ECLI:NL:GHAMS:2011:BP5401

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.955/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor uitgaven gedaan met zakelijke creditcard

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een appellant voor uitgaven gedaan met een zakelijke creditcard. De appellant, die als indirect bestuurder van CompanyMap International B.V. (CMI) fungeerde, had een aanvraagformulier voor een MasterCard Zakenkaart ingevuld en ondertekend, waarbij hij zich hoofdelijke aansprakelijk stelde voor de uitgaven. Paysquare B.V., de uitgevende instelling van de creditcard, had de appellant in een eerder vonnis bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.880,= aan hoofdsom, plus rente en kosten, op basis van uitgaven die met de creditcard zouden zijn gedaan.

In het hoger beroep heeft de appellant betwist dat hij houder was van de creditcard en dat de uitgaven die Paysquare aan hem toeschrijft, daadwerkelijk door hem zijn gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat Paysquare onvoldoende bewijs heeft geleverd om de vordering te onderbouwen. Het hof oordeelde dat de appellant niet als kaarthouder kon worden aangemerkt voor de uitgaven die Paysquare hem in rekening bracht, omdat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk houder was van de creditcard met het opgegeven kaartnummer.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van Paysquare afgewezen. Paysquare werd veroordeeld tot terugbetaling van een eerder betaald bedrag aan de appellant, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan Paysquare opgelegd. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor kredietverstrekkers om hun vorderingen goed te onderbouwen, vooral in gevallen van betwisting door de debiteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[Appellant],
wonende te [vestigingsplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PAYSQUARE B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
GEÏNTIMEERDE,
NIET VERSCHENEN.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 17 mei 2010 is appellant (hierna: [Appellant]) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder rolnummer CV 2009-38146 gewezen tussen hem als opposant en geïntimeerde (hierna: Paysquare) als geopposeerde, en uitgesproken op 17 februari 2010.
[Appellant] heeft bij memorie acht grieven geformuleerd en toegelicht, bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, de vordering van Paysquare alsnog zal worden afgewezen, en Paysquare zal worden veroordeeld [Appellant] terug te betalen al hetgeen deze uit kracht van het bestreden vonnis aan Paysquare heeft voldaan, te vermeerderen met primair contractuele of subsidair wettelijke rente, met veroordeling van Paysquare in de proceskosten van de beide instanties en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Tegen Paysquare is ter rolle van 24 augustus 2010 verstek verleend.
Vervolgens heeft [Appellant] arrest gevraagd op basis van de in beide instanties overgelegde stukken.
2. De feiten
2.1 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.6 feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Aangezien deze feiten niet in geschil zijn zal ook het hof daarvan uitgaan.
2.2 Het gaat, mede gelet op hetgeen overigens uit de gedingstukken blijkt en niet of onvoldoende is weersproken, in deze zaak om het volgende.
(i) [Appellant] is of was indirect, namelijk met tussenkomst van enkele andere rechtspersonen, bestuurder van CompanyMap International B.V., hierna: CMI.
(ii) [Appellant] heeft een “Aanvraagformulier MasterCard Zakenkaart met centrale facturering” ingevuld en met de datering 15 april 2004 ondertekend, met vermelding van CMI als aanvragend bedrijf, en hemzelf als directeur daarvan. Op dit formulier zijn onder de tekst
“Gegevens medewerker(s)
(…) Door het plaatsen van een handtekening verklaart ondergetekende dit formulier naar waarheid te hebben ingevuld. Ondergetekende verklaart zich door ondertekening akkoord met de Algemene Voorwaarden MasterCard Zakenkaart zoals weergegeven aan de achterzijde van dit aanvraagformulier. Ondergetekende aanvaardt uitdrukkelijk de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uitgaven gedaan met de MasterCard Zakenkaart, zoals omschreven in artikel 13 van de Algemene Voorwaarden MasterCard Zakenkaart”
drie namen vermeld, waaronder die van [Appellant], bij wiens naam ook een handtekening is geplaatst.
(iii) Bij vonnis van de kantonrechter van 2 juli 2009 is [Appellant] bij verstek veroordeeld aan Paysquare te betalen € 2.880,= aan hoofdsom met contractuele rente ad 1,5% per maand vanaf 22 juli 2008 tot aan de voldoening, en € 514,= ter zake van buitengerechtelijke kosten, alsmede € 475,98 aan proceskosten.
(iv) In de dagvaarding naar aanleiding waarvan het zojuist genoemde verstekvonnis is gewezen stelde Paysquare onder randnummer 1 dat het in hoofdsom gevorderde bedrag betrekking heeft op betalingen die zijn verricht met de creditcard (MasterCard) met het kaartnummer [nummer].
3. Beoordeling
3.1 [Appellant] is bij dagvaarding van 2 oktober 2009 in verzet gekomen tegen het hiervoor, onder 2.2 (iii), genoemde verstekvonnis.
3.2 Onder randnummer 17 van deze verzetdagvaarding heeft [Appellant] betwist dat de vordering van Paysquare betrekking heeft op uitgaven met “zijn” creditcard, opgemerkt dat Paysquare geen specificatie van de (met de creditcard gedane) uitgaven in het geding heeft gebracht, en daaraan toegevoegd: “Bovendien blijkt uit nummer 1 van de inleidende dagvaarding niet wie de kaarthouder van de MasterCard met nummer [nummer] is geweest”. Aangezien [Appellant] hier doelt op de in de inleidende dagvaarding van Paysquare onder randnummer 1 genoemde gegevens, is aanstonds duidelijk dat het eerste cijfer in de cijferreeks, met herstel van een kennelijke misslag, moet worden gelezen als [“nummer”].
3.3 Kennelijk naar aanleiding van de zojuist samengevatte stellingen van [Appellant] is in de bestreden uitspraak onder 5.18 en 5.19 overwogen:
“De uitgaven waarvoor Paysquare BV [Appellant] aansprakelijk heeft gesteld betreffen uitgaven die hij als (eindverantwoordelijke) kaarthouder heeft gedaan.
(…) Niet duidelijk is waar [Appellant] op doelt met zijn argument dat Paysquare BV de uitgaven niet per kaart heeft uitgesplitst. Niet gebleken is in ieder geval dat er meerdere creditcards van CMI BV in omloop waren, laat staan dat [Appellant] op die eventueel andere creditcards niet als kaarthouder vermeld zou hebben gestaan.”
3.4 Tegen deze overwegingen is de vijfde grief gericht, en zij treft doel. Paysquare beroept zich op het rechtsgevolg van twee door haar gestelde omstandigheden, te weten dat [Appellant] als kaarthouder dan wel aanvrager aansprakelijk is voor de uitgaven die zijn gedaan met de creditcard met het kaartnummer [nummer], en dat met deze creditcard tot het gestelde bedrag uitgaven zijn gedaan. Met zijn onder 3.2 samengevatte stellingen beoogde [Appellant] onmiskenbaar beide door Paysquare in de verstekprocedure gestelde omstandigheden te betwisten. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv is het aan Paysquare om het bewijs van deze door haar gestelde omstandigheden te leveren.
3.5 Het hof merkt op dat Paysquare in haar inleidende dagvaarding onder 1. heeft verwezen naar een op 22 juni 2008 aan [Appellant] verzonden rekeningoverzicht, maar zodanig rekeningoverzicht niet in het geding heeft gebracht. Verder stelt het hof vast dat Paysquare, kennelijk naar aanleiding van hetgeen [Appellant] ter betwisting van de vordering heeft aangevoerd, bij conclusie van antwoord in oppositie in het geding heeft gebracht, als productie 2, een uit twee bladen bestaand rekeningoverzicht.
3.6 Op het eerste blad van dit overzicht, gedateerd 04.03.2008, is als geadresseerde genoemd “Company Map International BV / [Appellant] (…)”, en is vermeld dat na twee mutaties, te weten een bijschrijving ter grootte van een eerdere debetstand en een afschrijving van € 2.396,89, dit laatste bedrag als openstaand saldo resteerde. Op het tweede blad zijn drie transacties genoemd die tezamen het bedrag van € 2.396,89 belopen. Op dit tweede blad is evenwel vermeld “[nummer] XXXX XXXX [nummer], [D.]”. Die mededeling is in deze context slechts aldus te begrijpen dat de genoemde transacties zijn verricht met een creditcard ten name van een persoon genaamd [D.], en een kaartnummer waarvan de laatste vier cijfers [nummer] zijn.
3.7 Dat is een ander kaartnummer dan Paysquare in haar inleidende dagvaarding noemt. De naam [D.] behoort ook niet tot de drie persoonsnamen op het onder 2.2 (ii) genoemde aanvraagformulier. Ook overigens heeft Paysquare niets geproduceerd waaruit kan blijken, hetzij dat op aanvraag van CMI en/of [Appellant] een creditcard met een op [nummer] eindigend kaartnummer is uitgereikt, hetzij [Appellant] houder is (geweest) van de creditcard met kaartnummer [nummer]. In het licht van de betwisting door [Appellant] heeft Paysquare haar vordering aldus onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat haar vordering niet is komen vast te staan.
3.8 Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de door [Appellant] aanvaarde hoofdelijke aansprakelijkheid zich zou uitstrekken tot betalingen die zijn gedaan met een creditcard die weliswaar behoort tot de door [Appellant] als bestuurder van CMI aangevraagde ‘zakelijke’ creditcards, maar waarop hijzelf niet als kaarthouder is vermeld, hetgeen [Appellant] bestrijdt.
3.9 Het tot dusverre overwogene laat geen andere beslissing toe dan hierna vermeld, zodat de overige grieven geen bespreking behoeven en ook het door [Appellant] gedane bewijsaanbod buiten beschouwing kan blijven. Er zijn geen stellingen uit de eerste aanleg onbesproken gebleven die tot een andere uitkomst zouden kunnen voeren.
3.10 Bij de na te melden beslissing neemt het hof als onweersproken feit aan dat [Appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Paysquare (in gedeelten) het bedrag heeft voldaan dat is genoemd in de bij de memorie van grieven gevoegde stukken. Het hof ziet aanleiding terzake van dit door Paysquare terug te betalen bedrag niet (zoals [Appellant] primair vordert) de rente toe te wijzen die Paysquare bij de uitgifte van de creditcard heeft bedongen, doch de wettelijke rente.
4. Slotsom en kosten
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat zowel het in verzet uitgesproken vonnis als het bij verstek gewezen vonnis moeten worden vernietigd, de vorderingen van Paysquare moeten worden afgewezen, en Paysquare tot terugbetaling dient te worden veroordeeld zoals hierna bepaald.
Paysquare zal als de in het ongelijk gestelde partij worden belast met de kosten van de beide instanties.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
vernietigt het bij verstek gewezen, onder kenmerk 1056509 CV EXPL 09-18919 op 2 juli 2009 tussen partijen uitgesproken vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af al hetgeen Paysquare bij inleidende dagvaarding heeft gevorderd;
veroordeelt Paysquare aan [Appellant] te voldoen het bedrag van € 4.947,22, te vermeerderen met wettelijke rente, welke rente moet worden berekend over elk deel van dit bedrag dat [Appellant] aan Paysquare heeft betaald, telkens vanaf de dag van die betaling tot aan de dag van algehele voldoening;
verwijst Paysquare in de proceskosten, en begroot die kosten, voor zover in eerste aanleg (in verzet) aan de kant van [Appellant] gevallen op € 72,25 aan verschotten en € 350,= aan salaris van de advocaat, en voor zover tot heden in hoger beroep aan de kant van [Appellant] gevallen, op € 350,93 voor verschotten en € 632,= voor salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordeling tot betaling en ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Clement, M.P. van Achterberg en J. Wortel, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2011.