [ X ] stelt, maar [ Appellant ] betwist, de natuursteenvloer heeft be-steld, brengt die enkele omstandigheid niet mee dat [ X ] erop mocht vertrouwen dat deze ook gevolmachtigd zou zijn om twee tot drie maanden later het aanrechtblad c.a. namens [ Appellant ] te bestel-len. Dat wordt niet anders doordat [ Appellant ] de factuur met be-trekking tot de natuursteenvloer heeft voldaan. Dat [ architect ] architect is doet daaraan evenmin af.
Niet gesteld is voorts dat [ Appellant ] op enig moment aan [ X ] te kennen heeft gegeven dat diens opdracht aan [ architect ] meer om-vatte dan werkzaamheden die samenhingen met een verbouwing waarvoor de natuursteenvloer was besteld, noch is gemotiveerd aangegeven dat en waarom [ X ] daarvan op andere voor risico van [ Appellant ] ko-mende omstandigheden mocht afgaan. In het bijzonder is niet gesteld dat [ Appellant ] aan [ X ] op enig moment te kennen heeft gegeven dat hij aan [ architect ] ook opdracht had gegeven voor werkzaamhe-den in verband waarmee het aanrechtblad c.a. uiteindelijk werden be-steld. Ook voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden ge-steld of gebleken dia voor risico van [ Appellant ] komen en waaruit naar verkeersopvatting schijn van volmacht kan worden afgeleid.
3.6 Het vonnis moet daarom worden vernietigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [ X ] de proceskosten van [ Appellant ] in eerste aanleg en in hoger beroep moeten vergoeden.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt [ X ] in de kosten van beide instanties en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [ Appellant ] gevallen in eerste aanleg op € 300,-- aan verschotten en € 768,-- aan salaris advocaat en in hoger beroep op € 491,44 aan verschotten en € 1.264,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 maart 2011 door de rolraadsheer.