ECLI:NL:GHAMS:2011:BP5404

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.029.407/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering in geschil over opdracht en lening tussen Housing Projects B.V. en appellant

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen [appellant] en de besloten vennootschap Housing Projects B.V. over de betaling van twee declaraties en een vermeende lening. Housing Projects had [appellant] twee declaraties gestuurd voor werkzaamheden die zouden zijn uitgevoerd, maar [appellant] had deze niet betaald. De eerste declaratie betrof een schetsontwerp voor een verbouwing, gedateerd op 12 juli 2001, en de tweede betrof bestektekeningen, gedateerd op 11 augustus 2002. Het totaalbedrag van beide rekeningen was € 5.936,-. Daarnaast had Housing Projects op 23 september 2005 € 5.000,- overgemaakt naar [appellant], wat door Housing Projects werd gepresenteerd als een lening, terwijl [appellant] dit betwistte en stelde dat het een terugbetaling betrof van een eerder verstrekte lening.

De rechtbank had in een tussenvonnis van 31 oktober 2007 Housing Projects opgedragen te bewijzen dat [appellant] opdracht had gegeven voor de werkzaamheden en dat er een lening was verstrekt. In eerste aanleg werd de vordering tot betaling van € 5.936,- afgewezen, terwijl de vordering tot betaling van € 5.000,- werd toegewezen. Housing Projects ging in hoger beroep tegen de afwijzing van de eerste vordering en [appellant] voerde verweer.

Het hof oordeelde dat Housing Projects niet was geslaagd in het bewijs dat [appellant] opdracht had gegeven voor de werkzaamheden. De verklaringen van getuigen werden als onvoldoende overtuigend beschouwd, en er was geen bewijs dat er expliciet of stilzwijgend een betalingsverplichting was overeengekomen. Het hof bevestigde de bewijswaardering van de rechtbank en wees de vorderingen van Housing Projects af. De kosten van de procedure werden toegewezen aan Housing Projects, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

zaaknummer 200.029.407/01
8 februari 2011
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. L.N.J.B. van Osch te Tilburg,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOUSING PROJECTS B.V.,
gevestigd te Dongen,
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. C.J. Spitters te Breda.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [appellant] en Housing Projects genoemd.
Bij dagvaarding van 2 maart 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 december 2008, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 148910/HA ZA 06-2082 gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Housing Projects als eiseres.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief tegen het vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Housing Projects geheel zal afwijzen, met veroordeling, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, van Housing Projects in de kosten van het geding in beide instanties.
Housing Projects heeft bij memorie de grief van [appellant] bestreden, incidenteel appel ingesteld, harerzijds twee grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, in het principaal appel dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en in het incidenteel appel dat het hof het vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en haar vorderingen alsnog geheel zal toewijzen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg, het principaal appel en het incidenteel appel, alles voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [appellant] de grieven van Housing Projects bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen.
Ten slotte is arrest op de stukken gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Housing Projects heeft [appellant] twee declaraties toegezonden. De ene declaratie is gedateerd op 12 juli 2001, betreft (onder meer) het verzorgen van een schetsontwerp voor een verbouwing en komt uit op fl. 4.165,- inclusief BTW. De andere declaratie is gedateerd op 11 augustus 2002, betreft het maken van bestektekeningen en komt uit op € 4.046,- inclusief BTW. Het totaalbedrag van beide rekeningen is (in euro's) € 5.936,-. [appellant] heeft deze declaraties niet betaald.
b. Op 23 september 2005 heeft Housing Projects € 5.000,- overgemaakt naar een rekening van [appellant] onder vermelding van: "Betreft: Spoedoverboeking".
2.2 In dit geding heeft Housing Projects betaling gevorderd van:
a. het hiervoor genoemde bedrag van € 5.936,-, als vergoeding voor in opdracht van [appellant] uitgevoerde werkzaamheden, en
b. betaling van het hiervoor eveneens genoemde bedrag van
€ 5.000,-, als aflossing van een verstrekte geldlening,
een en ander met nevenvorderingen.
2.3 [appellant] heeft (onder meer) het verweer gevoerd:
a. dat hij voor de gedeclareerde werkzaamheden geen opdracht heeft verstrekt, en
b. dat de betaling van € 5.000,- niet ziet op een door Housing Projects aan [appellant] verstrekte geldlening, maar op aflossing van een door [appellant] aan Housing Projects uitgeleend bedrag.
2.4 De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 31 oktober 2007 Housing Projects opgedragen te bewijzen:
a. dat [appellant] aan Housing Projects opdracht heeft gegeven om voor zijn rekening het in de eerste declaratie bedoelde schetsontwerp van 11 juni 2001 en de in de tweede declaratie bedoelde bestektekeningen van 10 juli 2002 te maken, en
b. dat Housing Projects [appellant] € 5.000,- heeft geleend.
2.5 Blijkens de daarvan opgemaakte processen-verbaal zijn in eerste aanleg de volgende getuigenverklaringen afgelegd.
a. Over het eerste bewijsthema:
[werknemer], werknemer van Housing Projects (in de processen-verbaal van getuigenverhoor wordt Housing Projects ook aangeduid als eiseres):
"Ik heb destijds een gesprek gehoord dat gevoerd werd tussen de heer [directeur Housing Projects] en de heer [appellant] en dat plaatsvond op het kantoor van eiseres.
Ik bevond mij in mijn eigen kamer en [appellant] en [directeur Housing Projects] bevonden zich in de kamer van [directeur Housing Projects]. Omdat de tussendeuren open stonden, kon ik het gesprek goed volgen. [Appellant] vroeg aan [directeur Housing Projects] om tekeningen te maken voor de woning van [appellant]. Die moesten ingediend worden bij de gemeente en daarvoor was eerst een schetsontwerp nodig. [Appellant] vroeg [directeur Housing Projects] dat te maken. [Directeur Housing Projects] heeft inderdaad een schets gemaakt en dat is de schets geworden die als productie 2 bij akte inhoudende uitlating bewijs is overgelegd en die u mij toont. (...)
De bestektekeningen van 10 juli 2002 heb ik zelf gemaakt. Ik kreeg daartoe opdracht van [directeur Housing Projects]. Ik heb een gesprek gehoord tussen [directeur Housing Projects] en [appellant], waarin [appellant] aan [directeur Housing Projects] vroeg om die bestektekeningen te maken. Ik bevond mij toen in de kamer van [directeur Housing Projects] waar dat gesprek plaatsvond, om fotokopieën te maken. Ik heb toen ook gehoord dat [directeur Housing Projects] tegen [appellant] zei dat [appellant] een rekening zou krijgen en dat eventueel verrekening zou kunnen plaatsvinden voor projecten die [appellant] voor eiseres zou binnenhalen."
[directeur Housing Projects], directeur van Housing Projects:
"[appellant] maakte mij destijds kenbaar dat hij een oud huis had gekocht en dat dat verbouwd moest worden. Hij heeft mij verzocht om tot een schetsontwerp te komen. (...) [appellant] heeft bij mij op kantoor op mijn kamer mondeling opdracht gegeven aan mij tot het maken van het schetsontwerp dat het schetsontwerp van 11 juni 2001 is geworden. Toen [appellant] mij die opdracht gaf, was [werknemer] bij mij op de kamer, althans hij liep daar rond en zoiets gebeurt nu eenmaal bij mij op kantoor, want overal zijn spullen te vinden. Nader zeg ik dat ik er niet zeker van ben of [werknemer] toen bij mij op de kamer was.
Later is door [appellant] bij mij de kamer opdracht gegeven de bestektekeningen te maken die de bestektekeningen van 10 juli 2002 zijn geworden. [Werknemer] liep toen in mijn kamer rond. Ik kan me dat nog zo herinneren. De situatie bij mij op kantoor is zo dat iedereen overal in en uit loopt. Toen deze laatstgenoemde opdracht werd gegeven, heb ik met [appellant] ook gesproken over betaling, maar er is geen bedrag genoemd. We hebben gesproken over een rekening die eiseres zou opmaken, maar dat dat voor de vorm was in die zin dat verrekening zou kunnen plaatsvinden met projecten die [appellant] zou inbrengen."
[appellant]:
"Ik heb niet gevraagd om en geen opdracht gegeven tot het maken van de tekening (schetsontwerp) van 11 juni 2001. (...). De schets van 11 juni 2001 heb ik voor het eerst bij de processtukken gezien, doch niet eerder. (...) Ik heb niet aan [directeur Housing Projects] gevraagd om of hem opdracht gegeven tot het maken van de bestektekeningen die als productie 7 en 8 zijn overgelegd. (...). Ik heb in het verleden herhaaldelijk met [directeur Housing Projects] gesproken op zijn kantoor, maar altijd als ik een gesprek met [directeur Housing Projects] had, ging de tussendeur dicht. (...) Misschien is het ooit een keer gebeurd dat [werknemer] binnen is geweest om een kopietje te maken, maar meer dan één keer zal dat niet geweest zijn, want zoiets doe je niet."
b. Over het tweede bewijsthema:
[werknemer]:
"Het is jaren geleden terug dat [appellant] een keer op kantoor bij [directeur Housing Projects] was en aan [directeur Housing Projects] een lening vroeg om projecten op te starten. Om wat voor projecten het ging, weet ik niet meer, maar ik weet wel dat [appellant] een bedrag van € 5.000,00 vroeg. Dat gesprek was in de kamer van [directeur Housing Projects] en ik bevond mij daar omdat ik tekeningen moest hebben, die zich op de kamer van [directeur Housing Projects] bevonden. [Directeur Housing Projects] zei dat hij geen lening wilde geven. Een tijdje later, niet lang daarna, kwam [appellant] weer op kantoor en hij en [directeur Housing Projects] spraken weer over projecten en weer kwam een lening ter sprake. Dat gesprek vond plaats op de kamer van [directeur Housing Projects] en ik was daar om te kopiëren. [directeur Housing Projects] gaf toe, maar onder voorwaarde dat er zo snel mogelijk terugbetaald zou worden en onder voorwaarde dat [appellant] projecten binnen zou halen. Op uw vraag of ik weet of er een datum van terugbetaling is genoemd, antwoord ik dat ik dat niet weet. Ik weet ook niet of in dit gesprek een concreet bedrag is genoemd. Of daadwerkelijk geld door eiseres aan [appellant] is geleend, weet ik niet."
[directeur Housing Projects]:
"Op enig moment heeft [appellant] aan mij om een geldlening van € 5.000,00 gevraagd om projecten op te starten. Ik ben daar toen niet op ingegaan. Dit vond plaats op mijn kamer. [werknemer] was, toen [appellant] mij om de lening vroeg, aanwezig in mijn kamer. Korte tijd daarna verzocht [appellant] mij weer om een geldlening. Hij noemde weer een bedrag van € 5.000,00 en het was weer bestemd om projecten op te starten. Ik ben er toen wel op ingegaan, maar ik stelde als voorwaarden dat ik het per bank zou doen, dat [appellant] voor een bepaalde datum zou terugbetalen - ik kan me niet herinneren welke datum ik toen genoemd heb - en dat er een verklaring ondertekend moest worden. Dit gesprek vond plaats op mijn kamer en [werknemer] was toen in mijn kamer aanwezig. Er was toen geen verklaring aanwezig, en toen ik die later wel had opgesteld, toen wilde [appellant] niet tekenen. (...) Eiseres en ik hebben nooit van [appellant] geld geleend."
[appellant]:
"Ik heb nooit aan eiseres of [directeur Housing Projects] om een lening gevraagd of van hem geld geleend. Ik heb wel eens aan [directeur Housing Projects] gevraagd om terugbetaling van een lening van hfl. 10.000,00 die ik aan hem of eiseres had verstrekt. (...) De betaling van € 5.000,00 is een terugbetaling geweest van die door mij verstrekte lening."
2.6 a. Bij het bestreden eindvonnis van 3 december 2008 heeft de rechtbank het eerste bewijsthema niet bewezen geacht en daarom de vordering tot betaling van € 5.936,-, met nevenvorderingen, afgewezen. De eerste grief van Housing Projects is gericht tegen deze bewijswaardering (en - anders dan [appellant] meent - niet tegen het tussenvonnis van de rechtbank). Bij haar tweede grief heeft Housing Projects het hof subsidiair verzocht een vergoeding toe te wijzen, omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat [appellant] geen vergoeding betaalt, nu
(i) [appellant] Housing Projects heeft verzocht tekeningen te maken, aan te passen en uit te werken,
(ii) [appellant] de schetstekening van 11 juni 2001 heeft gebruikt door een daarop gebaseerde tekening voor te leggen aan de welstandscommissie van de gemeente Maasdriel en
(iii) [appellant] aldus gebruik heeft gemaakt van de specifieke beroepsmatige kennis van [directeur Housing Projects], de directeur van Housing Projects.
b. Het tweede bewijsthema heeft de rechtbank wel bewezen geacht en daarom heeft zij de vordering tot betaling van
€ 5.000,- toegewezen. Tegen die bewijswaardering is de grief van [appellant] gericht.
2.7 [directeur Housing Projects] dient als directeur van Housing Projects te worden aangemerkt als partij-getuige. Zijn verklaring kan omtrent de door Housing Projects te bewijzen feiten geen bewijs in het voordeel van Housing Projects opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Dit betekent dat zijn verklaring geen bewijs in het voordeel van Housing Projects kan opleveren, indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanige essentiële punten bevatten dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken.
De wettelijke beperking van de bewijskracht geldt niet voor de verklaring van [appellant], omdat aan [appellant] geen feiten te bewijzen zijn opgedragen.
2.8 Met betrekking tot het eerste bewijsthema overweegt het hof dat de verklaring van [directeur Housing Projects] wordt aangevuld met de verklaring van [werknemer]. Deze verklaring acht het hof in dit geval minder overtuigend, omdat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verklaring is beïnvloed door de omstandigheid dat [werknemer] werknemer van [directeur Housing Projects] is. Voorts is enige steun voor het bewijsthema te vinden in de overgelegde geschriften, waaruit blijkt dat Housing Projects het schetsontwerp en de bestektekeningen daadwerkelijk heeft gemaakt, maar daaruit kan op zichzelf niet worden afgeleid dat dit in opdracht van [appellant] is gebeurd en al zeker niet dat tussen partijen expliciet of stilzwijgend is overeengekomen dat voor het ontwerp en/of de tekeningen loon verschuldigd zou zijn. Ten slotte is enige steun voor het bewijsthema te vinden in de omstandigheid dat zijdens [directeur Housing Projects] meermalen buiten rechte op betaling is aangedrongen, en dat [appellant] pas daarna heeft gereageerd en dan nog slechts met een vage verwijzing naar een "vergissing", maar deze gang van zaken kan ook andere oorzaken hebben, zoals bijvoorbeeld een verstoorde relatie om welke reden dan ook.
Al met al is het aanvullende bewijsmateriaal niet sterk genoeg om de partijverklaring voldoende geloofwaardig te maken. Het hof verenigt zich dus met de bewijswaardering van de rechtbank op dit punt, zodat de eerste grief van
Housing Projects faalt.
2.9 De tweede grief van Housing Projects faalt eveneens. Niet is bewezen dat voor de door Housing Projects verrichte werkzaamheden expliciet of stilzwijgend betaling is overeengekomen. Evenmin kan als bewezen worden aangenomen dat [appellant] om de gedeclareerde werkzaamheden heeft verzocht. Weliswaar heeft [appellant] ter comparitie van partijen in eerste aanleg verklaard dat hij om een praatprint heeft gevraagd en dat dit verzoek tot een tekening van 12 december 2000 heeft geleid, maar hierop zien de declaraties niet. Voor het overige zijn de door Housing Projects aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende om te kunnen oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is dat betaling voor de gefactureerde werkzaamheden achterwege blijft. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding zouden geven voor een ander oordeel.
2.10 Met betrekking tot het tweede bewijsthema overweegt het hof dat ook hier geldt dat de verklaring van [werknemer] minder overtuigend wordt geacht om dezelfde reden als hiervoor vermeld. De bewijskracht van de van Housing Projects afkomstige en niet door [appellant] ondertekende schuldbekentenis is zeer gering. Ook hier geldt dat de omstandigheid dat zijdens [directeur Housing Projects] meermalen op betaling is aangedrongen, en dat [appellant] pas laat en vaag heeft gereageerd, niet behoeft te wijzen op juistheid van de te bewijzen stelling.
Indien ten tijde van de betaling van 23 september 2005 de vordering die volgens [appellant] aan die betaling ten grondslag lag, was verjaard, zoals Housing Projects bij memorie van antwoord heeft aangevoerd, draagt die omstandigheid niet of nauwelijks bij aan het bewijs van de stelling dat de betaling zag op een door Housing Projects uitgeleend bedrag. Na verjaring van een rechtsvordering blijft immers een natuurlijke verbintenis voortbestaan, die nog steeds kan worden nagekomen.
Op grond van het voorgaande acht het hof Housing Projects dan ook niet geslaagd in dit bewijs. De grief van [appellant] slaagt derhalve.
Door het slagen van deze grief wordt de vraag van belang of de rechtbank in haar tussenvonnis terecht Housing Projects heeft belast met bewijslevering op dit punt. Die vraag moet gelet op de hoofdregel van art. 150 Rv bevestigend worden beantwoord, hetgeen ook niet is bestreden.
2.11 De bewijsaanbiedingen aan beide zijden in hoger beroep worden gepasseerd, nu geen andere feiten te bewijzen zijn aangeboden dan waarop de in eerste aanleg gegeven bewijsopdrachten zien en evenmin is gesteld dat over die bewijsthema's meer getuigen kunnen worden gehoord of dat de reeds gehoorde getuigen daarover meer of anders kunnen verklaren dan zij reeds hebben gedaan.
2.12 De vorderingen moeten geheel worden afgewezen. Om wille van de duidelijkheid wordt het bestreden vonnis geheel vernietigd. Housing Projects dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten te dragen van de procedure in eerste aanleg, het principaal appel en het incidenteel appel.
3. Beslissing
Het hof:
in het principaal appel
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Housing Projects in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover aan de zijde van [appellant] gevallen, op € 299,00 aan verschotten en € 1.582,00 aan salaris van de advocaat;
veroordeelt Housing Projects in de kosten van het geding in principaal appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellant] gevallen, op € 440,98 aan verschotten en € 894,00 aan salaris van de advocaat;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel appel
verwerpt het incidenteel appel;
veroordeelt Housing Projects in de kosten van het geding in incidenteel appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellant] gevallen, op nihil aan verschotten en € 447,00 aan salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.C. Meijer en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 8 februari 2011.