200.007.077/01
1 maart 2011
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANT ],
wonende te [ R ], gemeente [ N ],
APPELLANT,
advocaat: mr. A.H. Lanting, te Leeuwarden,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ X ] NATUURSTEEN B.V.,
gevestigd te [ G ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, te Leeuwarden.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna [ Appellant ] en [ X ] genoemd. [ Appel-lant ] is bij exploot van 14 februari 2008 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Assen onder nummer 61331 / HA ZA 07-197 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 14 november 2007, met dagvaarding van [ X ] voor dit hof.
1.2 Ingevolge het tussenarrest van 25 juni 2008 van dit hof heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Dat heeft niet geleid tot een dading. [ Appellant ] heeft vervolgens bij memorie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en een productie in het geding gebracht, met conclusie – kort gezegd – tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de oor-spronkelijke vordering van [ X ], met haar veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de proceskosten.
1.3 [ X ] heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ Appellant ] in de kosten van het appel.
1.4 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
2. Waarvan het hof uitgaat
2.1 [ Appellant ] heeft in 2004 aan architect [ naam architect ], verder: [ architect ], opdracht gegeven een ontwerp te verzorgen voor de uitbreiding van de bungalow van [ Appellant ]. [ architect ] heeft in dat kader geadviseerd om een natuursteenvloer te laten leg-gen. [ Appellant ] en zijn echtgenote zijn – in ieder geval één maal – in gezelschap van [ architect ] bij [ X ] geweest om natuursteen-vloeren te bekijken. Ter zake van de daaruit voortvloeiende bestel-ling is door [ X ] aan [ Appellant ] gefactureerd. Deze factuur is door [ Appellant ] aan [ X ] voldaan.
2.2 Ongeveer twee à drie maanden na de levering van die vloer heeft [ architect ] voor de keuken van [ Appellant ] een natuurstenen aan-rechtblad en twee wastafelplaten besteld bij [ X ]. Ook deze bestel-ling is aan [ Appellant ] gefactureerd.
2.3 [ X ] heeft [ Appellant ] gedagvaard tot betaling van € 6.366,50 in hoofdsom in verband met deze levering.
2.4 De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Kort gezegd overwoog de rechtbank daartoe dat [ X ] onder de gegeven omstandigheden rede-lijkerwijs mocht aannemen dat [ architect ] over een toereikende volmacht van [ Appellant ] beschikte om het aanrechtblad c.a. namens [ X ] te bestellen.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 Naar de kern genomen vallen de grieven het oordeel van de recht-bank aan dat [ Appellant ] geen beroep toekomt op de onjuistheid van de veronderstelling van [ X ] dat aan [ architect ] een toereikende volmacht was verleend.
3.2 Daartoe voert [ Appellant ] onder grief I aan dat eerder niet [ architect ] de natuursteenvloer bij [ X ] heeft besteld maar, [ Ap-pellant ] zelf. Onder II wijst [ Appellant ] erop dat aan de bestel-ling van de natuursteenvloer een prijsopgave van [ X ] aan hem voor-af ging en [ Appellant ] ook zelf het materiaal bij [ X ] heeft uit-gezocht. Dat was niet het geval bij het aanrechtblad c.s. In de ar-bitrageprocedure tussen [ architect ] en [ Appellant ] heeft [ ar-chitect ] betaling van onder andere de onderhavige factuur gevor-derd. Naar luid van grief III was het verschil in opdracht tussen de levering en het leggen van de natuursteenvloer enerzijds en de be-stelling van het aanrechtblad c.a., anders dan de rechtbank over-woog, wel duidelijk.
3.3 Het hof stelt voorop dat niet voldoende gemotiveerd gesteld is dat [ architect ] door [ Appellant ] gevolmachtigd was om het aan-rechtblad c.a. te bestellen. De bij comparitie van partijen in eer-ste aanleg betrokken stelling dat [ architect ], namens [ Appellant ], eerder opdracht had gegeven voor de levering van een natuursteen-vloer – een stelling die [ Appellant ] betwist – is daartoe onvol-doende. De vraag is dus of ingevolge artikel 3:61 lid 3 BW op grond van een verklaring of gedraging door [ Appellant ] [ X ] heeft aan-genomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht door [ Appellant ] was ver-leend. Daarbij moet uitgangspunt zijn dat voor toerekening van schijn van volmacht aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn in-geval [ X ] gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan [ architect ] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [ Appellant ] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. De stelplicht ter zake ligt op [ X ].
3.4 Hetgeen [ X ] ter motivering van haar stelling heeft aangevoerd en ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd kan de conclusie van schijn van volmachtverlening evenwel niet dragen.
3.5 Ook als ervan wordt uitgegaan dat [ architect ], zoals [ X ] stelt, maar [ Appellant ] betwist, de natuursteenvloer heeft be-steld, brengt die enkele omstandigheid niet mee dat [ X ] erop mocht vertrouwen dat deze ook gevolmachtigd zou zijn om twee tot drie maanden later het aanrechtblad c.a. namens [ Appellant ] te bestel-len. Dat wordt niet anders doordat [ Appellant ] de factuur met be-trekking tot de natuursteenvloer heeft voldaan. Dat [ architect ] architect is doet daaraan evenmin af.
Niet gesteld is voorts dat [ Appellant ] op enig moment aan [ X ] te kennen heeft gegeven dat diens opdracht aan [ architect ] meer om-vatte dan werkzaamheden die samenhingen met een verbouwing waarvoor de natuursteenvloer was besteld, noch is gemotiveerd aangegeven dat en waarom [ X ] daarvan op andere voor risico van [ Appellant ] ko-mende omstandigheden mocht afgaan. In het bijzonder is niet gesteld dat [ Appellant ] aan [ X ] op enig moment te kennen heeft gegeven dat hij aan [ architect ] ook opdracht had gegeven voor werkzaamhe-den in verband waarmee het aanrechtblad c.a. uiteindelijk werden be-steld. Ook voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden ge-steld of gebleken dia voor risico van [ Appellant ] komen en waaruit naar verkeersopvatting schijn van volmacht kan worden afgeleid.
3.6 Het vonnis moet daarom worden vernietigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [ X ] de proceskosten van [ Appellant ] in eerste aanleg en in hoger beroep moeten vergoeden.
vernietigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [ X ] in de kosten van beide instanties en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [ Appellant ] gevallen in eerste aanleg op € 300,-- aan verschotten en € 768,-- aan salaris advocaat en in hoger beroep op € 491,44 aan verschotten en € 1.264,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 maart 2011 door de rolraadsheer.