ECLI:NL:GHAMS:2011:BP4836

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.055.513/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BKR-registratie en betalingsachterstand bij effectenlease-overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin Dexia Nederland B.V. werd veroordeeld tot het beëindigen van een BKR-registratie. [appellant] had een effectenlease-overeenkomst met Dexia, die op 17 mei 2002 was ingegaan en een looptijd van 120 maanden had. Gedurende de looptijd was [appellant] verplicht maandelijks € 70,30 te betalen. Door betalingsachterstanden heeft Dexia een melding bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) gedaan, wat [appellant] betwistte. Hij stelde dat Dexia niet bevoegd was om deze melding te maken op basis van een eigen afweging van de situatie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Dexia terecht de betalingsachterstand had gemeld, omdat [appellant] de verschuldigde termijnen niet tijdig had voldaan. Het hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de bepalingen van het Algemeen Reglement van het BKR niet toelaten dat Dexia de melding achterwege laat. Het hof concludeerde dat de grieven van [appellant] falen en dat het vonnis van de voorzieningenrechter moet worden bekrachtigd. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

De zaak benadrukt de verplichtingen van kredietgevers bij het melden van betalingsachterstanden en de juridische kaders waarbinnen deze meldingen moeten plaatsvinden. Het hof bevestigde dat de registratie van een betalingsachterstand niet op basis van een eigen afweging van de kredietgever kan worden achterwege gelaten, maar moet voldoen aan de regels van het BKR-reglement.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. A.H. Lanting te Leeuwarden,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen DEXIA BANK NEDERLAND N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 20 januari 2010 is appellant (hierna: [appellant]) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), onder zaak-/rolnummer 441210 / KG ZA 09-2280 gewezen tussen [appellant] als eiser en geïntimeerde (hierna: Dexia) als gedaagde, en uitgesproken op 24 december 2009.
[appellant] heeft bij memorie drie grieven geformuleerd en toegelicht, met conclusie, kort gezegd, dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, en – uitvoerbaar bij voorraad - de door [appellant] gevorderde voorziening alsnog zal worden getroffen, met veroordeling van Dexia in de kosten van de beide instanties.
Daarop heeft Dexia geantwoord, met conclu¬sie, kort gezegd, dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens is arrest gevraagd. Het arrest zal worden gewezen op basis van de in beide instanties overgelegde stukken.
2. De feiten
2.1 De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Aangezien deze feiten niet in geschil zijn zal ook het hof daarvan uitgaan.
2.2 Het gaat, mede gelet op hetgeen overigens uit de gedingstukken blijkt en niet of onvoldoende is weersproken, in deze zaak om het volgende.
(i) [appellant] is een effectenlease-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) aangegaan met een looptijd van 120 maanden. Die periode is, gelet op de dag waarop het door [appellant] ondertekende exemplaar van de schriftelijke overeenkomst bij Dexia is binnengekomen en hetgeen in die overeenkomst over de “aankoopdatum” is bepaald, aangevangen op 17 mei 2002.
(ii) Ingevolge de overeenkomst was [appellant] gehouden tot de einddatum of de na te noemen tussentijdse beëindiging maandelijks € 70,30 te betalen, telkens op of omstreeks de eerste dag van iedere maand.
(iii) In de overeenkomst is verder onder meer bepaald:
“3. Lessee kan deze lease-overeenkomst na 48 maanden middels een schriftelijke mededeling vooraf met inachtneming van minimaal 1 werkdag (…) met onmiddellijke ingang (…) beëindigen, onder betaling of verrekening van de restant-hoofdsom. Bij beëindiging binnen deze 48 maanden is lessee naast betaling of verrekening van de restant-hoofdsom tevens de nog niet verstreken maandtermijnen tot en met de 48e maand verschuldigd, waarbij over het rentebestanddeel van deze maandtermijnen een korting wordt verleend van 50%.“
(iv) Bij brieven van 6 april 2006, 20 april 2006 en 5 mei 2006 heeft Dexia [appellant] aangemaand tot betaling van de vervallen termijnen betreffende de maanden maart en april 2006.
(v) In mei 2006 heeft [appellant] telefonisch aan Dexia doorgegeven de lease-overeenkomst te willen beëindigen.
(vi) Bij brief van 19 mei 2006 heeft Dexia [appellant] medegedeeld, voor zover hier van belang:
“Betreft: Berekening Tussentijdse Beëindiging Korting Koers, contractnummer 14211763
(…)
Naar aanleiding van uw verzoek ontvangt u hierbij de Berekening Tussentijdse Beëindiging van bovengenoemde overeenkomst.
Indien u bovengenoemde overeenkomst wenst te beëindigen, verzoeken wij u uitsluitend gebruik te maken van het bijgevoegde Beëindigingsformulier.
Nadat wij eerdergenoemd Beëindigingsformulier door u getekend retour hebben ontvangen, zullen de onderliggende waarden van bovengenoemde overeenkomst worden verkocht. U ontvangt daarna de definitieve afrekening.”
(vii) Bij brief gedateerd 15 juni 2006 heeft [appellant] aan Dexia laten weten, voorzover hier van belang:
“Enkele weken geleden heb ik meerdere malen telefonisch contact gehad met de heer (…), waarbij ik heb meegedeeld dat ik onmiddellijke ingang bovengenoemde effectenlease-overeenkomst wil beëindigen, onder voorwaarde dat ik het totaal door mij betaalde bedrag terugkrijg. (…)
Ik neem geen genoegen met een eventuele verklaring dat het overzicht bij de overeenkomst van mei 2002 slechts een rekenvoorbeeld is, maar geen garantie.
(…)
Het verzoek tot beëindiging heb ik nog niet ondertekend, omdat ik niet het risico wil lopen daarmee mijn rechten te verspelen.”
(viii) Tussen partijen staat vast dat Dexia omstreeks 6 oktober 2006 aan [appellant] heeft meegedeeld:
“Meerdere malen hebben wij u geattendeerd op een betalingsachterstand op bovengenoemde overeenkomst. Het totale openstaande bedrag is helaas nog niet in ons bezit. Hierdoor waren wij genoodzaakt uw overeenkomst, conform de contractvoorwaarden, te beëindigen.
Bijgaand ontvangt u de eindafrekening van de overeenkomst. (…)'
(ix) Uit hoofde van de eindafrekening heeft [appellant] € 1.017,65 van Dexia ontvangen. Dit is de opbrengst van de verkochte, uit hoofde van de overeenkomst geleasde, certificaten, zijnde € 5.422,34, verminderd met beëindigingskosten (€ 110,=), de restant hoofdsom (€ 3.463,74), achterstallige posten (€ 492,10) en een vervallen korting in verband met tussentijdse beëindiging (€ 338,85).
(x) Een uittreksel uit het register van het Bureau Krediet Registratie van 18 december 2008 houdt in, voor zover hier van belang:
“1. Kredietsoort Aflopend krediet
Contractnummer 14211763
Bedrag 8436
Ingangsdatum 31-05-2002
Verwachte einddatum 17-05-2012
Werkelijke einddatum 16-10-2006
Registratieweek 22-2002
Bijzonderheden
Code Omschrijving Met ingang van
A Achterstand 03-06-2006
Geregistreerd door Dexia Bank Nederland NV”
(xi) In het Algemeen Reglement van het Bureau Krediet Registratie te Tiel is bepaald, voor zover hier van belang:
“BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1
(…)
Betrokkene
Een natuurlijk persoon waarop een door de Stichting verwerkt persoongegeven betrekking heeft.
(…)
Deelnemer
De bij de Stichting aangesloten Kredietgever.
(…)
INHOUD VERPLICHTE MELDING
Artikel 13
De deelnemer is gehouden, (…):
- de uit een Overeenkomst, voortvloeiende gegevens aan de Stichting te melden. (…)
- onregelmatigheden, als bedoeld in artikel 23 (…), welke zich tijdens de duur van de Overeenkomst voordoen, aan de Stichting te melden;
- de afloop van de Overeenkomst, aan de Stichting te melden.
(…)
ACHTERSTAND- EN HERSTELMELDINGEN
Artikel 23
1a Indien een Betrokkene niet voldoet aan de overeengekomen betalingsverplichtingen uit hoofde van een Overeenkomst, dan dient daarvan aan de Stichting melding te worden gedaan, doch zulks eerst wanneer een termijnbedrag, zonder toestemming van de Deelnemer, twee maanden na de vervaldatum nog niet door de Betrokkene is voldaan.
(…)
VERWIJDERING GEGEVENS
Artikel 28
1. Gegevens van beëindigde overeenkomsten worden vijfjaar na de werkelijke einddatum van de overeenkomst op initatief van de Stichting uit het bestand verwijderd.
(…)
4. Achterstandsmeldingen en herstelmeldingen op afgelopen overeenkomsten worden, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, vijfjaar na de werkelijke einddatum van de overeenkomst uit het bestand verwijderd.”
3. Beoordeling
3.1 [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter Dexia zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad en op verbeurte van een dwangsom, “te bewerkstellingen dat de BKR-registratie, zoals ten processe bedoeld, zal worden beëindigd c.q. zal worden gewijzigd, in die zin, dat de vermelding achterstand zal worden doorgehaald”.
3.2 In de bestreden uitspraak is vastgesteld dat Dexia terecht een betalingsachterstand bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) heeft gemeld omdat [appellant] de over de maanden maart en april 2006 verschuldigde termijnen, ondanks aanmaningen, niet binnen twee maanden nadat zij opeisbaar waren geworden heeft voldaan, en Dexia niet bevoegd was die registratie eerder ongedaan te maken dan uit art. 28 van het Reglement van het BKR voortvloeit.
3.3 De drie grieven die [appellant] opwerpt tegen deze overwegingen en de daarop gebaseerde afwijzing van zijn vordering lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
3.4 Anders dan [appellant] veronderstelt, kan de hiervoor, onder 2.2(vi) aangehaalde brief van Dexia gedateerd 19 mei 2006 niet worden beschouwd als een bevestiging dat de overeenkomst reeds was beëindigd. Uit die brief heeft [appellant] integendeel moeten begrijpen dat hij de overeenkomst uitsluitend (door opzegging) kon beëindigen door een daartoe strekkend formulier naar Dexia terug te sturen. Evenals de voorzieningenrechter ziet het hof in de laatste, onder 2.2(vii) weergegeven alinea uit de aan Dexia gerichte brief van [appellant] van 15 juni 2006 een bevestiging dat hij ook heel goed begrepen had dat de overeenkomst nog niet definitief was beëindigd. Voorts wordt overwogen dat [appellant] door het opnemen van voornoemde alinea in zijn brief juist te kennen heeft gegeven dat hij de overeenkomst nog niet (definitief) wenste te beëindigen, althans [appellant] zich heeft moeten realiseren dat Dexia zijn brief niet als een (definitieve) opzegging van de overeenkomst behoefde op te vatten.
3.5 De omstandigheid dat [appellant] reeds (op andere dan de door Dexia voorgeschreven wijze) te kennen had gegeven dat hij de overeenkomst wilde beëindigen onthief hem niet zonder meer van de verplichting de reeds vervallen termijnen te voldoen, zo min als de bij hem en bij Dexia bestaande wetenschap dat saldering van de nog niet betaalde termijnen met de na beëindiging van de overeenkomst aan [appellant] uit te keren bedragen zou uitwijzen dat [appellant] een bedrag van Dexia tegoed had.
3.6 Voorts laten de hiervoor, onder 2.2(xi), weergegeven bepalingen uit het Reglement van het BKR, wederom anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, niet toe dat Dexia de voorgeschreven melding achterwege zou laten op grond van een eigen afweging tussen de gevolgen die de registratie van een betalingsachterstand voor [appellant] zou kunnen hebben tegenover de geringe omvang van deze betalingsachterstand en/of de waarschijnlijkheid dat die betalingsachterstand probleemloos verrekend zou kunnen worden met het bedrag dat [appellant] zou toekomen na zijn aangekondigde opzegging van de overeenkomst.
De grieven falen derhalve.
4. Slotsom en kosten
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep moet worde bekrachtigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Dexia gevallen, op € 314= voor verschotten en € 894,= voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Clement, M.P. van Achterberg en J. Wortel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2011.